19

De auto had betere tijden gekend. Hij zou nooit meer rijden. Hij zou zelfs nooit meer rollen, de banden ontbraken, het chassis was weggebrand, alles was verbrand. De auto was terug in de prehistorie of bevond zich midden in de ondergang van de wereld, Mad Max , lege woestijnen, zand, hitte. Het was nog altijd intens warm op de parkeerplaats, maar zand was er niet veel. De zon was gezakt, de warmte bleef hangen. De duisternis trok op. Vaak werd gezegd dat de duisternis viel, maar voor Winter was het altijd andersom geweest. De duisternis kroop uit de aarde omhoog en alles werd stukje bij beetje verduisterd. Toch bereikte de duisternis de hemel nooit helemaal. In het westen bleef het altijd licht, en vooral nu. Het licht bereikte zelfs het bos in het midden van Bergsjön. De weg was een pad geworden dat ten slotte was geëindigd en daar, naast twee dennen die net een tweeling leken, stond de uitgebrande auto. Er was zo ver mogelijk mee gereden.

Winter was twee keer om de auto gelopen, op een afstandje. Ringmar had het terrein laten afzetten. Het zag er absurd uit, alsof de afzetting voor elanden of reeën was bedoeld. Maar er waren hier andere mensen geweest, ze waren gekomen en vervolgens gegaan. Het was misschien een kilometer naar het centrum van Bergsjön, meer niet. Maar het hadden er tien kunnen zijn. De stilte reikte mijlenver, als je je zo’n stilte kon voorstellen. De vogels waren eventjes ingedut voor het ochtendconcert. Het midzomerlied. Het snapslied.

Winter keek naar de technisch rechercheurs. Torsten Öberg was er zelf ook. Soms hing alles van hun werk af, soms was dat minder belangrijk dan je dacht. Soms hing alles van hem af, Winter. Het was een mal woord, afhangen. Wat als het werk niet alleen van hem afhing maar hij het ook kon afhangen, als hij het als een zware overjas kon uittrekken.

De schoenhoesjes lagen binnen de afzetting op een paar meter van de auto. Het blauwe plastic lichtte op. Het was een licht dat hier niet thuishoorde. Het hoorde niet thuis in het bos. Het zag er vals uit.

‘Iemand heeft iets verloren,’ zei Ringmar, die zag dat hij het zag.

‘Dat had hij moeten merken,’ zei Winter en hij keek op. ‘Hoe zit het met de afdrukken?’

‘Een paar zachte en mooie, zegt Torsten.’

‘Goed.’

‘Alleen zijn het er een beetje te veel.’

‘Je zei een paar.’

Ringmar gebaarde in de richting van het pad en het bos om hen heen. Winter kon tussen de stammen door kijken als door open jaloezieën.

‘De afgelopen dagen hebben hier mensen gelopen. Dit is een wandelgebied.’

‘Door wie is dit gemeld?’

‘Anoniem. Vanuit een telefooncel.’

‘Waar?’

‘In het centrum van Angered.’

‘Dat is hier best ver vandaan. Een man of een vrouw?’

‘Een man, volgens Angered. Hij klonk nogal jong, zeiden ze.’

‘En hij belde daarheen? Naar het politiebureau van Angered?’

‘Hij belde kennelijk de centrale en vroeg om doorverbonden te worden met het wijkbureau van Angered. In die bewoordingen.’

‘Hm. Het was een bewuste keuze. Hij voelde zich daar veilig. Hij wilde het bij iemand melden die hij kende.’

‘Waarom?’ vroeg Ringmar.

‘Waarom heeft hij überhaupt gebeld?’ zei Winter en hij knikte weer naar de schoenhoesjes. Hij mocht nog niet achter de afzetting komen. Dat zou te veel sporen kunnen vernielen.

‘Volgens mij zit er bloed op,’ zei hij.

 

Het was bloed. Weten waar het vandaan kwam, was een kwestie van tijd. Winter wilde het snel van het Gerechtelijk Laboratorium horen.

