38
‘Als jullie Homer niet vrijlaten, weiger ik iets te zeggen.’ Mijn armen deden pijn. En dat Sever me aan handboeien meevoerde, de ene na de andere gang door, hielp ook al niet. Agenten en secretaresses onderbraken hun werk en keken vanachter hun kop koffie op.
‘Jij bepaalt hier de regels niet,’ zei hij, met dat enigszins zuidelijke accent van hem.
‘Dat was wel de afspraak. Dat weet jij net zo goed als ik.’
‘We hebben helemaal geen afspraak.’
‘We weten allebei dat Homer hier niets mee te maken heeft. Jullie hebben hem gebruikt om mij te pakken te krijgen. En dat is jullie gelukt. Jullie hebben hem nu niet meer nodig. Als jullie willen dat ik ga praten, moeten jullie hem loslaten, voordat hij eraan onderdoor gaat.’
Sever liep door en hield er stevig de pas in. We passeerden een paar open kantoorruimtes. De handboeien sneden in mijn polsen en mijn schouders werden bijna uit de kom getrokken toen we abrupt bleven staan. Ik hoorde zijn zware ademhaling achter me; hij hield de ketting tussen de handboeien met een stevige vuist vast. Uiteindelijk trok hij me achteruit en voerde me een andere gang in. Na nog een paar pijnlijke stappen stonden we voor een beveiligde deur. Aan de andere kant van het kogelvrije glas stond een bewaker.
Sever boog zich naar de ingebouwde
microfoon en zei: ‘Laat hem
gaan.’
De bewaker schoof zijn stoel naar achteren en verdween. Het gezoem van beveiligde deuren. Een metalig, rammelend geluid. Even later verscheen Homer, onder begeleiding, aan elke kant een mannetje. Met witte latex handschoenen hielden ze hem aan zijn bovenarmen vast. Hij stond te trillen op zijn benen, als een berg sidderende lompen. Zijn mond vertrok in allerlei grimassen, en zijn baard bewoog mee. Onder het vuil op zijn gezicht was hij wit weggetrokken. Toen hij me in het oog kreeg, wilde hij me iets vertellen, maar dat lukte hem niet. De bewakers passeerden ons, voerden hem mee naar de lift en duwden hem erin. Toen de liftdeuren waren dichtgegaan, liepen ze weer terug, trokken hun handschoenen uit en begonnen grinnikend met elkaar te praten.
Ze knikten toen ze voor het kogelvrije raampje stonden, waarna de deur openging en ze uit het zicht verdwenen.
Sever had al zich die tijd niet verroerd. Hij zei: ‘Wat moet je trouwens met die zwerver?’
‘Hij is een vriend van me.’
‘Je houdt er rare gewoontes op na, Horrigan.’
We liepen weer. ‘Waar gaan we naartoe?’
‘Verhoor.’
‘Ik wil Wydell zien.’
Sever bromde geïrriteerd en drukte de handboeien dieper in mijn polsen. Weer een gang door, een deur, langs een agente, die haar blik net iets langer dan nodig was op Sever liet rusten. Ik was het tuig van de richel, een decorstuk op de achtergrond, waardoor de ware helden met hun bewonderenswaardige taken en bedoelingen konden schitteren. Met mijn armen geboeid op mijn rug liep ik op een metalen deur af. Sever hield zijn pas niet in. Ik knalde er met mijn borst tegenaan, waarna de deur openging. Sever duwde me naar binnen, ik stommelde twee passen en viel toen op een houten stoel die in het midden van het betonnen vertrek stond. De stoel kwam met twee poten van de grond en viel toen kletterend terug. Sever deed de deur dicht. Op slot. Geen bewakingscamera. Geen spiegelwand. Kaal peertje aan het plafond voor het effect.
Was dit de plek waar lieden terechtkwamen die de president bedreigden?
