Hoofdstuk tien
Ons huis heeft te veel trappen, maar ik vind het
toch een heerlijk huis. Zwaluwen nestelen in het voorjaar onder de
overhangende dakranden, en een stokoude blauweregen uit de tuin van
de buren klimt tegen de muur op en parfumeert de lucht. Het dorp is
al eeuwen beroemd om zijn wijnen en het uitzicht vanaf de heuvel
bestaat uit een lappendeken van wijngaarden zo ver als het oog kan
zien. De zomers hier zijn heet en vochtig. De muren en het verre
landschap trillen als een luchtspiegeling in de woestijn. De
winters zijn voorspelbaar, koud en helder, behalve een enkele keer
wanneer het zonder ophouden regent. In de winter gaan Monsieur en
ik in winterslaap. Er zijn maar weinig verrassingen. Dat was
tenminste wat ik dacht.
Het was een ongebruikelijk ijzige dag in april. Ik zat met Monsieur
in de knusse kamer op de begane grond. We hadden de radiatoren
opengedraaid en zaten uit het raam te kijken, wilden eigenlijk k
een wandeling maken, maar hadden geen zin ons bloot te stellen aan
de ijzige wind. Opeens verscheen er een auto. De chauffeur stopte
en gooide een zwaar voorwerp naar de deur met glasplaat. Daarna
reed hij de hoek om en verdween, ons achterlatend turend naar wat
mij met mijn bijziende ogen voorkwam als een driehoekige kat.
Monsieur zei: 'Ze hebben zich van de kat ontdaan omdat ze zwanger
is.' Dat verklaarde de driehoekige vorm! Ik zei dat we onder geen
enkele omstandigheid de deur zouden openen en haar te eten geven.
Ik keek nog eens naar de kat, zag dat ze schoon was, zwart en wit
met een vlekje boven een oog dat haar een scheef uiterlijk gaf Ze
miauwde niet, stond er alleen maar, treurig en stil aan het raam,
alsof ze zich afvroeg wat er toch met haar gebeurde.
Ik vergat al mijn vastberadenheid om het arme dier niet te voeren,
rende weg om een bakje water voor haar te halen en wat restjes kip.
Ik wilde haar net het eten geven, toen de kat op de stenen
stoeptrede ging liggen, heftig rilde en begon te baren.
Monsieur en ik volgden de gebruikelijke routine van een op handen
zijnde geboorte. De buitendeuren naar de straat werden gesloten,
een mand gevonden, een voering erin gelegd, een kattenbak neergezet
en een deken over het hengsel van de mand gedrapeerd om tocht
buiten te houden. Het was vijf uur in de namiddag en of we het nu
leuk vonden of niet, we hadden een nieuwe kat. We waren allebei
stiekem opgetogen bij het idee en het erover eens dat wij de
jonkies als ze eenmaal gespeend waren, aan vrienden en buren zouden
kunnen geven.
Om tien uur die avond zei ik tegen Monsieur dat de kat die we met
grote originaliteit Vlekje hadden genoemd, drie jonkies had. We
zetten eten en drinken bij haar neer en lieten haar voor de nacht
met rust. Vlekje maakte het uitstekend. Wij waren alle twee
uitgeput.
Ik werd om vijf uur wakker en ging naar beneden naar de knusse
kamer, waar Monsieur onze ontbijtkoffie zet op een machine die hij
alleen de baas kan. Gezien mijn talent voor het breken van
mechanische dingen, was het mij verboden die sissende, jammerende
reliek uit de oudheid aan te raken voor het geval zijn metalen
ingewanden daardoor beledigd zouden worden. Monsieur maakte zich
zorgen over de afmetingen van de jonkies. 'Ze zien eruit als
ratjes.' zei hij.
Ik maakte Vlekjes doos schoon, gaf haar schoon water en tuurde naar
binnen om de jonkies te zien. Ze spon tevreden terwijl ik telde:
één...twee...drie...vier...o hemeltje!...vijf...zes. Eén was een
reus, zwart en prachtig. De andere vijf waren magere scharminkels;
één cyperse, drie zwart/bruin/witte, en één was lelijk mottig bruin
met een blond vlekje aan de zijkant van haar neusje. Ik vertelde
Monsieur het nieuws dat er zes jonkies waren. Hij antwoordde: 'We
zullen er later een goed tehuis voor vinden.' en overhandigde me
mijn ochtendkoffie. Daar bleef het bij.
Om Monsieur in een goede stemming te brengen rende ik naar de
bakker aan het eind van de straat en kocht nog meer croissants.
