17
Ik reed naar huis, met het afgescheurde vel papier op de stoel naast me, voor het geval de getallen uit zichzelf wilden gaan uitleggen wat ze te betekenen hadden. Ik draaide het raampje open en liet de warme lucht langs mijn gezicht waaien.
Je leven loopt nu gevaar. Dat had Charlie gezegd toen hij de sleutel in mijn hand had gedrukt. Vanwege een vel met getallen? Was het om deze rijtjes met getallen dat de geheime dienst in actie was gekomen, een Black Hawk had gecharterd en er een schietpartij bij een kerncentrale had plaatsgevonden? Waren het misschien codes waarmee kernbommen konden worden afgeschoten? Bedragen aan smeergeld? Of een versleutelde aanduiding voor overheidsdocumenten? En wie zat hierachter? Lieden die met Charlie samenspanden? Of zijn moordenaars? Het was net als dat spelletje Tetris dat ik zo vaak op de Nintendo had gespeeld: puzzelstukjes die een voor een op het scherm verschenen en die uit zichzelf geen samenhang vertoonden.
Wonder boven wonder vond ik in mijn eigen straat een plek om te parkeren. Toen ik op mijn verdieping uit de lift stapte, zat Homer ineengedoken tegen wat mijn nieuwe voordeur bleek te zijn. Zijn jas hing als een zak om hem heen.
‘Je bent laat,’ zei hij. ‘Maar ik heb me geoefend in geduld.’
Toen ik de nieuwe deur vol verbazing aanschouwde, kwam Evelyn naar buiten. Aan haar elleboog bungelde een nep-Gucci. Ze vond het maar niks dat Homer elke donderdag bij mij kwam douchen en deed haar uiterste best ons te negeren.
Homer keek met een zeer nederige blik in haar richting. De geur die hij verspreidde, was zurig, een mix van whisky en opgedroogd zweet. ‘Hebt u misschien een dollar voor me, mevrouw? Ik heb al twee dagen niets meer gegeten.’
Evelyn deed haar deur met een vastberaden klik op slot en wierp een afkeurende blik over haar schouder. ‘Schaam je.’ Ze verdween in het trappenhuis.
Ik legde mijn hand op de deur. Glimmende koperen deurknop, een Medeco-slot. ‘Hoe kom ik nu binnen?’
‘Heb je de deurknop al geprobeerd?’
Ik kon hem soepel omdraaien, waarna de deur op goed geoliede scharnieren openging.
Sever zat op de restanten van mijn bank, zijn nette pak bij de schouders omhooggeschoven. Mijn eerste reactie was dat hij me eindelijk kwam arresteren voor de moord op Frank. Ik verstrakte, kreeg zin om er als een speer vandoor te gaan. Maar hij keek me met een geruststellende grijns aan.
Het kostte me moeite niet naar de vaatwasser te kijken, waar ik het geld van Charlie in verstopt had.
Hij kwam overeind en haalde twee sleutels uit zijn zak. Zijn door de zon gebruinde gezicht rimpelde rond zijn ogen. Hij leek zich in een colbertje veel minder op zijn gemak te voelen dan in zijn swat -pak met een geweer over zijn schouder. Hij was het tegendeel van Wydell – intelligente spierkracht tegenover Wydells gespierde intelligentie. ‘Ik wilde je de sleutels persoonlijk overhandigen,’ zei hij. ‘Bovendien wilde ik niet dat die vent bij de deur hier binnen zou komen.’
Homer haalde zijn schouders op. Hij had zoveel kleren aan dat hij nog breder leek dan hij al was. ‘Zoveel moeite heb ik er niet voor hoeven doen, hoor.’
‘Ken je die vent?’ vroeg Sever.
‘Jazeker.’
Door de zon die door de schuifpui scheen, leek het of Severs hoofdhuid onder zijn stekeltjeshaar doorzichtig was. Ik was even vergeten hoe lang hij was. Dat volle gewicht waarmee hij van het dak was gezeild en met zijn laarzen tegen me aan was gekomen. Hij trok een ernstig gezicht en leek iets te willen zeggen, maar zweeg uiteindelijk toch. Met een scheef hoofd keek hij naar Homer.
Ik zei: ‘Mag ik deze meneer even onder vier ogen spreken?’