‘Morgen is het midzomeravond,’ zei Torsten Öberg. Hij keek op zijn horloge. ‘Nog even en dat is vandaag.’

‘Probeer het nog een keer,’ zei Winter. ‘Heb je verder nog iets in de auto gezien?’

‘Nee, daar hebben we niets gevonden.’

‘Ze zijn het. Ze moeten het gewoon zijn.’

Öberg antwoordde niet.

‘Wat zeg jij?’

‘Het lijkt er wel op.’

‘Waarom laten ze dit ding hier achter?’

‘Waarom zouden ze hem meenemen?’ zei Öberg. ‘De brand had hem moeten vernietigen. Dat was in elk geval de bedoeling.’

Winter keek weer naar het uitgebrande wrak. Een japanner. De auto leek net een kleine tank die in het verkeerde vuurgevecht was beland. Als ze grotendeels waren afgebrand, zagen de meeste vierwielers er hetzelfde uit. Dat was met alles zo. Ook met mensen.

‘Waarom hebben ze hem hier gedumpt?’ vroeg hij.

‘Meneer Hussein Hussein woonde hier in de buurt.’

‘Zou jij een vluchtauto in je eigen achtertuin dumpen?’

‘Waarschijnlijk niet.’

‘Ik denk ook niet dat Hussein dat zou doen.’

‘Als hij er toch vandoor zou gaan, maakte dat misschien niets meer uit,’ zei Ringmar, die tijdens het gesprek naast Winter had gestaan. ‘Het was niet langer zijn achtertuin.’

‘Maar waarom zou je de moeite nemen om hierheen te rijden?’ vroeg Winter. ‘Naar een donker bos? En dan de bak verbranden en teruglopen?’

‘Goede vragen.’

‘Hij was het niet,’ zei Winter.

‘Hij is meteen na de moorden vertrokken?’

‘Misschien was hij er niet eens bij,’ zei Winter.

 

Winter en Ringmar zaten in Winters Mercedes op de parkeerplaats voor het kantoor van de stadsdeelraad Bergsjön. Het was na middernacht. Midzomeravond was begonnen. Winter realiseerde zich opeens dat de meeste mensen die hier woonden, zich waarschijnlijk over de Zweedse midzomerviering verbaasden. Het was een heidens feest. Het had niets met een god te maken, alhoewel, misschien met Bacchus, en Dionysus, maar dat was aanvankelijk niet de achterliggende gedachte geweest. Toen ging het om het licht. Het ging nog steeds om het licht. Het zat in de aarde, onder het asfalt, en nu steeg het weer op, als een nevel. De nacht was warm en de dag zou heel warm worden. Lang en warm, dacht hij, en die begint nu.

‘Resumé,’ zei Ringmar. ‘Iets om een nachtje over te slapen.’

‘Ga jij slapen?’

‘Als we genoeg energie willen hebben voor Fredriks midzomerfeest, dan zal dat wel moeten.’

‘Shit, ja, dat is morgen.’

‘Vandaag, Erik.’

Winter zag een man over het plein lopen. Hij bleef voor de glazen wanden staan en keek naar binnen, alsof hij wilde weten of het feest al was begonnen. Maar restaurant Bergsjö zou vanavond dicht zijn, net als de meeste eetgelegenheden. Midzomeravond vierde je in besloten kring, in familiekring, bij voorkeur buiten. Winter was niet in een feeststemming. Hij had weer pijn in zijn hoofd, een duidelijke pijn boven zijn oog. Hij had niets tegen Angela gezegd. Hij wist hoe zij zou reageren.

De man liep verder in de richting van het Rymdplein. Hij draaide zich één keer om naar Winters auto, hij moest de angstaanjagende silhouetten van Winter en Ringmar hebben gezien, want hij versnelde zijn pas en was weldra half hollend uit het zicht verdwenen. Winter dacht aan de jongen in Hjällbo. Morgen zou hij misschien met de schoonmaaksters van woningcorporatie Hjällbobostäder gaan praten. Nee, vandaag. Morgen was het nog steeds vandaag.

