22
De staljongen dook op vanachter de rug van een muilezel. Hij grijnsde naar Fadl, die hem alleen maar vragend aan hoefde te kijken om de bedoelde informatie te krijgen. Hij stak hem nog een muntstuk toe en klom de trap op naar de eerste verdieping. Teresia zat op hem te wachten, zichtbaar verveeld en ongeduldig.
‘Dat was een lange gebedsdienst,’ zei ze.
‘Ik kwam een bekende tegen en we raakten aan de praat. En wat heb jij in die tijd gedaan?’
‘Niets. Ik heb al die tijd zitten wachten, op jou.’
‘Dat is niet waar, je bent weg geweest. Waarheen?’
Haar wenkbrauwen welfden zich.
‘Ik ben niet weg geweest. Ik was hier!’
‘Waarom lieg je?’
‘Lieg ik? Hoe kom je daarbij?’
‘Je bent weggegaan, direct toen de gebedsdienst begon. Voordat die voorbij was ben je teruggekomen.’
‘Bespioneer je mij soms?’
‘Ik bespioneer je niet, ik was in de moskee. Bij wie ben je geweest en wat heb je daar gedaan?’
‘Ik had honger. Ik heb wat te eten gehaald.’
‘Heb je soms iets voor mij bewaard?
Ze schudde haar hoofd en zweeg met samengeknepen lippen. Fadl keek haar aan met een mengeling van wantrouwen en teleurstelling.
‘Ik weet niet waarom ik je vertrouwd heb,’ zei hij langzaam. ‘Misschien omdat ik medelijden met je had, vanwege je broer. Maar ik hoor je nooit over hem. Wat was Yasir eigenlijk voor een man?’
Ze haalde haar schouders op.
‘Gewoon, een man als alle andere. Hij ging op in zijn werk. Ik zag hem niet vaak, vooral de laatste tijd niet.’
‘Vertel eens wat over je jeugd. Trok je veel met hem op?’
‘Met mijn broer? Natuurlijk niet, ik was altijd bij de vrouwen en de meisjes, hij bij de mannen en de jongens.’
‘Ook niet toen je hetzelfde vak ging uitoefenen?’
‘We leerden het vak apart en hij ging in de moslimwijk werken, ik bleef in de christenwijk. Daardoor zagen we elkaar weinig.’
‘Dat soort antwoorden kan iedereen geven. Als we elkaar niet kunnen vertrouwen, kunnen we niet langer samenwerken, Teresia. Waar ben je daarnet geweest?’
Het bleef even stil. Toen zei ze plotseling:
‘Goed dan, ik ben geen familie van Yasir. Ik ben hier bij toeval ingerold, net als jij. Hij kwam wel eens in de boekhandel van mijn vader, waar ik kopiist ben.’
‘Dus die tranen waren nep.’
‘Tranen?’
‘Toen we elkaar de eerste keer ontmoetten in zijn huis.’
Ze haalde haar schouders op.
‘Er is geen enkele reden waarom je de dood van een bijna vreemde zou moeten vergelden. Je kunt dus niet uit zijn op wraak of genoegdoening. Rest alleen nieuwsgierigheid en dat kan onmogelijk genoeg zijn om je leven voor te wagen. Je moet een andere reden hebben om zijn geheim te willen ontsluieren. Als mijn familie niet ontvoerd was, zou ik die ellendige papieren allang aan de student hebben gegeven. Hij zou zich wat mij betreft stuk mogen bijten op Yasirs vermaledijde geheim.’ Hij wist dat ze ook nu gelogen had. Ze moest Yasir beter hebben gekend. Hoe moest ze anders de tekst hebben gekend waarin Ibn Abd Rabbihi zijn kennis over het onzichtbare schrift onthulde, volgens haar eigen zeggen speciaal voor haar op die bladzij opengelegd door Yasir?
‘Waarom, Teresia? Doe je dit soms in opdracht van iemand anders?’
Hij meende een licht knipperen van haar oogleden te bespeuren, maar ze zweeg in alle talen en ontweek zijn indringende blik.
‘Filius tertius Hafsi testatur,’ zei hij, ‘ik wil graag weten met wie ik deze kennis ga delen.’
Er ging een schok door haar heen. Als bij toverslag hervond ze haar spraakvermogen.
‘Filius tertius Hafsi testatur,’ herhaalde ze. ‘De derde zoon van Hafs is getuige.’
‘De tekst in de twee s’en van het Christusmonogram,’ verduidelijkte Fadl. ‘Mag ik als tegenprestatie nu weten waar je uithing tijdens de gebedsdienst?’
‘Ik probeerde iemand te bereiken maar het was tevergeefs, de poorten waren dicht. Er is niets gebeurd waar jij je zorgen over zou moeten maken.’
