20

Hij voelde zich op zijn gemak in het kamertje in de karavanserai, in de vertrouwde moslimwijk maar anoniem tussen vreemden. Het enige verontrustende was de aanwezigheid van Teresia, die geen voetbreed van hem wilde wijken sinds ze de boekhandel verlaten hadden. Ze was gesluierd achter hem aan naar binnen gestapt, alsof ze zijn vrouw was.

‘Wat drijft jou eigenlijk?’ vroeg hij zonder enige inleiding. Even leek de vraag haar te overvallen maar ze herstelde zich snel.

‘Ik wil weten wie mijn broer en mijn tante vermoordde.’

‘Van je broer weten we het allang. Hij moet terechtgesteld zijn in opdracht van een officiële instantie, de prefect of iets dergelijks, ook al hebben we daar geen enkele aankondiging van gevonden. Zijn lichaam werd immers gekruisigd aan de Bab al-Sudda. Van je tante weten we niet eens zeker of ze vergiftigd is.’

‘Ik wil weten waarom.’

‘En wat denk je met die wetenschap te bereiken?’

‘Mijn gemoedsrust terugvinden.’

‘En dan?’

Ze haalde haar schouders op.

‘Zoek je wraak?’

‘Misschien.’

‘En als de personen die hierachter zitten zich zo ver buiten jouw bereik blijken te bevinden dat wraak onmogelijk is?’

‘Dan houdt het op, maar dan weet ik tenminste wie en waarom.’

‘Hm.’

Hij bladerde bij het schaarse lamplicht nog eens door de papieren. Godzijdank had El Royol zijn administratie in het Arabisch bijgehouden, dat wil zeggen: de namen van zijn klanten. De titels van de boeken stonden in het Latijn geschreven, ook die van de Arabische.

‘El Royol verkocht meer dan je zou denken. Hij had een aantal vaste klanten. Een van hen is al-Hakam.’

Op zich was dat niet verwonderlijk. De kalief en zijn oudste zoon, de gedoodverfde troonopvolger en de grootste bibliofiel van het rijk, hadden het voorrangsrecht op alle handelswaar van enig belang die het land ingevoerd werd. Alle belangwekkende en bijzondere boeken kwamen op die manier in de paleisbibliotheek terecht. Al-Hakams naam kwam voor op de lijsten van alle boekhandelaren van de stad.

‘Weet je wie ook boeken bij hem kocht?’

Teresia keek hem uitdrukkingsloos aan.

‘Abd Allah, ook een zoon van de kalief. Een zeer belezen man. Ze noemen hem Al-Zahid, de Vrome. Hij heeft zelf een aantal boeken geschreven, onder andere over de geschiedenis van de Abbasiden van Bagdad. Mijn meester heeft hem geraadpleegd voor zijn geschiedschrijving van alAndalus. Merkwaardig dat hij de weg vond naar zo’n kleine boekhandel in de christelijke wijk.’

‘Misschien raadde zijn broer hem aan daar eens te gaan kijken.’

‘Tenzij…’

‘Tenzij wat?’

‘Er wordt gefluisterd dat Abd Allah geïnteresseerd is in de verboden Shafi’itische juridische school. Dat zou zijn interesse in El Royols verzameling kunnen verklaren. Maar zijn naam wordt daar niet mee in verband gebracht. Kijk, dan zou hij in deze lijst moeten voorkomen. Hier staan de boeken niet met de volledige titel vermeld, alleen een paar losse Latijnse letters, klopt dat?’ Hij liet zijn vinger over de regels glijden en Teresia, die over zijn schouder stond mee te kijken, volgde zijn beweging.

‘Dat zijn waarschijnlijk de beginletters van een Arabische titel en dan in het Latijn opgeschreven.’

‘Lastig te achterhalen als je die titels niet kent.’

‘Daar zijn we gelukkig niet mee bezig. Wij willen alleen weten wie de boeken met de beeldgedichten heeft gekocht.’

Ze klonk een beetje snibbig en ongeduldig.

‘Ze betaalden waarschijnlijk allebei met munten die in Madinat al-Zahra geslagen zijn,’ opperde Fadl.

‘Ah, dat is het verband dat je zoekt. Een nutteloos spoor. Iedere notabel die zichzelf respecteert heeft een bibliotheek. Hoeveel bibliofielen denk je dat er in Madinat al-Zahra werken en die dus hun loon rechtstreeks uit de schatkist ontvangen? Viziers, fakihs, regeringsfunctionarissen, rechters, geleerden, artsen, die zijn het laatste jaar allemaal uitbetaald in nieuw geslagen munten.’