‘Oké, resumé.’

Winter overwoog het raampje open te draaien, een Corps op te steken en de rook de nacht in te blazen, maar dan zou zijn auto gaan stinken en hij moest aan zijn kinderen denken. Elsa’s zitje lag op de achterbank. Hij had dat van Lilly van de voorstoel gehaald. Morgen zou hij met hen om de meiboom dansen en de meisjes zouden alle twee een bloemenkrans op hun hoofd dragen. Dat gold eveneens voor Angela, en misschien ook voor hemzelf. Ik hoop dat Fredrik een boom heeft geregeld. Ik wil dansen. Stoere kerels dansen, in elk geval met hun kinderen.

‘We weten nog niet waar dit om draait,’ zei Ringmar. ‘Of beter gezegd: we weten dat het om moord gaat, maar we weten niet waarom.’

‘Er zijn deze keer ongewoon veel waaroms,’ zei Winter.

‘Ongewoon veel moorden.’

‘Tegelijk, ja.’

‘Dat bedoelde ik ook, Erik.’

Winter draaide het raampje open, maar stak geen Corps op. Ze waren alleen. Het voelde ongewoon eenzaam tussen de stille panden.

‘Hoor je dat?’ vroeg hij en hij draaide zich om naar Ringmar.

‘Wat?’

Winter antwoordde niet. Hij probeerde iets te horen wat er niet was.

‘Wat moet ik horen?’ zei Ringmar nog eens.

‘De stilte,’ zei Winter. ‘Het is helemaal stil, en daar gaat het in deze zaak om.’

‘De stilte.’

‘De stilte, ja. Heb jij ooit meegemaakt dat het zo stil was tijdens een onderzoek, Bertil?’

Ringmar antwoordde niet. Als antwoord was dat genoeg, hij was stil genoeg.

‘Hier zitten we dan, midden in de levendige noordelijke stadsdelen, met hun spannende etnische groepen, hun zesentachtig nationaliteiten, hun kleurrijke criminele organisaties en gevestigde bendes die beschikken over een efficiënt informatienetwerk, een goede planning en zeer goede contacten met iedereen die mogelijk iets zou kunnen weten. En te midden van dit alles vinden de meest spectaculaire moorden in de geschiedenis van de stad plaats. De moorden die de meeste aandacht krijgen, in elk geval van de media. Waarschijnlijk wordt er in elk gezin van Gårdsten via Bergsjön tot aan Rannebergen over gesproken.’ Winter pauzeerde even. Misschien hoorde hij ergens op een dak een ventilator aanslaan, een zacht geruis als van een wind. ‘En waar heeft dat tot op heden toe geleid, Bertil?’

‘Stilte.’

Winter knikte. Hij opende het portier, stapte uit, pakte het doosje sigaren, stak een Corps op, nam een trek, blies uit en zag de rook naar de hemel stijgen. De eerste trek van de dag, aangenaam, puur en onschuldig. Als een ochtendscheet, aangenaam als een bries.

‘En die stilte hangt samen met de activiteiten van die mannen,’ zei Winter. ‘Wat zij uitspookten was een soort privéaangelegenheid en daarom is deze stilte privé. Begrijp je wat ik bedoel, Bertil?’

‘Ik denk het wel.’ Ringmar was ook uitgestapt en strekte naast de auto zijn armen boven zijn hoofd.

‘Er is geen enkele gevestigde organisatie bij betrokken, in elk geval niet rechtstreeks. En niet van meet af aan.’

‘Misschien wel helemaal niet.’

‘Dat weet ik niet, Bertil. Ik begrijp niet wat er met Brorsans informant aan de hand kan zijn. Waarom verdwijnt die man?’

‘Als hij is verdwenen, Erik. En als het ermee te maken heeft.’

