11

Na mijn ontmoeting met Caruthers ging ik naar huis om andere kleren aan te doen. Daarna ging ik naar de First Union Bank of Los Angeles, aan Montana Avenue, naast een winkel waar ze zelfgemaakte zeep verkochten en een reformhuis waar deurmatten van gras in de etalage lagen.

Toen ik in de rij stond te wachten, haalde ik de koperen sleutel uit mijn schoen en hield die in mijn vuist tot ik aan de beurt was. Omdat er beveiligingscamera’s hingen, brak het zweet me uit. De nooduitgang bevond zich achter de balie voor leningen. Als ik over het koord sprong, had ik maar een paar seconden nodig om het steegje achter het gebouw te bereiken. De paranoia sloeg weer toe, zo heftig dat het bijna ondenkbaar was dat ik tot gisteravond nog een rustig leventje had geleid.

‘Mijn stiefvader is net overleden, en nu heeft mijn moeder deze sleutel tussen zijn spullen gevonden. Is er misschien een manier om erachter te komen van welke bank deze sleutel is?’

De lokettiste keek me over haar bril heen aan, legde de sleutel in haar handpalm en bekeek hem eens goed.

‘Volgens mij is dit geen sleutel van een kluisje.’ Ze interpreteerde mijn teleurstelling als inhaligheid. ‘Ach, schat, en ook al was dit wel een kluissleutel, dan nog staat het te bezien of er iets in zat wat je moeder zou willen hebben. Je zou nog raar staan te kijken als je wist wat mensen zoal in bewaring gaven. Meestal gaat het om dingen met een bepaalde sentimentele waarde.’

‘Waarom denkt u dat het geen sleutel van een kluisje is?’

Ze bekeek de achterkant. ‘Nou, die van ons hebben niet zoveel groeven en zijn platter, met hoekige tanden, en de greep heeft de vorm van een klaverblad. Bovendien staat op deze dat hij eigendom is van de Amerikaanse overheid, en wij zijn geen overheidsinstelling. Net als de meeste banken trouwens.’ Ze gaf de sleutel terug. ‘Sorry dat ik je niet verder kan helpen, en naar voor je dat je vader is overleden. Ik heb net mijn moeder verloren, dus ik weet hoe moeilijk het is om te beslissen welke spulletjes je wel en niet moet wegdoen, hoe je de overledene recht kunt doen.’

Toen ze me met haar zachtaardige glimlach aankeek, voelde ik me een schoft. Ik bedankte haar en liep naar buiten.

De slotenmaker, die een paar straten verderop zat, gaf me niet eens de kans om tegen hem te liegen. Hij was een potige vent met een borstelsnor en een onduidelijk accent. ‘Ik kan niet namaken voor u. Onze blinde sleutels niet zijn dik genoeg, bro.’ Hij liet de r flink rollen en voegde er een l-klank aan toe.

‘Ik hoef geen extra sleutel.’

‘Verboden-na-te-maken blinde sleutel moet zeven pallen hebben. Verboden om zevenpalsleutels in winkel te hebben, bro.’ Hij trok een zware wenkbrauw op, keek me wantrouwend aan en kneep zijn rechteroog dicht. Op zijn naamplaatje stond vraag maar raak, ik heet: raz! , en die jolige mededeling leek niet in overeenstemming met zijn ernstige voorkomen. ‘Ben jij van politie?’

‘Nee, ik ben niet van de politie.’

‘Je mag niet liegen, weet je.’

‘Weet ik.’

‘Hoe weet je?’

‘Omdat ik van de politie ben.’

Raz keek me aan en grijnsde. ‘Luister, bro. Misschien ik kan zevenpalsleutel uit Canada halen. Misschien ik maak kopie, maar kost extra, hè? Het risico voor verboden.’

‘Ik hoef eigenlijk geen kopie, hoor. Ik dacht dat u misschien kon vertellen wat voor soort sleutel dit is.’

Hij zuchtte verontwaardigd en tikte met de sleutel tegen de toonbank. ‘Het is goede sleutel, zuiver koper, geen goedkope legering.’

