28
Het Rymdplein had op deze midzomerdag op Mars kunnen liggen. Winter voelde zich als de eerste bezoeker, een astronaut. Hij liep in westelijke richting door de Aniaragatan. Het cultureel centrum was gesloten, evenals de bibliotheek. Hij liep terug en passeerde de levensmiddelenwinkel Fresh Livs AB, een gat in de muur met een gewapende deur ter beveiliging. Hij kwam niemand tegen tot hij Ringmar voor restaurant Bergsjö tegen het lijf liep. Ringmar had een donkere bril op. Winter kon zijn eigen gezicht erin zien. Het plein achter hem leek in Bertils zandkleurige glazen op een afgelegen woestijn. De Aniaragatan leek heel lang.
‘Ze gaan over twee uur open,’ zei Ringmar met een knikje naar de deur van het restaurant. ‘Is dat echt lonend op een dag als vandaag?’
‘Ik zou best wat willen drinken,’ zei Winter.
‘Daar zeg je wat.’ Ringmar keek om zich heen. Ze waren nog steeds alleen op deze planeet. ‘Als we hier dan nog zijn.’
‘Ik heb een grote fles Ramlösa in de auto liggen,’ zei Winter.
‘Hier met dat water.’
Ze verbraken de afzetlinten en openden de deur. Het rook droog en bedompt in de gang. Het was er heel warm. De grote ramen in de woonkamer keken uit op het westen. Er waren geen gordijnen die bescherming konden bieden. Deze flat had niet veel om het gezellig te maken. Het leek wel een doorgangskamp. Voor wie? Wie hadden er op de matrassen op de vloer gelegen? Öberg en zijn team hadden veel tijd besteed aan het zoeken naar sporen die mogelijk van Jimmy’s winkel naar Husseins flat waren overgebracht, maar ze hadden nog niets gevonden.
Als de moordenaars hier na de moord waren geweest, hadden ze dat goed weten te verbergen. De buren waren ondervraagd, maar dat had niets opgeleverd. Niemand had die nacht iets gehoord, geen opvallende geluiden in het trappenhuis.
En daarvoor? Ook niets. Alles was geweest zoals altijd in het flatgebouw aan de Tellusgatan.
Ringmar liep verder de flat in. Winter zag het stof in het zonlicht dansen. Het stof leek de longen in een mum van tijd te kunnen vullen en een verstikking te kunnen veroorzaken. Hij weerstond de neiging om een zakdoek – die hij niet bij zich had – te pakken en die voor zijn mond en neus te houden.
Ringmar draaide zich om.
‘Volgens mij is hij niet meer in het land,’ zei hij.
‘Hm.’
‘We weten verdomme niet eens hoe hij eruitziet, Erik! Mijn god, ik zal wel een oude naïeve hoofdinspecteur zijn die het niet langer kan bijbenen in de nieuwe wereld, of het nieuwe land, mag ik wel zeggen.’
‘Je zit alleen maar in het verkeerde deel van de stad, Bertil.’
‘Hè? Nee, wacht even. Ik meen het serieus, Erik. Ik had echt niet gedacht dat het zo makkelijk was om hier incognito te leven. En dan bedoel ik niet de stakkers die zich jarenlang verborgen hebben weten te houden voor de Zweedse barmhartigheid.’
‘Barmhartigheid?’
‘Als we ze terughelpen naar hun land van herkomst.’
‘Ja, die barmhartigheid.’
‘Die mensen bedoel ik dus niet. Ik heb het over lui die openlijk rondlopen. Zoals deze Hussein. Hij woont, leeft, eet, poept en werkt, zwart bovendien, maar we hebben geen idee wie hij is.’
‘Daar is meestal wel een verklaring voor,’ zei Winter.
‘Er zijn redenen, ja. Die zijn begrijpelijk. Ze zijn vreselijk, de omstandigheden zijn vreselijk. Maar je kunt je er ook heel goed achter verstoppen. Je kunt opnieuw beginnen. Iemand anders worden.’