‘Ik denk dat iemand het weet, buiten natuurlijk de moordenaars. En buiten die jongen, als hij een getuige is. En dat denk ik.’

‘Dat weet ik, Erik.’

‘Misschien is hij binnenkort ook verdwenen. Als hij dat nu al niet is.’

‘Is dat wat ze positief denken noemen?’

Winter antwoordde niet. Hij luisterde niet. Hij dacht aan de stilte.

‘Ik heb nog nooit zo sterk het gevoel gehad dat we afhankelijk zijn van het veiligstellen van sporen,’ zei hij. ‘En toch zou het kunnen dat we daarna weer terug zijn bij af.’

‘Kom op, Erik. Heb jij niet ooit gezegd dat je bereid moet zijn weer bij het begin te beginnen? Dat dat doodnormaal is voor een rechercheur?’

Winter nam opnieuw een trek. De smaak was mild, het was een vriendelijke sigaar. De rook verdween snel, alsof de lucht warmer was geworden. Misschien was dat ook zo. Hoe dan ook was het ruim twintig graden.

‘Ik heb al een hele tijd geen Monopoly meer gespeeld,’ zei hij.

‘Je speelt het nu.’

‘In dat geval hoop ik dat ik hotels op de duurste straten kan zetten en daar laat ik niemand langs.’

‘Waarom niet op het Rymdplein?’ vroeg Ringmar.

‘Hier komt toch niemand langs,’ antwoordde Winter, maar op hetzelfde moment wist hij dat dat niet waar was.

 

 

Winter sloeg op de Bergsjövägen links af in plaats van rechts.

‘Ik dacht dat we naar huis gingen,’ zei Ringmar.

‘We nemen een andere route,’ zei Winter.

‘De noordelijke, begrijp ik.’

Winter antwoordde niet. Ze waren nu op de Gråbovägen. Hij reed door het stille nachtlicht. Ze kwamen geen auto’s tegen. Het is net alsof we helemaal alleen over de wereld rijden, dacht hij. Nu gebeurde het, nog maar drie dagen geleden. Misschien op dit tijdstip, één uur ’s nachts, toen het uur van de wolf begon. Het was overal stil. Toen kwamen de wolven. Misschien reden ze net als ik over deze weg, zagen ze wat ik nu zie, hoorden ze hetzelfde niets. Misschien sloegen ze af waar ik nu afsla, stopten ze waar ik nu stop en keken ze naar het merkwaardige gebouwtje waar wij nu naar kijken. Misschien stapten ze uit, net als wij nu, en begonnen te lopen, net als ik nu.

 

Hij zag hen over het asfalt lopen. Hij was er al eens eerder naartoe gegaan, vaak zelfs, maar nu was het anders. Hij wilde het niet meer doen, hij deed het deze keer alleen om te zien of… of het net zo was als vroeger. Maar dat was het niet. Niets was nog als vroeger. Hij was vannacht net als anders naar buiten geslopen, maar het was niet zoals vroeger. Net als de andere keren waren papa en mama niet wakker geworden, maar dat betekende niet zoveel meer. Hij wou dat ze wel wakker waren geworden. Ik wou dat ik het nooit had gedaan. Dat ik daar nooit was geweest. En dat ik niet was teruggegaan. Maar ik wilde teruggaan. Omdat ik niet kon geloven wat ik had gezien. En toen holde ik. Ik was vergeten dat ik mijn fiets bij me had! En toen fietste ik. Niemand zag me, ik geloof niet dat iemand me zag, geen enkele keer als ik hier wegholde en fietste. Ik moet hier niet zijn, ik weet niet waarom ik hier weer ben. Eerst was het stil, misschien wil ik dat het net zo stil en rustig is als vroeger, ook toen de winkel open was, toen zij er waren, toen iedereen er was, toen het licht was. En nu komen die anderen. Ik kan niet zien wie het zijn. Ze zijn met z’n tweeën. Ik moet gauw wegfietsen.