Sever ging bij de bungelende lamp staan; zijn gezicht bleef in het donker verborgen. Ik hield eerst mijn adem in, maar kreeg mijn ademhaling al snel onder controle en hoopte maar dat Sever niets gemerkt had.
Ik zei: ‘Je kunt me niet doodmaken. Dat valt op.’
‘Doodmaken? Waar heb je het in godsnaam over?’
Ik zei: ‘Kijk maar in mijn sok.’
Hij haalde een opgevouwen stuk papier uit mijn sok en las wat ik in mijn hanenpoten had neergekalkt: Ik ben Nick Horrigan. Ik ben vorige week tijdens de ‘terroristische aanslag’ op de kerncentrale van San Onofre daarnaartoe overgebracht. Ik heb Mack Jackman niet vermoord. Ik ben geen terrorist. Ik heb mezelf op 15 september bij de geheime dienst aan Figueroa 725 S aangegeven. Toen ik daar naar binnen ging, had ik geen verwondingen en verkeerde ik in goede gezondheid.
‘Wat moet je hier in godsnaam mee?’ zei Sever.
‘Ik heb een motelkamer gehuurd. Ik heb een faxapparaat dusdanig geprogrammeerd dat er een fax verstuurd zal worden als jullie me niet voor middernacht hebben vrijgelaten.’
‘Een fax? Naar wie dan?’
‘Naar The LA Times, The New York Times, cnn , msnbc en Fox News.’
‘Niemand mag weten dat je in San Onofre was.’
‘Dat is nog wel je minste zorg.’
‘O ja? Vertel jij me dan maar eens even waar ik me wel druk over moet maken.’
‘Over wat ik nog meer in die fax heb gezet.’
‘En wat staat er dan nog meer in?’
‘Ik wil met Wydell praten.’
‘Praat maar met mij.’
‘Waarom zou ik met jou moeten praten?’
Hij aarzelde even en bevochtigde toen zijn lippen. ‘Ik kan beter luisteren.’
‘Toch kies ik voor Wydell.’
‘Hij is er niet.’
‘Waar is hij dan?’
‘Hij is bezig met de coördinatie voor het verkiezingsdebat, dat op de universiteit gehouden zal worden. Als leidinggevende Special Agent heeft hij heel wat aan zijn hoofd, geloof het of niet. Hij heeft geen tijd. Het kan niet geregeld worden.’
‘Je hebt tot middernacht om het te regelen. Daarna heeft het geen zin meer.’
‘Misschien moet ik er een psychiater bij halen.’ Hij keek me onderzoekend aan. Blijkbaar was het duidelijk dat ik niet op andere gedachten te brengen was, want hij trok een grimas en zei: ‘Ik zal zien wat ik voor je kan doen.’ Bij de deur bleef hij staan. ‘Waarom denk je dat je Wydell kunt vertrouwen?’
‘Ik heb nooit gezegd dat ik hem vertrouwde. Maar ik wil wel met hem praten.’
Hij was al weg en deed de deur op slot. Ik liep ernaartoe, maar merkte dat er geen beweging in te krijgen was. De muren leken zo massief dat ik bijna in paniek raakte. Het eerste kwartier ijsbeerde ik langs de muren door de kamer, met mijn schouder langs het beton, en ik voelde een stekende, pulserende pijn in de wond op mijn wang. Na ongeveer een halfuur ontdekte ik dat ik mijn geboeide armen onder me door kon halen, zodat ik mijn handen voor mijn lichaam kon houden. Daardoor werd de pijn in mijn schouder wat minder, maar verder hielp het niets. De lucht in de kamer werd steeds bedompter en vochtiger.
Ik zat weer op de harde houten stoel toen Wydell binnenkwam, gevolgd door Sever.
‘Nee,’ zei ik. ‘Hij alleen.’