Winter knikte.
‘Jij zou iemand anders kunnen worden, Erik.’
‘Dat is een verleidelijke gedachte, Bertil.’
‘Vind je?’
‘Alleen als experiment.’
‘Stel dat je in Zuid- of Midden-Zweden het gevaar loopt gemarteld en gedood te worden,’ zei Ringmar. ‘Je loopt niet alleen dat gevaar, trouwens. Het is gewoon zo. Je wordt vervolgd. Ze hebben je broers en zussen opgepakt. Je vader en je moeder. Je hebt geen schijn van kans. Dat weet je. Waar zou je dan heen gaan?’
‘Naar Noord-Zweden?’
‘Ik maak geen grapje.’
‘Ik ook niet, maar jij noemde Noord-Zweden niet.’
‘De Russen hebben Noord-Zweden gesloten, of onze voormalige vreedzame buren, de Noren, hebben dat gedaan. Je moet naar het zuiden, en ver. Heel ver.’
‘Naar het Midden-Oosten?’
‘Ja, en nog verder. Ver de helse woestijnen in. Maar de woestijnen zijn niet langer een hel. Er hebben nieuwe stormen gewoed. Daar zijn de vrijheid en de democratie. Daar moet je heen, naar het beloofde land.’
‘Ik vlucht dus.’
‘Je vlucht. Je betaalt een vermogen aan smokkelaars uit Dalsland of weet ik veel waar ze vandaan komen en reist met Transwaggon door Europa, steekt met een trawler de Middellandse Zee over, trekt op een kameel door de Syrische nacht en dan ben je bij de grens.’
‘Welke grens?’
‘De grens naar de vrijheid, natuurlijk.’
‘Oké.’
Winter zag de blauwe lucht buiten. Hij had al in geen weken een wolk gezien. Geen enkele, zelfs geen flard. Dit moest een record zijn voor de Zweedse hemel.
‘Maar je wilt niet het gevaar lopen dat ze je terugsturen. Je weet niet zeker of je zo erg gemarteld bent dat de vrije mensen in het nieuwe land je geloven. Misschien heb je niet genoeg pijn geleden om het paradijs te mogen betreden. Dus wat doe je?’
‘Ik word iemand anders.’
‘Je bent al vrijwel iemand anders, of niet soms? Het is niet moeilijk.’
‘Nee.’
‘Je weet nog maar amper wie je vroeger was. Dat wil je zo snel mogelijk vergeten. Dus word je iemand anders en verdwijn je in de anonimiteit. Je bestaat, maar je bent weg.’
Winter keek om zich heen in de flat. Er viel niets te zien.
‘Net als Hussein Hussein,’ zei hij.
Restaurant Bergsjö was nog niet open toen ze er weer langsliepen.
‘Hé, ik zou echt een kop koffie kunnen gebruiken,’ zei Ringmar.
‘Ik weet wel een plek,’ zei Winter.
Pizzeria Suverän was bijna de hele dag open, dat had Winter inmiddels geleerd, maar hij begreep niet waarom dat zo was. Behalve zichzelf en Mozaffar Kerim had hij er nooit andere gasten gezien.
Ringmar had naast hem in de Mercedes gezeten en van het mineraalwater gedronken. ‘Nu voel ik me een stuk beter,’ had hij gezegd terwijl hij de fles liet zakken. ‘Maar niet omdat ik een kater had.’
‘Natuurlijk niet,’ had Winter geantwoord en daarna was hij van de Gårdstensliden afgeslagen.
‘Maar soms kun je echt helderder denken als je een kater hebt,’ had Ringmar gezegd. ‘Net of je meteen op je doel afgaat, zonder dat je je laat afleiden. Snap je?’
‘Nee.’
‘Maar het is wel zo.’
‘Dan moeten we er misschien voor zorgen dat we elke ochtend een kater hebben,’ zei Winter.
Ze hadden de auto voor Salong La
Nouvelle geparkeerd en waren de
pizzeria binnengegaan. Dit is echt een unieke zaak, dacht Winter.