‘Ik heb hem net gevonden. Hij was van mijn stiefvader. Waar denkt u dat dit een sleutel van is?’

Hij trok zijn onderlip omhoog, waardoor zijn snor op een verstoorde rups leek. ‘Als ik moet gokken, ik zeg sleutel van postkantoor.’

‘Bedankt.’

‘Jij wilt kopie, jij terugkomen.’

Ik schudde zijn warme, reusachtige hand en kreeg zijn visitekaartje mee. Ik zei: ‘Dat beloof ik, bro.’

Voor de verwoeste garagedeur was politielint gespannen. Het kleine huis in Culver City kon wel wat onderhoud gebruiken. In het zachte hout aan de voorkant zaten kogelgaten. Ik had mijn auto een paar straten verderop neergezet en was naar het huis komen lopen. Omdat het donker begon te worden, voelde ik me veilig en anoniem.

Ik bleef aan de overkant van de straat en liep het huis eerst voorbij, met gebogen hoofd en stevige pas. Op de beelden die ik in het ziekenhuis op tv had gezien, stond de verslaggeefster op het paadje naar het huis, waar het gele lint was losgeraakt en uitdagend in de wind wapperde.

Ik liep een blokje om, kwam terug en posteerde me achter een bestelbusje. Zo te zien zat er niemand in de geparkeerde auto’s, en ook op het trottoir zag ik niemand die verdacht rondhing of het huis in de gaten hield. Het verbaasde me niets dat de media waren vertrokken nadat ze hier gisteravond een reportage hadden gemaakt. Maar hield de politie dan geen oogje in het zeil? Dat deed sterk vermoeden dat het terroristenverhaal dat ze aan de pers hadden gesleten de waarheid op een knullige manier verdoezelde.

Ik moest denken aan een les die ik in een ander leven op de sneeuwwitte toendra had geleerd. Een van de wetten van Liffman: als je niet weet wat je moet doen, moet je nog even wachten.

Omdat het een vrij drukke straat was, ging ik naar het benzinestation om de hoek, dronk een kop sterke koffie en liep terug om te zien of er inmiddels iets veranderd was. Toen ik de hoek om kwam, verscheen er een politieauto, die bij het huis vaart minderde en vervolgens verder reed. Kennelijk hielden ze het huis dus toch in de gaten, maar enkel voor de vorm, want het leek me een tamelijk magere vertoning als het echt om een huis van een terrorist ging. Ik vroeg me af wie dit aanstuurde en op welk niveau hier beslissingen over werden genomen.

Ik stak mijn hand in mijn zak en omklemde Charlies sleutel. Ik was al naar de vijf dichtstbijzijnde postkantoren geweest, allereerst naar het postkantoor dat dezelfde postcode had als het huis. De sleutel leek het goede formaat te hebben voor de postbussen, en elke keer als ik hem in het slot stak, vlamde de opwinding door me heen, maar geen enkele keer had ik hem kunnen omdraaien. Zelfs als mijn slotenmaker-bro gelijk had, waren er alleen al in Los Angeles gigantisch veel postbussen met nummer 229, laat staan in het hele land.

Eigenlijk wist ik niet goed wat ik verder nog kon doen om erachter te komen wat Charlie me precies duidelijk wilde maken. Behalve misschien inbreken op de plaats delict.

Toen ik weer op mijn uitkijkpost achter het bestelbusje stond, besefte ik dat ik zo stond te dralen omdat ik bang was. Wat ik me had voorgenomen, was misschien niet verstandig. Maar aan de andere kant was dit überhaupt geen situatie waarin een verstandig mens iets te zoeken had.

Snel liep ik naar het huis en stak op het juiste moment over, toen er een gaatje in de stroom auto’s ontstond. Voor het gat in de garagedeur, veroorzaakt toen de Jeep er dwars doorheen naar buiten was gereden, was politielint gespannen. Ik stapte erdoorheen, ging onmiddellijk op mijn hurken zitten en luisterde of ik geschreeuw of naderende voetstappen hoorde, maar het enige wat ik hoorde was het gedruppel van een lekkende kraan in de verroeste wasbak, ratten die in de muren scharrelden, en het geluid van mijn gejaagde ademhaling. Toen ik tussen de linten door was gestapt, had ik een grens overschreden. Nu ik in het donker zat, leek het gevaar ineens veel tastbaarder.