Wydell knikte naar Sever, die met een zucht verdween. Wydell deed de deur dicht en richtte zijn blik op mij. De scheiding in zijn haar was messcherp en er zat geen haartje verkeerd. Zijn stropdas hing zo recht dat het leek of het nep was. Ter hoogte van zijn buik zaten zweetplekken op zijn shirt. Een lange, warme dag. Toen hij naar me toe liep, wierp het peertje schaduwen langs zijn smalle neus, die in het midden iets krom liep, waarschijnlijk doordat hij op die plek ooit gebroken was geweest. Hij boog zich naar me toe, hield zijn handen langs zijn zij, te beschaafd om met over elkaar geslagen armen voor me te gaan staan, hoewel hij overduidelijk vond dat zijn geduld danig op de proef werd gesteld.
Hij keek me strak aan. ‘Ik heb het briefje gelezen dat je naar de media dreigt te versturen. Ik dacht dat we over San Onofre iets afgesproken hadden.’
‘De situatie is veranderd.’
‘Ja, er zijn nu een heleboel zaken waar jij je voor zult moeten verantwoorden.’
‘Is Sever de mol?’
‘Nee. De mol is inmiddels opgespoord.’
‘Wie was het?’
‘Ach ja, dat is waar ook: jij bent bevoegd om alle geheime informatie in te zien.’
‘Hoe weet ik of jij niet het lek bent?’
‘Dat weet je niet.’
‘Waarom zou ik dan met je moeten praten?’
‘Omdat jij daarom gevraagd hebt, Horrigan. Weet je nog? We kunnen zo een derde terrorist aanwijzen als we daar zin in hebben. Jij bevindt je nu niet bepaald in een situatie waarin je het voor het zeggen hebt.’ Wydell liep naar de deur, deed die open en wenkte Sever. Vanuit de deuropening zei hij: ‘Hij heeft zich in het hoofd gezet dat we allebei niet deugen, of misschien juist wel.’
Sever kwam binnen en keek me weinig welwillend aan. ‘Misschien deugde Mack Jackman ook wel niet en heb je daarom zijn strot doorgesneden.’
‘Of misschien was Mack Jackman al dood toen ik daar aankwam.’
‘Was dat zo?’
‘Zeg jij het maar.’
Sever keek naar zijn baas. ‘Wat heeft die vent toch?’
‘Wat denken jullie nou dat ik gedaan heb?’ zei ik. ‘Dus ik heb Jackmans strot doorgesneden, heb toen geprobeerd mezelf op te blazen en me in brand te steken?’
‘Je hebt de explosieven met een granaat tot ontploffing gebracht. Om bewijsmateriaal te vernietigen.’
Ik zei: ‘Dat komt dan wel heel goed uit.’
‘Niet voor Mack,’ zei Wydell.
‘Waar hebben jullie het over?’ Sever richtte zich tot Wydell. ‘Waar gaat deze flauwekul over?’
Wydell bleef me strak aankijken. ‘Dus wíj zouden Mack Jackman hebben vermoord. Zit het zo?’
Ik sloeg mijn blik neer.
‘Je bent er als een haas vandoor gegaan,’ ging Wydell verder. ‘Niet iets wat een onschuldig iemand zou doen.’
‘Na de explosie voelde ik me ineens niet meer zo welkom.’
‘Ik?’ Sever was ineens woedend. ‘Denk je dat ík die zooi heb aangestoken?’ Zijn verwarring en irritatie leken van binnenuit te komen, en door alle emotie speelde zijn zuidelijk accent weer op.
‘Je bent er als een haas vandoor gegaan,’ zei Wydell nog eens. ‘Je had eerder al contact gehad met het slachtoffer.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg ik. ‘Heeft Kim Kendall daar foto’s van genomen?’
‘Wie is Kim Kendall?’ Wydell leek die naam echt niet te kennen. Omdat ik geen antwoord gaf, vroeg hij: ‘Hoe kwam het dat jij en dat dakloze vriendje van je in het bezit waren van gemerkt geld?’
‘Waarom was het geld gemerkt?’ vroeg ik.
‘Dat weten we niet. De biljetten stonden in het systeem. Van boven doorgegeven.’