‘En die bezoeken allemaal een kleine boekhandel in de christelijke wijk?’ wierp hij tegen.

‘Je zei net zelf dat El Royol meer verkocht dan je zou denken. Blijkbaar was hij gespecialiseerd in heel bijzondere uitgaven, de Shafi’itische boeken niet uitgezonderd. Vergeet het, zo vind je het nooit.’

Fadl keek haar nadenkend aan. Ondanks haar gedrevenheid, die grensde aan fanatisme, leek het soms alsof ze hem tegenwerkte. Opnieuw bladerde hij de lijst door. De meeste namen waren onmiskenbaar van christenen, slechts doorspekt met een handjevol Arabische. Daaronder waren vrijwel geen namen die Fadl kende van de contacten van Ahmad al-Razi in de paleisstad.

‘Wat is de titel van het boek dat wij zoeken?’ wilde hij weten.

De laudibus sanctae crucis, dat is het werk van Hrabanus Maurus. Op dat van Porfyrius zal waarschijnlijk alleen staan dat het liederen zijn, Carmina.

Voor de zoveelste maal gleed Fadls blik over de lijsten, die hij naast elkaar op de divan had uitgespreid. Hij had de tekst van Yasir gedurende de laatste dagen zo vaak bestudeerd dat hij de Latijnse letters begon te herkennen. Hij zocht een combinatie van letters: HMDLSC of andersom DLSCHM en de liederen van Porfyrius, carmina dus: POPC of CPOP. Juist toen hij meende de eerste te herkennen, schoof Teresia het blad opzij.

‘Die kunnen we buiten beschouwing laten. Hier staan alleen christenen op. Die krijgen hun toelage niet rechtstreeks van de munt.’

Fadl liet haar begaan, zijn oog was op een ander blad gevallen. Hij veegde de papieren bij elkaar en legde de stapel weg.

‘Je bent vast benieuwd hoe de geschiedenis van Ibn Hafsun verderging,’ zei hij. Ze knikte gretig, misschien ook blij dat de aandacht even op iets anders werd gevestigd.

‘Hij was dus gewond geraakt en sloot vrede met emir Abd Allah. Kort daarna voegde de verrader zich weer bij de andere opstandelingen. Hij vatte het ambitieuze plan op Qurtuba zelf aan te vallen en hij werd hierbij geholpen door een vooraanstaande christen uit de stad, Servando, een voortvluchtige moordenaar die zich met zijn kornuiten bij Ibn Hafsun aansloot. Deze Servando bezette het fort Poley voor de rebel, van waaruit hij de landerijen rondom Qurtuba kon plunderen. Servando werd kort daarna tijdens een van die strooptochten door ruiters van de emir gedood.’

‘Misschien heeft hij Ibn Hafsun ertoe aangezet zijn geloof afvallig te worden,’ opperde Teresia.

‘Dat gebeurde pas jaren later,’ wierp Fadl tegen. ‘Hoe dan ook, de rebel maakte van zijn uitvalsbasis Poley een onneembaar fort en bereidde zich voor op de ultieme strijd: Qurtuba zelf veroveren. Voor dat doel benaderde hij met behulp van zijn vroegere contacten in Ifriqiya prins Ibrahim II van Kairouan in de hoop via hem de steun en bescherming te krijgen van de Abbasiden van Bagdad, de aartsvijanden van de emir. Gelukkig had de vorst van Kairouan daar geen trek in, maar intussen liep de bevoorrading van de hoofdstad gevaar door de voortdurende overvallen op de boerderijen in de omgeving. Emir Abd Allah besloot zelf aan het hoofd van zijn troepen op te trekken naar Poley om de rebellen te belegeren. Eerst bespotte Ibn Hafsun zijn tegenstander nog met de beledigende woorden dat hij hen zou behandelen als een kudde ossen. Allemaal grootspraak. Aan de voet van het fort woedde een hevige veldslag. Door het moedige optreden van de emir, die zelf de rechtervleugel van Ibn Hafsun binnendrong, raakten de opstandelingen in paniek en sloegen op de vlucht. De emir joeg hen na tot aan de poorten van de burcht. In het holst van de nacht slopen de lafaards het kasteel uit en zochten een goed heenkomen zodat de emir Poley de volgende dag kon innemen. Deze strijd vond plaats op de eerste safar in het voorjaar van 278, ongeveer 891 in jullie jaartelling. Ibn Hafsun werd teruggedreven naar zijn rovershol Bubashtir, hij vroeg Abd Allah om vrede en de emir accepteerde. Nog geen jaar later voelde de rebel zich echter alweer zo sterk dat hij het bestand verbrak en op pad ging om te heroveren wat hij verloren had. In het jaar 286, toen hij verschillende plaatsen opnieuw verloren had, bazuinde hij plotseling rond dat hij de islam afvallig was geworden en met zijn oudste zoon het geloof van zijn voorouders had omarmd. Hij had zich zelfs laten dopen, zoals bij jullie het gebruik is, en veranderde zijn naam van Umar in Samuel.’