De vrouw bij de kassa knikte naar hem alsof hij een oude stamgast
was. Hij overwoog even om Bertil aan haar voor te stellen zodat ze
een praatje konden maken, en misschien ook met de kok.
‘Twee koffie, alstublieft.’
‘Wilt u er iets bij?’
‘Een amandelgebakje graag, als het vers is,’ zei Ringmar.
‘Er wordt vandaag niet gebakken.’
‘Geef me er toch maar een.’
Winter kon de groeven op Bertils voorhoofd zien, de scherpe vouwen tussen zijn ogen. Maar Bertil had zich geschoren. Er zat een klein wondje onder zijn kin. Dat zag Winter toen Ringmar omhoogkeek en zijn hals strekte. Ringmar liet zijn hoofd weer zakken.
‘Dit is een vierentwintiguursonderzoek,’ zei hij. ‘Per etmaal.’
‘Op dat punt ben ik het met je eens.’
‘En, wat gaan we de komende uren doen?’
‘Ik moet me weer inlezen,’ zei Winter. ‘En met Torsten praten.’
‘Ik heb vandaag geen puf om te lezen,’ zei Ringmar. ‘Het wordt buitendienst voor mij.’
‘Je kunt naar die jongen gaan zoeken,’ zei Winter.
‘Als hij bestaat, zouden we hem inmiddels gevonden moeten hebben.’
‘Hij bestaat,’ zei Winter, ‘maar hij is niet als Hussein Hussein.’
‘Hebben we niet alle flats in Hjällbo gecontroleerd?’
‘Niet echt. Dat kun je niet op papier doen. Denk maar aan ons gesprek van zonet.’
‘En jouw schoonmaakster dan? Die Finse vrouw?’
‘Als ze iets te weten komt, neemt ze contact op. Het is nog maar een paar dagen geleden.’
‘Woont zij ook hier?’ vroeg Ringmar en hij maakte een gebaar met zijn hand, in de richting van de Kanelgatan.
‘Ja. Je hebt hier een heuse Finse kolonie.’
‘Kijk eens aan.’
‘Wil je terug naar Jimmy’s flat?’
‘Ik heb vandaag genoeg flats gezien,’ antwoordde Ringmar.
Winter zag buiten een taxi parkeren. Het
was een witte taxi, een Volvo V 70 , van Taxi Göteborg. De meest
voorkomende. Winter zag de chauf-
feur door de voorruit. Het was geen gezicht dat hij herkende. De
chauffeur draaide zijn hoofd om en nam het geld van de passagier
aan. De passagier stapte van de achterbank naar buiten. Het was
Mozaffar Kerim. Hij liep met snelle passen weg. Ringmar keek naar
het plafond. Hij kende Kerim niet. De taxi reed achteruit, draaide
rechtsom en reed weg. Toen de auto al op weg was naar de
Gårdstensvägen zag Winter een silhouet: er zat nog iemand op de
achterbank.
‘Wat is dat, verdomme!’
Ringmar bewoog zijn hoofd en nek zo heftig dat hij wel een whiplash had kunnen oplopen.
Winter was al opgestaan.
‘De auto!’ riep hij en hij rende naar de deur.
De vrouw bij de kassa keek ontzet.
‘We betalen later!’ riep Winter. Hij had geen geld bij zich. Bertil wel, maar daar hadden ze nu geen tijd voor. ‘Schiet verdomme op, Bertil!’
Winter zag de taxi een eind verderop toen die over de tunnel reed.
‘We kunnen de chauffeur bellen,’ zei Ringmar.
‘Nee. Ik wil weten waar ze naartoe gaan.’
‘Zitten er één of twee personen achterin?’
‘Een, voor zover ik kan zien.’
‘Iemand die de tolk kende?’
‘Vermoedelijk.’
‘Het kan iedereen zijn.’ Ringmar wreef over zijn nek. ‘Een klus die de tolk heeft gedaan.’
‘Ik wil graag weten met wie hij omgaat,’ zei Winter.