‘Dat zal wel,’ zei ik. ‘Van boven doorgegeven. Alsof het Witte Huis die honderdjes in de gaten hield.’
Sever reageerde weer als door een wesp gestoken: ‘Wat heb je nou weer over de president te melden?’ De woede spatte van zijn gezicht af. ‘Nu we onder ons zijn, durf je wel, hè? Maar toen er anderen bij waren, s-s-stotterde je als een idioot en kon je niet eens zeggen hoe je heette.’
Wydell deed de deur open, pakte iets van de gang en hield een afgesloten plastic zakje omhoog, met daarin een Glock. Franks bloed, dat op de kolf zat, was in de loop der jaren zwart geworden. ‘Je hebt een fraai verleden, Horrigan. Dat moet ik je nageven.’
Het zweet brak me aan alle kanten uit. Voor de zoveelste keer. Het was net of de afgelopen zeventien jaren in dit penibele ogenblik samenvielen, en of alles bedoeld was om me aan het spit te rijgen.
Wydells gezicht was verwrongen van woede. ‘Dit is ons van boven aangereikt, en ik krijg zo langzamerhand het idee dat ik een pion ben in een politiek spelletje. Is dat waar je mee bezig bent – een politiek spelletje?’
Het pistool waarmee Frank om het leven was gebracht, bungelde in het besmeurde zakje. Ik kon mijn ogen er nauwelijks van afhouden. Ik zei: ‘Dat mijn vingerafdrukken op dat pistool staan is te verklaren. Lees het rapport van de technische recherche maar.’
‘Is dat een bevestigend antwoord?’ Wydell gaf het zakje terug aan degene die op de gang stond te wachten. De deur viel met een zware dreun dicht, wat deed vermoeden dat het vertrek geluiddicht was. ‘Ik weet niet via welke kanalen dit bewijsmateriaal op mijn bureau is beland, maar het lijkt wel tovenarij. En in de politiek doen ze veel aan tovenarij. Bewijsmateriaal verdwijnt zomaar. Mensen verdwijnen zomaar. Net als jij destijds. Weet je zeker dat je met dit spelletje door wilt gaan? Want ik heb daar dus geen zin in.’
Sever keek me nog steeds nijdig aan. ‘Heb je contact met Caruthers gehad?’
‘Nee.’
‘Volgens ons wel.’
‘Bel hem maar op. Zeg maar dat ik hier zit.’
‘Waarom zouden we dat willen doen?’
‘Misschien wil hij dat wel weten.’
‘Dat kan niemand toch ene moer schelen?’ zei Sever. ‘We zijn de eerste de beste senator geen verantwoording schuldig, zeg. We beschérmen hem. Maar onze eerste prioriteit is het beschermen van de president van de Verenigde Staten.’
‘Plus zijn belangen,’ voegde Wydell er droogjes aan toe.
‘Stuur die held dan maar een berichtje. Vertel maar dat ik kan bewijzen dat hij de geheime dienst op pad heeft gestuurd.’
‘Hoe dan?’ vroeg Sever.
‘Bewijsmateriaal dat niet bestaat.’
Wydell zei: ‘En wat is dan dat niet-bestaande bewijsmateriaal?’
‘Dat is bewijsmateriaal dat naar de nieuwsmedia gefaxt zal worden over…’ – ik hield mijn hoofd schuin om op Wydells horloge te kunnen zien hoe laat het was – ‘twee uur en een kwartier.’
Sever begon te grinniken. ‘Jammer dat de president van de Verenigde Staten geen contact met de media onderhoudt. Ik denk dat hij volkomen weerloos staat wanneer een anonieme gek een willekeurig faxbericht de wereld in stuurt.’
‘Als jij Mack Jackman niet vermoord hebt en dat appartement niet hebt opgeblazen,’ vroeg Wydell, ‘waarom chanteer je ons dan met dat faxbericht?’