Na tien minuten, of misschien twintig, kwam ik overeind en keek wat in de garage rond, waarbij ik ervoor zorgde in het donker te blijven. Op een kromgetrokken plank stonden verschillende potten met opgedroogde industriële lijm. In de hoek stond een drilboor met een glimmend rood handvat. Een paar vettige moersleutels onder een stoffige werkbank, een stapel National Geographics bij het trapje naar boven, een verschoten plastic bak met zand bij de muur. Nog voor ik de krakende deur had opengedaan en het lege huis binnenging, wist ik dat het een huurhuis was.

Ik bleef staan en luisterde naar wat er te horen viel. In het huis stond letterlijk geen enkel meubelstuk. Een plastic beker van McDonald’s in de gootsteen. Vettige papiertjes in de omgevallen prullenbak. Lege laatjes op het fornuis, een koelkast die van de muur weg was geschoven – ze hadden het huis grondig doorzocht.

Ik ging de woonkamer in. Van buiten scheen geel licht door de vele kogelgaten; de lichtbundels vielen op me toen ik door de kamer liep.

In de piepkleine badkamer was het medicijnkastje van de muur getrokken en in de badkuip gegooid. Stukjes glas lagen als edelstenen in het vale licht te flonkeren. In de slaapkamer waren de vouwdeuren naar achteren gerukt zodat een van de scharnieren was gebroken, en er lagen wat kleren op de grond. Een legergroene slaapzak lag in een hoopje in de hoek, alsof iemand had geprobeerd zo weinig mogelijk op het stoffige vierkante kleed te leggen. Alsof Charlie daar wilde gaan liggen, opgerold, om te verdwijnen.

Ik bleef in de deuropening staan. De eenzaamheid van de man die hier gewoond had, drong diep tot me door. Ook al had de geheime dienst de hele woning overhoopgehaald, het was overduidelijk dat Charlie hier als een soort kraker had geleefd. Als iemand die ergens op wachtte. Maar waarop?

Ik liep naar Charlies slaapzak en legde die uit, ging toen liggen op de plek waar hij geslapen had. Het buitenlicht van de buren scheen door de verticale lamellen naar binnen. Door het lage perspectief en de sobere inrichting van de kamer proefde ik een doelgerichte troosteloosheid. Alsof hij zichzelf ergens voor strafte. Alsof hij vond dat hij niet meer verdiende dan dit.

De kleine woonkamer aan de andere kant van de gang was leeg. Ik zag niets in de inbouwkast, behalve een zolderluik. Ik trok mezelf op en liet mijn blik door de lage ruimte gaan. Ik zag talloze voetafdrukken van laarzen – politie? – sporen die waren achtergebleven in de dikke laag stof.

Stof.

Ik liet me zakken, liep snel terug naar de garage en sloop langs de muur naar de kant waar de verwoeste garagedeur zat. Met een vinger trok ik een streep in het stoflaagje dat op de deksels van de lijmpotten zat. En ook in het stof op de stapel National Geographics. Ik dwong mezelf te wachten tot er weer een politiepatrouille voorbij zou komen. Het leek een eeuwigheid te duren, maar uiteindelijk kwam er een politieauto aan, minderde vaart en reed door.

Toen liep ik snel voor het gapende gat langs naar de hoek waar de drilboor stond.

Ik raakte het glanzende handvat aan.

Geen stof.

Ik keek op de vloer of er iets was uitgehakt, of er nieuw beton was gestort. Niet. Weer naar binnen, gehaast. Een kakkerlak dribbelde over het verweerde linoleum, maar niets wees erop dat de vloerbedekking van zijn plaats was geweest.