‘Stel je voor hoe dit land eruit had gezien als hij de strijd gewonnen had.’

Fadl haalde zijn wenkbrauwen op.

‘Er zouden overal kerken zijn verrezen in plaats van moskeeën,’ was het eerste dat hij kon bedenken.

‘De kerkklokken zouden vrolijk beieren door het hele land,’ mijmerde Teresia, ‘wij christenen zouden niet langer in de armste wijken wonen en het laagste werk doen, we zouden weer het land kunnen besturen dat ons van oudsher toebehoort. Onze mannen zouden niet langer elke zomer huis en haard hoeven te verlaten om tegen de christelijke vorstendommen in het noorden te vechten. In plaats daarvan zouden we ons bij hen kunnen aansluiten.’

‘Overdrijf niet, de meesten kopen de dienstplicht af, huurlingen en slaven vechten voor de kalief,’ kwam Fadls nuchtere commentaar.

‘Wat scheppen geld kost. En we betalen al meer belasting dan de moslims.’

Hij haalde zijn schouders op.

‘In ruil daarvoor leven jullie nu in vrede en welvaart. De binnenlandse opstanden waarover we het hebben, zijn al in geen tientallen jaren meer voorgekomen. Daar profiteert iedereen van. Het was trouwens geen slimme zet van Ibn Hafsun om zijn geloof af te vallen. Niet alleen riep hij hiermee de djihad over zich uit, hij verloor ook een groot deel van zijn aanhang onder de muwalladen, die immers vrome moslims waren. Het legertje mozaraben dat zich door zijn bekering achter hem schaarde was niet eens erg groot.’

‘Dus daarna was het snel met hem gedaan?’

‘Nee. Hij zocht steun bij de koning van Castilië en bij de heersers van Aragon. Zijn gezanten benaderden zelfs de vorsten in het uiterste westen van de Maghrib. Van de rebellenleider van Sevilla kreeg hij geld en troepen. Hoewel dat allemaal niet mocht baten en hij nooit meer zo gevaarlijk werd als voorheen bleef hij toch een angel in de flank van al-Andalus. Hij was nog steeds onbetwistbaar meester van zijn leen in het zuiden. Tien jaar lang stuurde de emir elke zomer een leger onder aanvoering van een van zijn zonen om de macht van Ibn Hafsun terug te dringen en te breken. Even leek hij nog gevaarlijk te worden toen hij toenadering zocht bij een sji’itische imam die zich de Mahdi noemde en de macht greep in Ifriqiya en daarna de hele Maghrib veroverde. Ibn Hafsun liet de naam van deze zogenaamde Verlosser van de minbars in alle moskeeën in zijn gebied uitroepen. Twee jaar later stierf emir Abd Allah, op de eerste rabi van het jaar 299.’

‘Oktober 912,’ vulde Teresia aan. ‘Het jaar waarin de kalief, toen nog emir Abd al-Rahman III, hem opvolgde.’

Fadl knikte instemmend. ‘Abd Allah had zijn kleinzoon van tevoren aangewezen als zijn opvolger. Niemand betwistte die keuze. Zijn leven begon dramatisch genoeg: hij werd geboren drie weken voordat zijn vader, prins Muhammad, door zijn broer alMutarrif werd doodgestoken. Abd Allah had de jongen direct na die moord bij zich genomen en zelf opgeleid en geïnstrueerd en zijn grote kwaliteiten lieten zich meteen gelden. Zodra hij de troon bestegen had, pakte hij de rebellie onvervaard aan door van buiten af naar binnen te werken en successievelijk alle handlangers van Ibn Hafsun uit te schakelen, zodat deze steeds meer geïsoleerd raakte en nergens meer versterkingen kon krijgen. Amper twee jaar later was hij volledig ingesloten in de bergen van Ronda en Malaqa met zijn vijf zonen als enige bondgenoten. De zesde was door Ibn Hafsun zelf gedood.

Twee jaar daarna heerste er een verschrikkelijke hongersnood in al-Andalus en het daaropvolgende jaar was nog erger. Er brak een dodelijke ziekte uit en de mensen stierven bij duizenden. De ziekte bereikte ook het rovershol Bubashtir, waar het lichaam van Ibn Hafsun helemaal opzwol en langzaam wegteerde. Toen hij eindelijk de geest gaf, vierde heel al-Andalus feest, behalve de mozaraben die hun droom in rook zagen opgaan.’