‘En als de poorten open waren geweest?’
‘Het heeft niets met jou te maken.’
Hij keek haar ongelovig aan.
‘Je hebt geluk dat ik geen Latijn kan lezen. Als ik je niet om die reden nodig had, had ik je allang van me afgeschud. Besef je wat we nu gevonden hebben?
De oplossing van het beeldgedicht van Yasir met het Christusmonogram. Zie het origineel van Porfyrius aan het slot van dit boek
De derde zoon van ibn Hafsun, naamgenoot van de kalief: Abd al-Rahman ibn Umar ibn Hafsun! We zijn weer terug bij dat oude verhaal. Als hij nog leeft, moet hij ons iets kunnen vertellen. De leugen regeert en het volk wil bedrogen worden. Blijkbaar weet deze zoon om welke leugen het gaat. Morgen gaan we naar hem op zoek.’
Ze keek hem sprakeloos aan.
‘Dus je hebt het beeldgedicht van Porfyrius gevonden?
Waar?’
Maar hij legde zijn vinger op zijn lippen.
‘Het is laat. We gaan slapen.’
‘Waarom wachten we? We kunnen nú gaan.’
‘Ik heb geen idee waar hij woont.’
‘Zei je niet dat hij kalligraaf was?’
‘Kalligraaf en kopiist. Maar we kunnen onmogelijk nu onze vakgenoten om die informatie vragen.’
Ze moest toegeven dat hij daarin gelijk had, zoals in zijn wantrouwen jegens haar. Ze hurkte tegenover hem op de grond, keek hem recht in zijn ogen en legde haar geopende handen op zijn knieën.
‘Ik heb geprobeerd mijn gedachten niet te laten vertroebelen door passie en emoties. Yasir en ik waren geliefden,’
fluisterde ze. ‘Althans, ik hield van hem. Maar het laatste half jaar scheen hij alle interesse in mij te hebben verloren. Hij werd afstandelijk en ontweek me. We zagen elkaar nog maar zelden.’
Fadl knikte kort.
‘Er zit niets anders op dan het tot morgen te laten rusten. Tot na mijn werk.’
Hij trok zijn benen op en schoof ze onder de deken zonder er een woord aan toe te voegen. Van slapen kwam niet veel. Eerst waren er de bewegingen van Teresia, die zich gereedmaakte om naar bed te gaan, haar blanke enkels toen ze haar muilen en kousen uittrok, het draaien met haar heupen, dat vrouwen kennelijk moesten doen als ze hun haar losmaakten en borstelden en de glimlach die ze over haar schouder wierp toen ze zich op de bank vlijde. Was het een uitnodiging? Hij draaide zich om en deed alsof hij als een blok in slaap viel. Maar het bleef in zijn hoofd malen. Hij vertrouwde Teresia niet. Zou ze proberen hem in zijn slaap de papieren te ontfutselen om er vervolgens mee vandoor te gaan? Daarbij was hij razend nieuwsgierig wat de onthulling van de andere teksten zou opleveren. Niets hield hem tegen om de andere vellen met sulfer te behandelen en de tekst zichtbaar te maken. Op zich kon dat geen kwaad zolang Teresia maar geen inzage kreeg in het gedicht van Porfyrius waarin het schip verborgen was en zolang het boek van Hrabanus Maurus niet achterhaald was. Maar hij wilde niet met alle documenten tegelijk over straat gaan. Het gevaar dat ze dan in verkeerde handen zouden vallen was te groot. Na enige tijd te hebben liggen nadenken stond hij op, stak de lamp aan, pakte de flacon met het witte poeder en verdeelde het zorgvuldig over de twee resterende documenten. Teresia kwam geruisloos overeind en ging naast hem zitten. Ze vroeg niet waarom hij de twee teksten nu plotseling wel zichtbaar wilde maken. Samen keken ze toe hoe de letters langzaam hun geheim prijsgaven, waarbij ze zo dicht tegen hem aan leunde dat hij de zachte druk van haar borsten voelde.
‘Dit gaat over de dood van de oude emir Abd Allah en hoe zijn opvolger Abd al-Rahman III, zijn kleinzoon die hij verkozen had boven zijn eigen zoons, direct de volgende dag de troon besteeg, in het bijzijn van al zijn ooms en oud ooms die hem het liefst naar de andere wereld hadden geholpen om zelf de macht te grijpen. Ze kwamen bijeen in het paleis van de emir, allemaal in het wit gekleed, de rouwkleur van de Umayyaden. Het moet een indrukwekkend gezicht geweest zijn. Het andere stuk gaat over de Tien Geboden,’ zei Teresia.
‘De wat?’