‘Dat is voor het geval ik in het niets verdwijn of mijn kop van mijn romp wordt geblazen. Dan weet iemand er in elk geval vanaf.’
‘Waarvanaf?’
Sever duwde Wydell aan de kant, een daad van insubordinatie die Wydell onder de gegeven omstandigheden liet passeren. Sever pakte de leuningen van mijn stoel beet en bracht zijn gezicht vlak bij het mijne, zodat ik zijn zweetgeur kon ruiken. ‘Het systeem is van ons. Dus we spelen het spelletje maar al te graag mee. Ik zal je in staat van beschuldiging stellen, voor moord op Mack Jackman én voor moord op Frank Durant, en de borgtocht zal zo hoog zijn dat je tot het begin van het proces lekker in je eigen smurrie achter de tralies mag blijven zitten.’
Ik zei: ‘Vertel dat maar aan Bilton.’
Sever grijnsde en rechtte zijn rug. Wydell kwam voor me staan, in het felle schijnsel van het peertje. Hij balde zijn vuisten. Ik dacht: nu zullen we het krijgen. Maar Wydell keek me alleen maar aan met wat oprechte verbazing leek.
Toen vroeg hij: ‘Wat wil je, Horrigan?’
‘Antwoorden.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik bedoel, waar doe je het allemaal voor?’
Ik schoof heen en weer op mijn stoel en keek naar hem op. ‘Nergens voor.’
‘Dat maakt je nou juist zo ontzettend gevaarlijk.’
Ze liepen weer naar buiten. Ik hoorde dat ze de deur vergrendelden.
Nog steeds rook ik de geur van het wasmiddel van Severs shirt. Ik sloeg op de deur tot mijn handpalm er pijn van deed en legde toen mijn oor tegen het koele metaal. Het enige wat ik hoorde, was het gezoem van de elektrische bedrading in de muren.
Twintig minuten verstreken, of misschien wel veertig. Ik was weer gaan zitten toen de deur openging. Sever kwam als eerste binnen en zette een tafeltje voor me neer. Wydell plaatste er een zwarte, ouderwetse telefoon op. Het snoer liep naar de deur en verder naar de gang. Het was een soort roomservice, met obers die een hekel aan me hadden.
De agenten gingen bij de muur staan en keken naar me. Ik keek terug. Wydells pak zat nog steeds keurig, net als zijn sluike grijze haar met de twee inhammen en de strakke scheiding. En het verweerde gezicht van de forsgebouwde Sever straalde een en al irritatie uit. Twee blanken uit vervlogen tijden, toen er nog geen rapmuziek en fusion cooking en knokfilms uit Hongkong bestonden. Ze behoorden tot een generatie van blanke honkbalteams en superblanke piloten, mannen die geleerd hadden vriendschappelijk met negers en Aziatische meisjes om te gaan, mannen die net zo blank waren als de golfclubs en martini’s, zo blank als witleren schoenen, zo blank als Frank, als het blanke gezag, als de blanke geheime dienst. Wydell was misschien een jaar of tien ouder dan Sever, had misschien al een flatje in Sarasota gekocht, voor wanneer hij met pensioen ging. Ze bleven me strak aankijken met die ondoorgrondelijke, gezaghebbende blik in hun ogen.
Voorzichtig haalde ik de hoorn van de haak. Het was de zwaarste telefoon die ik ooit in mijn hand had gehad. Ik schroefde het kapje eraf, daarna het afdekplaatje van de microfoon, en inspecteerde de binnenkant van de hoorn. Omdat ik handboeien om had, ging het niet soepel, maar het lukte. Sever en Wydell keken me aan alsof ze me elk moment in een dwangbuis wilden stoppen.
Toen de telefoon keihard overging, schrokken we alle drie. Ik bracht de hoorn naar mijn oor. ‘Hallo?’
‘Ik zit bij de president.’ Een diepe stem, die me niet bekend voorkwam. Misschien meneer Semafoon?
‘Op dit moment?’