‘En de zonen?’

‘Ibn Hafsun had zes zonen: Djafar, Sulaiman, Abd alRahman, Hafs, Aiyub en Hakam. Een beklagenswaardig aftreksel van hun vader. De oudste, Djafar, de enige die ook de islam afvallig was geworden, kreeg onenigheid met de tweede, Sulaiman, die hem vermoordde. Hij werd naast zijn vader in Bubashtir begraven. De derde, Abd al-Rahman, gaf zich over en trok zich als burger terug in Qurtuba, waar hij werkte als kalligraaf. De vijfde, Aiyub, was dus door zijn eigen vader gedood, zoals ik daarnet al verteld heb. De ware toedracht van dat drama is niet bekend.

Nadat hij hen een tijdje met rust had gelaten, opende de emir de jacht op het overgebleven addergebroed. Sulaiman en de jongste, Hakam, werden bij Bubashtir in een hinderlaag gedood en onthoofd en vervolgens in Qurtuba gekruisigd. De vierde zoon, Hafs, behield Bubashtir nog een jaar. Na een beleg van zes maanden gaf hij zich over en nam dienst in het leger. Kort daarna liet de kalief de stoffelijke resten van Ibn Hafsun en Djafar opgraven en alsnog kruisigen naast de andere twee zodat het volk getuige kon zijn van zijn triomf. Dat fragment heeft Yasir gekozen om zijn boodschap in te verbergen, de overwinning op het bedrog en het verraad van Ibn Hafsun.’

‘En dat is het hele verhaal?’

Fadl knikte. ‘Het hele verhaal zoals het door Ahmad al-Razi is opgetekend. De verborgen tekst in het fragment van Yasir zou je kunnen opvatten als een weerslag van deze geschiedenis: “de leugen regeert alom, het volk wil bedrogen worden en blindelings volgt het de bedrieger, onwetend als het is. Ik zwijg niet, de waarheid zal overwinnen.” Blijft de vraag wat Yasir bedoelt met “de zoon is de weg en de waarheid”. Als hij daarmee niet Christus bedoelt, wie dan? Stel, dat hij Ibn Hafsuns zonen bedoelt, welke? De oudste die zich bekeerde tot het christendom en vermoord werd, de tweede die de moordenaar was en bij Bubashtir werd gedood, de derde die in Qurtuba in vergetelheid verdween, de vierde die genade kreeg en dienst nam in het leger, de vijfde die door zijn vader werd gedood of de zesde die ook sneuvelde bij Bubashtir? En wat moeten wij daarmee?’

‘We kunnen wel blijven gissen,’ antwoordde Teresia, ‘we moeten die boeken hebben.’

Ze ging op de divan zitten en duwde haar hand op verschillende plaatsen in de kussens.

‘Zacht genoeg,’ oordeelde ze.

‘Je denkt toch niet dat je hier vannacht kunt slapen?’

‘Natuurlijk wel, waar moet ik anders heen? De poorten zijn immers al gesloten.’ In haar stem klonk lichte spot en ze keek hem glimlachend aan. ‘Je ouders denken toch al dat we iets met elkaar hebben.’

Op dat moment drong de stem van de muezzin door het houten rooster dat de raamopening bedekte. Fadl raapte het stapeltje papieren op, liet het tussen zijn kleding glijden en bewoog zich naar de deur.

‘Waar ga je heen?’

‘Naar de moskee voor het avondgebed.’

Ze protesteerde niet en keek hem na vanaf de divan tot hij de deur achter zich gesloten had. Zodra hij zijn hielen had gelicht, kwam ze echter in actie. Ze haalde het propje papier tevoorschijn dat ze die middag uit de mond van de dode had geplukt, trok het voorzichtig open en streek het glad. Gelukkig was er genoeg van over om te zien dat het bij dezelfde bladen hoorde die Fadl zojuist had meegenomen. El Royol had het waarschijnlijk na hun bezoek of kort voor de komst van zijn moordenaar uit het boek gescheurd om het te vernietigen, maar daar was hij niet aan toegekomen. Er stonden een paar codes op die de titels van boeken vertegenwoordigden en een naam die Teresia deed fronsen.

‘Ah, daar ben je…,’ zei ze zacht en ze knikte alsof ze wilde zeggen dat ze niet anders had verwacht. Geen wonder dat El Royol deze klant had willen beschermen. Ze hield het papier in de vlam van de olielamp tot het door het vuur was verteerd. Ze moest een manier bedenken om daar binnen te komen.