 

 

‘Wat was dat?’

‘Wat?’

‘Ik hoorde iets achter de winkel,’ zei Winter.

‘Ik heb niets…’

‘Sst!’

Nu hoorde Ringmar het ook.

Er bewoog iets.

Winter holde er al heen.

Ringmar zag zijn rug, ging er achteraan, van nul naar honderd in zes seconden. Ze waren aan de andere kant van het gebouw, Ringmar kon Winters rug nog altijd zien, maar ook iets anders, als een vluchtend lichtvlekje op de donkere streep asfalt en het donkere gras aan weerszijden.

‘Dat was hem!’ zei Winter. Ringmar hoorde zijn ademhaling. Hij zag het vlekje achter een haag verdwijnen. Vijftig meter verderop, zeventig meter, en toen was het vlekje weg.

Ze stopten gelijktijdig. Winter sloeg met zijn hand door de lucht alsof hij een onzichtbare tegenstander had. Hij draaide zich woest om naar Ringmar.

‘Geloof je me nu, Bertil?’

 

‘Waarom sluipt hij hier rond?’

Ze stonden weer op het open parkeerterrein voor de winkel.

‘Dat weet ik niet, Bertil. Iets hier trekt hem.’

‘Wat zou dat zijn?’

‘Angst, misschien. Ik weet het niet. Ik zal het hem vragen als ik hem spreek.’

‘Hm.’

‘Hij is hier nog steeds, nietwaar? Het moet dezelfde jongen zijn. Het gezin is niet halsoverkop gevlucht. Ik zal hem vinden. Het liefst vandaag.’

‘Het wordt een lange dag, Erik.’

‘Door hierheen te rijden heb ik bevestigd gekregen dat de knul hier nog steeds is, toch?’

Ringmar antwoordde niet.

‘Zeg niet dat het iemand anders was.’

‘Dat zou ik nooit zeggen, Erik.’

‘Ik kan nauwelijks wachten tot het ochtend is,’ zei Winter.

‘Zullen we voor die tijd nog proberen een beetje te slapen?’ vroeg Ringmar.

 

Hij droomde uiteraard over fietsen, een heel Tour de France-peloton. Alle fietsers hadden hetzelfde gezicht en ze waren geen van allen ouder dan elf jaar. Ze verdwenen allemaal om dezelfde hoek, maar niemand kwam aan de andere kant tevoorschijn. Er gebeurde nog iets anders in die droom, hoewel hij toen hij wakker werd, was vergeten wat.

Iedereen lag te slapen toen hij van huis wegging. Vier uur slaap moest genoeg zijn. Hij voelde zich niet moe. Misschien kwam dat vanmiddag, maar dan maakte het niet uit. Hij kon de vermoeidheid van zich af dansen.

Toen hij thuiskwam, had hij nog steeds hoofdpijn gehad, maar die was verdwenen nadat een Ibuprofennetje zijn werking had gedaan. Angela had iets gemompeld, maar was niet helemaal wakker geworden. Ze had haar slaap nodig, ze was een jonge moeder. Hij was niet zo jong meer. Maar hij zou nog niet met pensioen zijn als Elsa eindexamen deed, misschien zelfs niet als ze promoveerde. Als ze al wilde studeren. Misschien wilde ze wel zingen. Of dansen. Lilly kon goed twisten. Angela draaide Chubby Checker voor de meisjes, Let’s twist again . Steeds weer.

De straten waren schoon en stil toen hij in noordelijke richting reed. Er was geen spoor meer te bekennen van de duisternis die er had gehangen toen hij een paar uur geleden over dezelfde straten was gereden. De lucht was schoongepoetst, en de aarde ook. Klaar voor de dag. Hij opende zijn raampje en merkte hoe de geuren zacht en onopvallend naar binnen zweefden, geen overdrijvingen. Dit was Scandinavië.