‘Vertrouw je hem niet?’
Winter antwoordde niet. Hij wist niet of hij Mozaffar Kerim vertrouwde, wat dat in dit verband ook maar betekende. Hij zocht feiten en bewijzen. Hij meende iets ontwijkends bij Kerim te bespeuren, alsof de tolk iets verzweeg: informatie, kennis, contacten. Woorden. Kerim beschikte over meer woorden dan hij in deze zaak wilde gebruiken, tegenover Winter. Hij kwam en ging en nu was hij gekomen, maar hij was niet alleen geweest. Dat kon interessant zijn of volstrekt irrelevant. Maar nu was Winter op een bepaald tijdstip op een bepaalde plek geweest, misschien de juiste. Het was geen geluk, dat was het nooit. Als hij niet in Suverän had gezeten, had hij niets gezien. Buitendienst. Ter plaatse rechercheren. Dat was het geweest, of het was het nu geworden. Wat steeds terugkwam. Terugkeren. Op een dag zou hij er misschien een boek over schrijven, en dat zou op de politieacademie worden gebruikt.
Bij de brandweerkazerne sloeg de taxi af en reed over de Angeredsleden verder naar het zuiden. Winter kon het centrum van Angered aan de linkerkant zien, een kleine downtown, of uptown. De gebouwen zagen er onder de felle zon beroet uit, silhouetten tegen de hemel. Wanneer had hij met Brorsan in die konditorei gezeten? Het leek maanden geleden.
De taxi sloeg links af en even later op een rotonde rechts af. Winter lag een kruising achter.
‘Hij rijdt de Hjällbovägen op,’ zei Ringmar.
Winter reed de rotonde op.
Er zaten nu twee auto’s tussen hem en de taxi. Iemand was er vanaf de Hammarkullenvägen tussen gekomen.
Ze passeerden Gropens Gård, en de Hammarkullschool.
‘Zie je hem?’ vroeg Ringmar.
‘Ja.’
De taxi sloeg rechts af. Winter was nu dichterbij. Hij sloeg ook af en zag de taxi nog een keer afslaan en het parkeerterrein voor de Tomaskerk oprijden, waar hij parkeerde. Winter reed voorbij de kruising en stopte een eindje verderop. Hij stelde de achteruitkijkspiegel bij. Er stapte een man uit de taxi en hij betaalde de chauffeur door het raam. Contante betaling. De man liep weg. Hij was geen onbekende voor Winter.
‘Zie je wie het is?’ vroeg Ringmar, die zich voorzichtig had omgedraaid, whiplash of niet.
‘Ja. Hij heet Alan. Alan Darwish.’
‘Darwish… is dat niet een van Hiwa Aziz’ vrienden?’
‘Ja. Heb je het verslag van het gesprek niet gelezen dat ik met hem heb gehad?’
‘Nee, nog niet. Maar je hebt het wel verteld.’
‘Ik had gehoopt dat hij me zou bellen. Hij zag eruit alsof hij wilde bellen.’
Darwish liep betrekkelijk langzaam, alsof hij in gedachten was verzonken. Hij keek niet om zich heen. Dat had hij in de taxi ook niet gedaan. Zijn hoofd was klein en ver weg geweest in de stationcar.
‘Waarover?’
‘Over wat er eigenlijk gebeurd is,’ zei Winter.
‘Zo!’
‘Of over wie Hiwa eigenlijk was. Hij was iets wat wij niet weten. Maar wat deze jongen wel weet. Daarom zagen ze elkaar niet meer.’
‘Weet zijn zus iets wat ze niet wil vertellen?’
‘Dat is een goede vraag, Bertil.’
‘Wat gaan we nu doen?’
Winter zag Darwish nog steeds in de verte, op weg naar de Bredfjällsgatan. Daar woonde hij. Dat was zijn thuis.
‘Wat gaan we doen?’ herhaalde Ringmar.
‘Niets.’
‘Gaan we hem niet achterna om bij hem aan te bellen?’