‘Nee. Ik behoor tot zijn club.’
‘Hoe heet u?’
‘Dat gaat u niets aan.’
‘Blijkbaar heeft hij nu ineens niet meer zo’n haast om me persoonlijk te woord te staan,’ zei ik.
De man ging verder alsof ik niets gezegd had: ‘Ik heb vernomen dat u wilde uitspraken doet die tegen de president van de Verenigde Staten gericht zijn.’
‘Zo wild zijn ze blijkbaar niet, gezien het feit dat u nu met me in gesprek bent.’
‘President Bilton heeft gevraagd om u die eer te gunnen vanwege uw rol in de terroristische aanslag op de kerncentrale in San Onofre.’
‘Ik heb geen terroristische aanslag gepleegd.’
Even hoorde ik alleen een zwak gekraak op de lijn. Toen zei de stem: ‘Geef me de leidinggevende agent maar even.’
Ik reikte Wydell de gedemonteerde hoorn aan. Hij kwam naar me toe en pakte hem geïrriteerd aan.
‘Ja, meneer? Nee, meneer. Ik weet niet of dat wel zo’n goed idee is. Ja, meneer.’
Hij legde de hoorn vol ontzag voor me op tafel, knikte naar Sever en verliet samen met hem het vertrek. Toen ik de hoorn weer tegen mijn oor drukte, hoorde de man dat blijkbaar.
‘Vertel,’ zei hij.
‘Ik weet dat president Bilton in 1991 een meisje zwanger heeft gemaakt.’
‘Voel je je wel lekker?’
‘Agent Wydell zal u vast wel verteld hebben dat ik over bewijzen beschik. En die bewijzen zullen over anderhalf uur per fax wereldkundig worden gemaakt. Ik word vastgehouden op verdenking van misdaden die ik niet gepleegd heb, zoals we allemaal weten. Als ik niet onmiddellijk in vrijheid word gesteld, zal die fax verstuurd worden.’
‘Is dit een dreigement?’
‘Ik weet niet eens wie u bent. Ik noem alleen maar wat feiten, en aan de hand daarvan mag u een beslissing nemen.’
‘U bent een buitengewoon getroebleerde jongeman. U kunt maar beter professionele hulp gaan zoeken.’
‘Waarom hebt u dan toch de moeite genomen om me te woord te staan?’
‘Vanwege de rol die u in de delicate zaak van vorige week hebt gespeeld. President Bilton wilde dat we naar u luisterden om te zien of u iets geloofwaardigs te melden had. Dat blijkt nu niet het geval te zijn. Goedenavond, meneer Horrigan.’
De verbinding werd verbroken. De man had met zoveel overtuiging en zelfverzekerdheid gesproken dat ik nu aan mezelf begon te twijfelen. Zag ik het dan helemaal verkeerd? Waren de puzzelstukjes die ik had samengevoegd een afspiegeling van mijn eigen paranoia? In elk geval lagen de kaarten nu open op tafel en was het rouletterad in beweging gezet.
Ze lieten me niet lang in mijn langzaam opkomende paniek gaarkoken. De deur ging open, Wydell kwam binnen, met nijdig op elkaar geperste lippen. Hij haalde een sleuteltje tevoorschijn en maakte mijn handboeien los.
‘Ik weet niet wat voor kulverhaal je hebt opgehangen.’ Hij gooide de handboeien vol minachting op tafel en ging de kamer uit.
De deur stond open. Voorzichtig stak ik mijn hoofd om de deur en keek de gang in. Er waren een paar mensen aan het werk. Niets bijzonders. In een kantoortje stond iemand bij het kopieerapparaat. Ik liep de gang door. De liftdeuren stonden open – voor mij, nam ik aan. Sever stond al in de lift te wachten en leunde tegen de metalen leuning. Het verbaasde me niets.
‘Je hebt blijkbaar vriendjes aan de top,’ zei hij.
Ik stapte de lift in, waarna hij op de laagste knop drukte, voor de parkeergarage.