Homer maakte een buiginkje, tilde met beide handen zelfs de rand van een denkbeeldige jurk op, blies de aftocht en deed de voordeur achter zich dicht. Om te laten horen dat hij niet achter de deur bleef luisteren, liep hij neuriënd bij de deur weg.
Toen Sever zijn hand naar zijn heupholster bracht, verstijfde ik helemaal, maar hij haalde uit zijn broekzak een grote telefoon tevoorschijn, dat me deed denken aan het toestel dat ik aan Charlie had gegeven. Hij hief een vinger naar me op, drukte een toets in, luisterde, en zei: ‘Ja. Ja, het is een beveiligde lijn. Verbind maar door.’
Hij reikte mij het toestel aan.
Ik aarzelde. Per slot van rekening was het in een vergelijkbare situatie slecht met Charlie afgelopen. Met knikkende knieën pakte ik de telefoon aan.
‘Nick Horrigan?’
Ik herkende de stem, maar kon het nauwelijks geloven. Schor zei ik: ‘Ja, meneer de president?’
‘Fijn dat je me deze keer wel te woord wilt staan.’
Ik wist niet goed wat ik daarop moest zeggen, dus daarom beet ik op mijn lip en zweeg.
Bilton vervolgde: ‘Ik heb begrepen dat je liever niet in de schijnwerpers wilt staan.’
‘Dat klopt.’ Ik corrigeerde mezelf beleefdheidshalve. ‘Meneer de president.’
‘Dat is prima. Daar heb ik alle respect voor. Er lopen al veel te veel lieden rond die met alle plezier hun vuile was buiten hangen als ze daarbij de kans krijgen met hun hoofd op tv te komen. Heb jij vuile was, Nick?’
Ik slikte, omdat mijn keel gortdroog was. ‘Ik denk dat we allemaal wel vuile was hebben, meneer de president.’
‘Ja,’ zei hij peinzend. ‘Hoewel de een misschien wat meer heeft dan de ander. Maar zoals ik al zei: ik ben blij dat je niet per se met je hoofd op tv hoeft. Je hebt een belangrijke bijdrage geleverd aan de oplossing van het conflict in San Onofre, en daarom ben ik trots op je. Je zult merken, Nick, dat er mensen zijn die je dolgraag de hand willen schudden om je voor hun karretje te spannen, omdat ze daar zelf iets bij te winnen hebben, of dat het hun campagne ten goede komt, terwijl het duidelijk een zaak betrof die de nationale veiligheid aanging. Met zulke types moet je je niet inlaten, Nick. En zeker niet twee keer.’
Informatie verspreidde zich blijkbaar als een lopend vuurtje tussen de twee kampen, via de verbindende schakel, de geheime dienst. Maar wie bracht rapport uit aan wie?
Bilton ging verder: ‘Als je je met bepaalde lieden inlaat, zul je uiteindelijk toch in de schijnwerpers komen te staan. En die schijnwerpers zijn heter dan de heetste zon en zullen je op een nietsontziende manier in het middelpunt van de belangstelling plaatsen. Daarom ben ik blij dat je besloten hebt je bescheiden op te stellen.’
Mijn hart bonkte als een dolle. Aan de ene kant leek het erop dat Bilton zijn vinger naar me ophief: Waag het niet om mijn rivaal met zijn campagne te helpen, en waag het niet om de officiële versie van de gebeurtenissen in San Onofre – die ons zeer in de kaart hebben gespeeld – tegen te spreken, want anders zal dat je lelijk berouwen. Maar de ondertoon was zo mogelijk nog dreigender. Zou ik net als Charlie worden opgeofferd?
Terwijl ik bedacht wat ik moest zeggen, zei hij: ‘Tot ziens, Nick’, en hing op.
Ik gaf de telefoon terug aan Sever, die zo te zien vond dat er een grappige uitdrukking op mijn gezicht lag. ‘Daar houdt de grote baas van: je overrompelen. Een verontschuldigende toon, maar ondertussen wel mooi doen wat hij zegt, weet je.’ Zijn hand verdween onder zijn jasje, en hij haalde een dikke envelop tevoorschijn, die hij mij aanbood. ‘Dit is voor nieuwe stoelen en zo.’