‘Lijkt dat je een goed idee?’
‘Nee.’
‘We houden deze troef nog even voor onszelf,’ zei Winter. ‘Alleen wij weten dat we die hebben.’
‘Dus Alan kent de tolk. Dat is misschien niet zo vreemd. Ze kennen elkaar allemaal natuurlijk. Het zijn allemaal Koerden, tenslotte.’
‘Hm.’
‘Ze maken een ritje in een taxi.’
‘Ik ga een babbeltje maken met de taxichauffeur.’
‘Die is nu weg.’
‘Wij zijn politieagenten, Bertil. Wij kunnen achterhalen wie hij is.’
De taxichauffeur heette Peter Malmström. Winter kreeg hem via de centrale telefonisch te pakken, terwijl Malmström nog steeds op weg was naar het zuiden. Hij ging ermee akkoord terug te komen.
Ze hadden afgesproken op de parkeerplaats even buiten het centrum van Hjällbo.
Winter en Ringmar gingen op de achterbank van de taxi zitten. De chauffeur zag eruit alsof hij klaar was voor lastige vragen. Hij leek zich af te vragen waarin hij verwikkeld was geraakt. Of hij in moeilijkheden zou kunnen komen. Misschien zaten er twee gangsters op de achterbank die zich voordeden als politiemannen. In deze buurt kon iedereen van alles zijn.
‘Wie heb je het eerst opgepikt?’ vroeg Winter.
‘Eh… de oudste. Dat was in Gårdsten, de Kanelgatan. Waar ik hem ook heb afgezet.’
‘Had hij een taxi besteld?’
‘Ja, natuurlijk. We cruisen niet zomaar wat rond.’
‘Wat gebeurde er toen? Vertel.’
‘Ik reed hem naar het Angeredsplein… parkeerde vlak bij het centrum, waar hij me vroeg te wachten. Hij stapte uit.’
‘Hij vroeg je te wachten?’
‘Ja. Hij zei dat hij maar een paar minuten weg zou blijven en dat we daarna naar Hammarkullen zouden gaan.’
‘Waar ging hij heen?’
‘Dat… weet ik niet.’
‘Welke kant ging hij op?’
‘Eh… naar die rij gebouwen verderop, geloof ik. Naar het noorden. Waar de politie zit… en het opleidingscentrum abf… en een aantal andere organisa… ik weet het niet, een buitenlands cultureel centrum of zoiets.’
‘Het Koerdische cultuurcentrum,’ zei Ringmar.
‘Zoiets,’ zei Malmström.
‘Het Koerdische cultuur- en opleidingscentrum heet het, geloof ik,’ zei Ringmar. ‘Ging hij daarheen?’
‘Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik heb niet gekeken. Ik heb deze oude krant zitten lezen,’ zei Malmström en hij liet een Metro zien.
‘Hoe lang bleef hij weg?’ vroeg Winter.
‘Tien minuten ongeveer. Ik kan de precieze tijd geven als jullie die wil…’
‘Dat is op dit moment niet nodig,’ onderbrak Winter hem. ‘Wat gebeurde er daarna?’
‘We reden naar Hammarkullen, parkeerden voor de Tomaskerk en wachtten daar een paar minuten. Op de plek waar ik hem later afzette, dezelfde man dus.’ Malmström wreef over zijn kin. ‘Het was een vreemde rit.’
‘In welke zin?’
‘Eerst moest ik een vent ophalen, vervolgens een andere en daarna moest ik ze allebei weer op dezelfde plek afzetten als waar ze waren ingestapt. En we hebben alleen maar rondgereden.’
‘Jullie hebben alleen maar rondgereden?’
‘We zijn naar Hjällbo en Bergsjön gereden en vervolgens weer terug. Toen moesten we naar Gårdsten en daarna reed ik weer terug naar de Tomaskerk.’
‘Wie gaf de aanwijzingen?’
‘Waar ik heen moest rijden? Dat was de oudste.’
‘Wat zei hij?’