Hij zei: ‘Ik weet niet wat voor tovertruc je hebt uitgehaald, maar je bent nu vrij om te gaan.’
‘Vrij om te gaan?’ Ik drukte op de knop van de begane grond. Zwijgend zoefden we naar beneden.
‘Heb je een auto?’ vroeg hij.
‘Nee.’
‘Wil je meerijden?’
Wat aardig.
De lift kwam tot stilstand, op de begane grond.
Sever deed een stap naar voren en leunde met zijn schouder tegen de rij met knoppen. ‘Waarom ga je niet mee naar de parkeergarage?’
‘Heb ik een keuze?’
‘Iedereen heeft altijd een keuze.’
De deuren gleden open. Sever verstijfde en kwam bij de liftwand vandaan. Ik keek naar de receptie, de straat achter de zware glazen deuren, en begon te tellen: een… twee… drie… vier… vijf. De liftdeuren gleden dicht en benamen me het zicht op mijn vrijheid.
‘Ik ben belast met het ophalen van bepaalde zaken,’ zei Sever toen de lift zich weer in beweging zette.
‘Wat voor zaken?’
‘De zaken die jij van plan was voor middernacht te faxen.’
‘Niemand blijkt goed te weten om wat voor zaken het gaat,’ zei ik, ‘maar iedereen rent zich het vuur uit de sloffen om ze te pakken te krijgen.’
‘Blijkbaar gaat het om geheime informatie.’
‘Dat betwijfel ik,’ zei ik.
‘Het maakt me eigenlijk ook geen donder uit. Jij gaat me netjes vertellen hoe we die spullen terugkrijgen.’
‘Kan ik jullie vanuit Ketchikan in Alaska bellen?’
De liftdeuren gingen met een tingelend geluid open. Toen ik de donkere garage in liep, greep Sever me bij mijn arm. ‘Zo makkelijk is dat misschien niet.’
Achter ons bleven de liftdeuren openstaan. Een… ‘Daar was ik al bang voor,’ zei ik. Drie… vier… ‘Oké,’ zei ik. ‘Waar staat je auto?’
Hij grijnsde en liet mijn arm los. Hij stapte naar voren en ik naar achteren, alsof we een dansje deden. Snel drukte ik op de knop van de begane grond, waarna de deuren dichtzoefden. Sever draaide zich nog om, maar was volkomen overdonderd, anderhalve meter van de lift af. Zijn gebruinde hoofd werd rood van woede.
Het leek een eeuwigheid te duren voor de lift de begane grond bereikte. Ik stond te popelen. Zo gauw de deuren opengingen, glipte ik de hal in, waarbij ik met mijn shirt langs de rubberen strips van de liftdeuren streek. Snel liep ik langs de beveiligingsmensen naar buiten. Een van de mobilofoons kwam tot leven, en de agent in kwestie plukte het apparaat van zijn riem. Toch wachtte ik tot ik buiten was voordat ik het op een lopen zette. Figueroa over, hier en daar wat auto’s ontwijkend, en daarna verder over het trottoir, de hoek om, voetgangers die verschrikt opzijsprongen.
Toen ik de parkeerplaats bij de supermarkt had bereikt, pakte ik de sleuteltjes onder de wielkast vandaan, die nota bene voor Induma bestemd waren. Instappen en starten leek een eeuwigheid te duren, en toen ik eenmaal reed, keek ik voortdurend in het achteruitkijkspiegeltje. Pas na een paar straten durfde ik mijn verkrampte handen te ontspannen en diep adem te halen. Terwijl ik er flink de vaart in zette, draaide ik het raampje open voor wat frisse lucht – heerlijk verkoelend. Er stonden zowaar een paar sterren aan de hemel boven LA, ik was even bang dat ik ze nooit meer zou zien.
Er bestond geen fax op een motelkamer, maar wel bleven er genoeg losse eindjes over die aandacht verdienden.