‘Decem mandata legis Moysaicae –de wetten die God aan Mozes gaf op de berg Horeb, gebeiteld in twee stenen tafelen. In deze tekst van Yasir worden de Tien Geboden uit de Bijbel vergeleken met die uit de Koran.’
Fadl schudde zijn hoofd. ‘Musa ontving van Allah het Boek en het oordeel des onderscheids,’ zei hij. ‘Dit verhaal komt in de Koran niet voor.’
‘Toch wel. De geleerde die hier geciteerd wordt, heeft gezocht waar de wetten van Mozes in de Koran terug te vinden zijn. Het blijkt dat de Koran precies hetzelfde zegt, alleen een beetje anders en verspreid over verschillende verzen.’
‘Hoe luiden die tien geboden van jullie dan?’
Teresia dreunde ze op alsof ze een soera reciteerde.
‘Ik ben de Heer jouw God, je zult geen andere goden hebben dan mij en je zult je voor hen niet buigen. Je zult geen afgodsbeelden maken van hetgeen boven in de hemel is. Je zult de naam van God niet misbruiken. Gedenk de sabbatdag en heilig die. Eer je vader en je moeder. Je zult niet doden. Je zult geen overspel plegen. Je zult niet stelen. Je zult geen valse getuigenis afleggen tegen je naaste. Je zult het huis van je naaste niet begeren, je zult de vrouw van je naaste niet begeren, noch zijn akker, noch zijn slaaf of slavin, noch zijn os of zijn ezel, noch iets wat je naaste toebehoort. De geleerde die dit optekende was op zoek naar de verschillen maar vond tot zijn eigen verbazing overeenkomsten.’
‘Dat verbaast mij niets. Het zijn gewoon regels van goed fatsoen waar ieder mens zich ongeacht zijn godsdienst aan zou moeten houden. Ze zijn vast overal in de Koran te vinden.’
‘Ja, maar toch anders.’
‘Laat me raden, de schrijver is een christen,’ zei Fadl.
‘Natuurlijk zijn er verschillen, maar wij geloven in dezelfde god als de joden en de christenen, en wij geloven in dezelfde profeten. Wij geloven dat als joden en christenen naar diezelfde god kijken om te weten wat goed en kwaad is en zich daarnaar gedragen, zij ook naar de hemel gaan.’
‘Deze schrijver denkt daar anders over. Hij houdt toch vol dat Mohammed een valse profeet is en het daarom niet over dezelfde god kan hebben en evenmin over dezelfde begrippen van goed en kwaad. In ieder geval was hij op zoek naar wat Allah dan wel goed of kwaad vindt. En hij kwam tot de verbluffende ontdekking dat sommige geboden vrijwel identiek zijn. Hier staat dat het eerste gebod ongeveer eender luidt: weet dat er geen godheid is dan God, en Hij is Allah; er is geen God naast Hem.’ Haar vinger gleed langs de regels die Yasir had opgetekend. ‘Het zesde gebod staat in de soera die hij “de tafel” noemt… de tafel?’ Ze keek Fadl vragend aan. Die knikte bevestigend.
‘Dat is de soera waarin wordt verteld hoe de discipelen aan Isa vroegen of zijn Heer bij machte was een met voedsel beladen tafel van de hemel neer te zenden.’
‘En wat deed Jezus toen?’
‘Hij vroeg het en Allah zond die tafel maar hij waarschuwde de discipelen erbij dat als iemand daarvoor ondankbaar zou worden, Hij hem zou straffen zoals Hij nog geen ander onder de volkeren gestraft had.’
Teresia zette grote ogen op van verbazing. Daarna ging ze snel verder door de tekst.
‘In die soera staat: “Voor wie iemand anders doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land, is het als had hij de hele mensheid gedood.” Doden wordt in de Koran dus op verschillende manieren beoordeeld. De meeste van de andere geboden komen voor in de soera die jullie “de nachtreis” noemen.’
‘De nachtelijke reis van de Profeet op het gevleugelde paard Borak naar de heilige stad Jeruzalem en daarna naar de hemel,’ verklaarde Fadl.
‘Daarin staat het eerste gebod samen met het vijfde: “Stel geen andere god naast Allah, anders zul je vernederd en verlaten neerzitten. Aanbid niemand anders dan Mij en betoon vriendelijkheid jegens je ouders. Indien één van hen een hoge leeftijd bereikt of beiden dit doen, zeg dan nimmer tot hen Foei noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig woord.” Dat zijn wijze lessen. Wat grappig om die teksten naast elkaar te leggen! En over het achtste gebod, dat over stelen gaat, staat er: “…en snijd de dief en de dievegge de hand af, als straf voor wat zij misdeden, een voorbeeldige straf van God.” Je krijgt er meteen de strafmaat bij!’