Ik maakte de envelop open en zag dat er een heleboel honderdjes in zaten. Dat beeld bracht herinneringen bij me boven: de geur van ingevet leer van die auto, waarin ik een soortgelijke envelop vol reischeques in handen had gekregen. Het enige wat ik meekreeg om een nieuw leven te beginnen.
Ik keek Sever aan en probeerde in te schatten wat er in hem omging. Wat werd me nu eigenlijk aangeboden? Zwijggeld? Geld om uit de buurt van Caruthers te blijven en hem geen informatie meer te geven waarmee hij zijn politieke voordeel kon doen? Of was het de bedoeling dat ik met dit geld weer in het niets verdween? Gezien de situatie leek het erop dat Sever fungeerde als een soort loopjongen voor Bilton. Maar ik had mijn sarcastisch bedoelde verzoek om een nieuwe voordeur aan Alan gericht, die tot het kamp van Caruthers behoorde. En toch had ik nu een nieuwe voordeur, met handje contantje een flink bedrag op de koop toe. Dat leek op de een of andere manier te direct. Wilde Sever kijken hoever hij met me kon gaan, of was dit een slimme manier om me op het verkeerde been te zetten?
Ik gaf de envelop terug. Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Buigt men de tak,’ zei ik, ‘dan buigt de boom mee.’
Hij haalde zijn schouders op en stopte de envelop weer weg. ‘We zullen dit voor je bewaren. Voor het geval je je mocht bedenken en toch een nieuwe bank wilt kopen.’ Hij liep langs me, met een geforceerd lachje om zijn mond, en gaf me de sleutels. Ik vroeg me af of Wydell van zijn uitstapje af wist. ‘Mocht je nog iets nodig hebben, bel dan even.’ Hij klopte op de deurpost en nam met een hoofdknikje afscheid.
Het duurde even voor ik mezelf weer onder controle had. Ik riep Homer binnen en deed de deur op slot toen hij naar de badkamer sjokte. Toen ik het douchewater hoorde lopen, keek ik in de vaatwasser. De paperclip was er nog, rechtsboven op de deur. De honderdjes lagen er nog in, onaangeroerd onder het rekje met vuile bordjes.
Ik belde Raz op mijn wegwerpmobieltje en vroeg of hij nieuwe sloten op de deuren kon komen zetten. ‘Ik kom er over twee uur aan, bro. Zal een vriendenprijsje maken.’
Ik had geen ham in huis, maar ik bleek nog wel een pak macaroni met kaassaus op voorraad te hebben, dus daarom zette ik een pan met water op. Nadat ik het feloranje poeder erdoorheen had geroerd, verscheen Homer uit de badkamer en trok zijn reusachtige jas aan. Zijn wangen en voorhoofd waren weer schoon, maar op zijn handen zaten alweer vieze vlekken van zijn kleren. In zijn verwarde baard hingen waterdruppels.
Hij kwam bij me aan tafel zitten en keek teleurgesteld naar de pan en het glas met water. ‘Heb je niet eens een blikje fris voor me?’ vroeg hij.
‘Spreek jij je spaarloonrekening maar eens aan en koop zelf een blikje Pepsi.’
Hij zuchtte berustend. ‘Oké. Maar macaroni met kaas uit een pakje?’
‘Zeg, hoor eens,’ zei ik, ‘ik heb een hectische dag achter de rug.’
‘Heeft dat iets te maken met die vent die hier de hele tijd rondhangt?’ Hij zag hoe verbaasd ik keek. ‘Jazeker. Een eindje verderop in de straat. Hij blijft in zijn auto zitten, praat wat in zichzelf, oortelefoontje in.’
‘Die vent die hier net was? Hoe vaak?’
‘Die heb ik vandaag en gisteren een paar keer gezien. En nu dus hier. Waarom is hij zo in jou geïnteresseerd?’
‘Persoonsverwisseling.’
‘Dat denk ik niet,’ zei Homer op stellige toon. Zijn baard bewoog wanneer hij kauwde, en toen hij zag dat ik naar hem keek, zei hij verontschuldigend: ‘In mijn beroep vallen bepaalde dingen je eerder op.’
‘Beroep?’
‘Dakloze alcoholist.’
‘Wat voor dingen vallen je dan op?’
‘Mensen die voortvluchtig zijn. Mensen die iets te verbergen hebben.’ Hij hief de opscheplepel en wees daarmee in mijn richting, en het viel me op hoeveel hij op Liffman leek, en toch ook weer niet. ‘Wat heb jij te verbergen?’