Ik sloot mijn ogen en concentreerde me op de mogelijkheden. Ik dacht aan Frank. Hij had het kastje van de alarminstallatie naast zijn bed geïnstalleerd, zodat hij rustig kon slapen, in de wetenschap dat hij meteen wakker zou worden als er iets loos was.

Ik rende terug naar de slaapkamer, gooide de slaapzak uit de hoek en ging met mijn handen over het kleed om te voelen of er oneffenheden in de betonnen ondergrond zaten. Volkomen vlak. Dat lag voor de hand, anders hadden ze dat wel bij de huiszoeking ontdekt. In het schijnsel dat van buiten in banen op de vloerbedekking viel, zag ik dat een hoekje van de vloerbedekking een heel klein beetje omkrulde. Vanuit deze positie kon ik zien dat het kleed ongeveer een meter in beide richtingen was losgetrokken en daarna weer netjes op zijn plaats was teruggelegd.

Met twee vingers probeerde ik grip op het kleed te krijgen en trok het toen omhoog. Dat ging heel gemakkelijk. Eronder zat een vloerkluis die in het beton was ingebouwd.

Ik stond versteld. Het hele huis hadden ze doorzocht, maar niemand had de moeite genomen om op de plek te gaan liggen waar Charlie had geslapen, in zijn zielige hoekje. Niemand had de moeite genomen zich in zijn ascetische, paranoïde wereld te verplaatsen.

Op de kluis zat een cilinderslot. De sleutel die ik de hele dag bij me had gehouden paste niet. Ik vroeg me af of Charlie nog meer geheimen had.

Ik ging als een jongetje op mijn hurken zitten. Er reed een auto snel voorbij; het geronk van de motor dreunde door de dunne muren. Door de tocht bewogen de lamellen, waardoor er strepen van licht over mijn gezicht en de muren gleden en het leek of de kamer tot leven kwam. Ik voelde me verbazingwekkend rustig, de verstilde opwinding die vroeger altijd bij me opkwam wanneer de werper een bal gooide en ik al van tevoren wist dat ik hem zou raken.

Ik ging staan, liep naar de keuken, haalde de beker uit de gootsteen en stak mijn hand door de rottende rubberen ring in de afvalverwerker. Met mijn vingers voelde ik een magnetisch kistje. Ik haalde het eruit, deed het smerige deksel open en zag in het zwakke licht dat er een cilindersleutel in zat.

Mijn hoofd gonsde van kinderlijke opwinding. Ik liep terug naar de kamer, ging met mijn knieën op het teruggeslagen vloerkleed zitten en stak de sleutel in het slot. Hij gleed er soepel in, en ik voelde dat het mechanisme in het slot verschoof. Ik liet de lucht tussen mijn opeengeklemde tanden ontsnappen. De zware deur kwam geluidloos omhoog. Aan de binnenkant was een touw bevestigd, waarvan het andere uiteinde in het donker verborgen bleef. Toen ik eraan trok, voelde ik een verbazingwekkend grote weerstand. Ik trok het touw hand over hand omhoog en wist niet goed of ik wel wilde weten wat eraan vastzat.

Een rugzak, precies zo een als Charlie in San Onofre bij zich had gehad. Hij zat zo vol dat hij opbolde. Ik maakte de gespen los en deed hem snel open, voor ik van de zenuwen niets meer durfde te doen.

Er rolden een heleboel stapeltjes bankbiljetten van honderd dollar uit, keurig met paars elastiek omwonden.

Vertrouw niemand / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_0.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_1.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_2.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_3.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_4.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_5.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_6.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_7.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_8.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_9.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_10.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_11.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_12.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_13.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_14.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_15.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_16.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_17.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_18.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_19.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_20.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_21.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_22.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_23.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_24.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_25.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_26.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_27.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_28.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_29.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_30.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_31.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_32.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_33.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_34.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_35.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_36.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_37.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_38.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_39.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_40.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_41.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_42.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_43.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_44.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_45.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_46.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_47.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_48.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_49.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_50.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_51.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_52.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_53.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_54.xhtml