‘Yasirs rechterhand was afgesneden,’ zei Fadl. ‘Ik heb zijn lichaam zien hangen aan de Bab al-Sudda, zonder die hand. Ik vraag me af wat hij gestolen had.’
‘Informatie,’ zei Teresia, ‘gegevens die hij niet had mogen zien of gebruiken. Denk je niet?’
Fadl bromde iets onverstaanbaars. Waarom had die vervloekte Yasir zijn boodschap in het Latijn verpakt? Alleen daardoor zou hij zonder Teresia de oplossing nooit kunnen vinden. Wat kon het hem eigenlijk schelen wat zij ermee van plan was, zolang ze hem maar niet dwarsboomde en hij Aisha en zijn ouders spoedig in zijn armen kon sluiten. Het vijfde gebod van de christenen sloeg de spijker op de kop.
Het stond immers ook in de Koran: wees goed voor de ouders en ook voor de verwant, de behoeftige, de verwante buur, de niet-verwante buur, de niet-verwante medeburger… Hoe goed was hij voor hen geweest? Hij had alleen aan zichzelf gedacht en het voordeel dat hij uit Yasirs geschriften kon halen als hij de waarheid daarachter kon ontdekken. Hij greep in zijn hemd en trok de gedichten van Porfyrius eruit.
‘Asjeblieft,’ zei hij en smeet ze voor haar op de rustbank.
‘Verwar de waarheid niet met de onwaarheid en verberg de waarheid niet tegen beter weten in. Uit de soera die wij “de koe” noemen.’
Ze dook erop als een hyena op haar prooi, de woorden uit elkaar scheurend, de letters verslindend. Het gedicht met het Christusmonogram toonde nu duidelijk waar ze eerder op eigen kracht al achter gekomen waren. De letters waarin de derde zoon van Ibn Hafsun werd aangewezen als degene die blijkbaar wist om welke leugen het ging omdat hij er getuige van was geweest, waren nu duidelijk te traceren. Maar die tekst interesseerde haar niet meer, Fadl had daarvan de laatste woorden immers al ontcijferd. Het gedicht waarin het schip verborgen was boeide haar des te meer. Ze griste de volgeschreven vellen van de bank, legde het verhaal over de troonbestijging van de kalief naast de tekst van Porfyrius en begon de letters van het schip te vergelijken met die van Yasir. Haar ogen schoten van het ene document naar het andere. Net als in het Christusmonogram onderscheidden de letters die de figuur van het schip vormden zich van de andere doordat de dichter ze met rode inkt had geschreven. In Yasirs tekst die helemaal in het zwart was, was het schip onzichtbaar. Voor degene die wist dat er een figuur in het gedicht van Porfyrius verborgen was, sprong het daar direct uit naar voren. Wat de volgorde was waarin de letters gelezen moesten worden, dat was iets heel anders. Maar hoe ze ook zocht, ze kon van het derde document geen kop of staart maken. Dan moest dit de tekst zijn waarin het beeldgedicht van Hrabanus Maurus verborgen was, het kon niet anders. Ze verplaatste haar aandacht daarom weer naar het tweede document.
‘De tien geboden!’ riep ze even later uit. ‘Of liever: drie daarvan! Hij herhaalt ze steeds weer, hier, in de kiel van het schip en in de roeiriemen: NON OCCIDES – je zult niet doden – NON CONCUPISCES DOMUM PROXIMI TUI – je zult het huis van je naaste niet begeren. En in de mast en de vlag en het kruis dat door de mast is getekend, waardoor opnieuw het Christusmonogram gevormd wordt, staat het derde gebod: NON LOQUERIS FALSUM TESTIMONIUM – je zult geen valse getuigenis afleggen.’
Fadl trok zijn wenkbrauwen op, maar zweeg terwijl Teresia letters aan het tellen was om de juiste positie te bepalen van de grote letters V O T die in de lucht boven het schip leken te hangen.
‘NON MORBUS – geen ziekte… FRATRICIDIUM – broedermoord… ERAT ET EST – was en is het.’
Ze keken elkaar aan. Broedermoord? In een tekst die over de tien geboden ging? Waar had Yasir het in godsnaam over? De letters begonnen door elkaar te zwemmen en Fadl wreef in zijn ogen. De slaap begon hem eindelijk te overmannen. Voordat Teresia de woorden in het roer en de boeg had kunnen ontcijferen pakte hij de beeldgedichten van Porfyrius, schoof ze terug in zijn hemd en doofde de olielamp. Hij ging op het rustbed liggen, gewoon met al zijn kleren aan, en negeerde haar protesten.
‘Genoeg voor vandaag,’ zei hij.