‘Honderdtachtigduizend dollar in de afwasmachine.’
Zijn glimlach straalde weinig vreugde uit. ‘Jij geeft nooit rechtstreeks antwoord op vragen.’
‘Wat ben jij eigenlijk voor iemand? Een dakloze psychiater? Eet je bord nou eens leeg, man.’
‘Noem je dit eten?’ Maar hij boog zijn hoofd en begon zwijgend te kauwen.
Na een tijdje zei ik: ‘Sorry.’
‘Dat mag je wel zeggen, ja. Dit is toch geen manier om een gast te behandelen?’
‘Niet overdrijven, hè?’
Nadat hij de kaas van de bodem van de pan had geschraapt, gaf hij hem aan mij. Ik deed er een bodempje heet water in om hem te laten weken. Het zou nog een hele klus worden om de pan schoon te krijgen, net als de badkamer, want als Homer gedoucht had, leek het net of er twee straathonden met elkaar hadden gevochten.
Zijn inschatting van mij intrigeerde me. ‘Hoe kun je dat soort dingen aan iemand zien?’ vroeg ik.
Hij gebaarde om zich heen. ‘Kijk nou eens goed naar dit flatje van je. En naar jezelf. Een vent die alles op de rit lijkt te hebben. Behoorlijk slim. Je hebt alles wat je maar wilt. Maar toch is het net of je in de loop der jaren iets bent kwijtgeraakt.’
Mijn gezicht begon te gloeien. ‘Kwijtgeraakt?’
‘Sommige mensen gooien hun kont tegen de krib en gaan de strijd aan. En anderen slaan op de vlucht. Jij bent iemand die op de vlucht slaat. Net als ik.’
Ik wist dat ik maar beter niet kon vragen waarvoor hij op de vlucht was. Daar had ik al eens naar gevraagd, en toen had hij de vraag bijna net zo vakkundig omzeild als ik. ‘Misschien vroeger wel, ja,’ zei ik, net iets te scherp.
‘Zoveel verandert een mens niet.’ Hij haalde een grijswitte wenkbrauw op en zag dat zijn woorden behoorlijk hard aankwamen. ‘Doet de waarheid pijn?’ vroeg hij, niet onvriendelijk.
‘Kom,’ zei ik gespannen. ‘Ik zal je uitlaten.’
‘Natuurlijk.’
Ik ging met hem mee in de lift naar beneden, en toen we buiten stonden, ging Homer zijns weegs. Ik keek hem na. Was ik inderdaad iemand die bij conflicten op de vlucht sloeg, zoals Homer? Durfde ik na de nauwelijks indirect te noemen dreigementen van Bilton door te gaan met mijn zoektocht? Kon ik ermee ophouden?
Ik riep hem na, en hij draaide zich om. Ik vroeg: ‘Jij trekt toch veel op met die daklozen in de buurt van de VA?’ De VA was een grotere organisatie die door federale instellingen gesubsidieerd werd en waar ik geen contacten mee had.
‘Veel optrekken is misschien te sterk uitgedrukt, maar we hebben wel wat gemeenschappelijke interesses.’
‘Zoals?’
Hij fronste peinzend zijn wenkbrauwen. ‘Achtergelaten winkelwagentjes, lege blikjes, de nachttrein.’
‘Zijn er veel Vietnam-veteranen bij?’
‘Wat denk je?’
‘Kun je bij de administratie navragen of ze de militaire gegevens van hun cliënten toevallig noteren? Ik ben op zoek naar mensen die in compagnie C hebben gediend, eerste bataljon, achtste infanterie. Ik wil graag een naam weten van iemand die daarin heeft gezeten.’
‘De helft van die gasten is waarschijnlijk dood of zwervende, en volgens mij maakt het de instanties geen ene mallemoer uit waar de andere helft uithangt, maar ik kan het natuurlijk altijd vragen. Commandant.’ Grijnzend bracht hij me een militaire groet en liep door.
Toen ik me omdraaide en weer naar binnen wilde lopen, zag ik in mijn ooghoeken iets glimmen, op het balkon van het leegstaande appartement naast dat van Evelyn. Toen ik die kant op keek, zag ik nog net een grote cameralens achter de balkonmuur met de oranje tegeltjes verdwijnen.