‘Hij zei… “rij naar Hjällbo”, en toen we daar waren zei hij “rij naar Bergsjön”, en tja, toen we daar waren zei hij dat ik terug moest rijden naar Gårdsten, “waar je me oppikte”, zoals hij zelf zei.’
‘Hoe lang duurde de rit? Nadat beide klanten waren ingestapt?’
‘Eh… als jullie dat precies willen weten dan…’
‘Globaal,’ onderbrak Ringmar hem.
‘Veertig minuten ongeveer, misschien iets korter.’
‘Vroeg je waarom ze op deze manier wilden rijden?’ zei Winter.
‘Nee.’
‘Dacht je erover na?’
‘Eigenlijk niet. De klant is koning.’
Rij over de brug, ik ga zelfmoord plegen, dacht Winter.
‘Hoe betaalden ze?’ vroeg hij.
‘Vaste prijs,’ antwoordde Malmström.
‘Praatten ze met elkaar?’ vroeg Winter.
‘Ja.’
‘Wat werd er gezegd?’
‘Als ik dat wist.’ Er vloog een vluchtige glimlach over Malmströms gezicht. ‘Ik spreek de taal niet, om het zo maar te zeggen.’
‘Zeiden ze niets in het Zweeds?’
‘Alleen als hij aanwijzingen gaf waar ik heen moest rijden.’
Winter knikte.
‘Maar ze hadden een vrij heftige discussie,’ zei Malmström.
‘In welk opzicht?’
‘Ik weet natuurlijk niet of mensen die… of deze mensen… waar ze ook vandaan komen, altijd op die manier praten. Misschien is het wel hun gewone conversatietoon, weet ik veel. Maar ze leken in elk geval behoorlijk ruzie te maken.’
‘Ruzie te maken?’
‘Zo klonk het.’
‘Hoe dan?’
‘Tja… ze waren opgewonden.’
‘Allebei? Of een van hen?’
‘Allebei, voor zover ik het kon horen. Ik heb er niet echt op gelet. Ik wilde me er tenslotte niet mee bemoeien. Maar ik had natuurlijk iets gezegd als het erger was geworden. Je wilt niet dat er in de auto wordt gevochten of zo.’
‘Was die kans dan aanwezig?’
‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Zoals ik net al zei, begreep ik geen woord van wat ze zeiden. Misschien hadden ze het wel over de prijs van koffie of worst. Misschien was het niet erger dan dat, of hadden ze het over politiek, of voetbal, ik weet het gewoon niet.’
‘Het werd je niet duidelijk waarom jullie reden zoals jullie reden?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Waarom je precies dat parcours moest rijden?’
‘Parcours? Ja, misschien zou je het zo kunnen zien. Of het me duidelijk werd… tja, ze wezen een paar keer.’
‘Wezen?’
‘Ja, wezen.’ Malmström hief instinctief zijn hand en wees naar de lege parkeerplaats, alsof hij wilde laten zien hoe je iets aanwijst. ‘We reden ergens langs en de oudste wees, zei iets, behoorlijk opgewonden. Of misschien was het de ander, de jongste. Dat weet ik niet meer. Ze wezen allebei een paar keer ergens naar.’
‘Waar waren jullie toen?’
‘Toen ze wezen?’
‘Ja.’
‘Dat weet ik niet meer. In Bergsjön, geloof ik. Dat is immers een lang… parcours. Daar werd gewezen. En hier. In Hjällbo.’
‘Hjällbo is groot,’ zei Winter. ‘Wezen ze in een bepaalde richting?’
‘Voor zover ik kon zien niet. Gewoon naar de flats.’
‘Ken je Jimmy’s buurtwinkel?’ vroeg Ringmar.
‘Ja… wie kent die niet? En zeker nu.’
‘Kende je die hiervoor ook al?’
‘Natuurlijk. Dat doen alle taxichauffeurs. Winkels die ’s nachts open zijn.’
‘Zijn jullie daar ook langsgereden?’ vroeg Winter.
‘Nee.’