Hij zette de radio aan. Er waren nergens verkeersopstoppingen omdat er geen verkeer was. Wie de stad kon verlaten, had dat al gedaan. Midzomeravond was een heilige dag. Het zou mooi weer worden, vertelde de vrolijke vrouwenstem op de radio. Ze klonk zo verdomd vrolijk dat de helft genoeg zou zijn geweest. Ik heb nooit van vrolijke stemmen gehouden en al helemaal niet op de radio en de tv. Wie neutraal is, stelt zich niet aan, om maar niet te spreken van mensen die chagrijnig zijn. Het is prettiger om naar een stuk chagrijn te luisteren, vertrouwder. Vandaag moet iedereen blij zijn. Hij stopte een cd in de speler en reed met Bobo Stensons muziek langs Gamlestaden. Het was ochtendmuziek, als een ochtendraga. Oleo de mujer con sombrero , dat was Spaans. Hij begreep de woorden, maar de beste jazzmuziek was een taal op zich. Het zwart-witte hoesje lag naast hem op de zitting: een vlakte, een strand, een woestijn, een groot, leeg landschap. War Orphans , hij had de cd zo’n tien jaar geleden gekocht. De wezen van de oorlog. Hij ging naar hen toe. Hij had het gevoel dat het een lange ochtend zou worden, misschien de langste.

 

Lars Palm stond voor zijn kantoor te wachten. Het hoofd Woondiensten zag er fris uit, alsof hij alle tijd had gehad de dag te beginnen. Winter zag verder geen mensen op het plein van Hjällbo, dat bij de kerk lag. Het was nog steeds heel vroeg.

‘Sorry dat ik je uit bed heb gerukt,’ zei Winter.

‘Je was niet de eerste,’ zei Palm met een glimlach.

‘Woon je hier?’

‘Zo ongeveer. Bij de sportvelden van Hjällbovallen. En jij?’

‘Bijna bij het sportveld van Heden,’ zei Winter.

‘Aha. Ik heb altijd wat moeite met het verkeer in het centrum.’

‘Wie niet,’ zei Winter.

‘Daarbij vergeleken is dit net het platteland,’ zei Palm.

‘Op sommige plekken wel, ja,’ zei Winter.

‘Ik heb Riita te pakken gekregen,’ zei Palm. ‘Ze is op dit moment aan het werk.’

‘Op midzomeravond?’

‘Maar een paar uur. Bij het Sandspåret. We kunnen er nu wel naartoe gaan.’

 

Onderweg kwamen ze langs Café Limonell. Dat zou over een uur opengaan.

‘In Gårdsten hebben ze Limonell gesloten,’ zei Winter.

‘Dat wist ik niet.’

‘Als het tenminste dezelfde eigenaar is.’

‘Volgens mij wel. Op dit moment zitten er vooral veel Somaliërs, als gast dus.’

‘O?’

‘Die hebben de meeste tijd, om het zo maar te zeggen.’

‘Ik begrijp wat je bedoelt.’

‘Ze staan onder aan de ladder. Vroeger waren dat de zigeuners. Nu zijn het de Somaliërs.’

Winter knikte.

Ze liepen in zuidelijke richting en gingen via meerdere trappen naar beneden. De flatgebouwen vormden rechte colonnes op het veld.

‘Het ziet er bekend uit,’ zei Winter.

‘Ja, je bent nu al een paar keer in deze buurt geweest.’

‘Zo bedoel ik het niet. Ik herken het híér.’

 

Een Vlucht Vooruit
titlepage.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_0.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_1.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_2.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_3.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_4.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_5.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_6.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_7.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_8.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_9.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_10.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_11.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_12.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_13.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_14.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_15.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_16.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_17.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_18.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_19.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_20.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_21.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_22.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_23.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_24.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_25.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_26.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_27.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_28.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_29.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_30.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_31.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_32.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_33.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_34.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_35.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_36.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_37.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_38.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_39.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_40.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_41.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_42.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_43.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_44.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_45.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_46.xhtml