Daarna slaagde ik erin een paar woorden voor zijn kruiswoordpuzzel
te vinden. Hij was gelukkig en glimlachte. Voorlopig was het
probleem van zeven extra katten vergeten. Toen Bébé arriveerde keek
hij echter stomverbaasd naar de nieuwe kat. Daarna liep hij moe en
niet in orde terug naar zijn plaatsje in de keuken. Ik volgde, nam
hem in mijn armen en hoorde hem snorren zoals altijd, wanneer hem
verzekerd werd dat ik bij hem hoorde en meer van hem hield dan van
iedere andere kat in de wereld.
Zes weken lang was Vlekje de perfecte moeder, liet de Brigade,
zoals we ze nu noemden, dag en nacht drinken, maakte hen schoon,
hield van hen, duwde en schoof hen in een zekere rangorde. Daarna
werd ze ziek, kreeg koorts en moest naar de dierenarts. Ze had een
ernstige ingewandsstoornis en moest in de kliniek blijven om die
niet op de jonkies over te brengen.
Het was tijd om ze te spenen, en ik stond daar alleen voor. Ik
voerde ze met een product dat speciaal voor dergelijke
omstandigheden was samengesteld. Ze gaven allemaal over. Ik maakte
rijstewater en kookte vis om hun prille spijsverteringskanalen te
helpen. Met algemene stemmen weigerden ze zulke slappe kost te
eten. Toen begon het katertje Noir om zijn moeder te jammeren en
zocht overal naar zijn geliefde melkpomp. De anderen hielden op met
jammeren, en het kwam Monsieur en mij voor dat ze met het uur
magerder werden.
Er kwamen vrienden voor de lunch en ik maakte kalfsragout. De
Brigade at er meer van dan de gasten en Noir verorberde ook een
groot stuk van Monsieurs perentaart met room. Vanaf dat moment was
het gemakkelijk de jonkies te voeden. Ze aten gewoon met ons mee,
verorberden geweldige porties toast en marmelade, cake, paella,
wildsoep en de zelfgemaakte ravioli van monsieur Benivady. De
kleine lijfjes begonnen in gewicht toe te nemen, en gingen op
avontuur in de zitkamer van mijn man, waarbij ze een voorkeur aan
de dag legden voor zijn paperassen, bureau en bril.
Toen Vlekje eindelijk uit de kliniek kwam, sliep ze de hele dag.
Omdat de Brigade het zo lang zonder de moedermelkcentrale had
moeten doen, probeerden ze massaal in de aanval te gaan, maar
werden met toenemende felheid door hun moeder afgewezen. Noir
wachtte tot Vlekje in slaap viel en kroop tegen haar aan om te
drinken. Ze werd wakker en mepte hem weg. Wij hadden te doen met
zijn jammerlijke kreten. Ze begon ook met de spelletjes die jonge
katjes leren wat het leven inhoudt - denkbeeldige gevechten met
vreselijke vijanden en haar nagebootste reacties. Soms had ze
schoon genoeg van het hele stel en ging ze op een ontoegankelijk
plekje liggen slapen. Dan zaten ze alle zes als baby's te huilen en
keken neerslachtig in het rond.
In deze periode kwam de dierenarts, dokter Feat, naar de Brigade
kijken en zei me dat ze ontwormd moesten worden. Hij gaf me een op
een spuit lijkend apparaatje en zei dat ik het in het bekje moest
steken en een hoeveelheid wormmiddel erin moest spuiten. Ik begon
met Noir, en was verbaasd toen de anderen zich verdrongen om ook
met dit nieuwe spelletje te mogen meedoen. Ze waren zo dol op het
spul dat ze me de hele ochtend achternaliepen om te proberen nog
een portie te bemachtigen.
Eindelijk begon het leven wat rustiger te worden. Toen kreeg ik
bronchitis en er moest een bed in de keuken worden gezet zodat ik
toezicht kon houden op de Brigade zonder de trappen op en af te
hoeven rennen. Moeder en kinderen sliepen in hun mand aan het ene
eind van de keuken en ik lag aan het andere eind in bed. Uitgeput
door het hoesten plaatste ik me, zoals Stanley Holloway placht te
zeggen, 'in een liggende houding', en keek toe bij de voortzetting
van Vlekjes lessen in katmanschap aan haar bontgekleurde spruiten.
Wat een discipline deelde ze uit, alleen verzacht wanneer ze neus
aan neus stond met het schattige en unieke katertje. Van zijn kant
droomde Noir nog steeds van sabbelen bij zijn moeder, maar Vlekje
bleef onvermurwbaar, wat hem er niet van weerhield het elk uur van
de dag opnieuw te proberen.
In het begin liep alles prima. De keuken is warm en gezellig.
Vlekje was blij een thuis te hebben. De Brigade had nu namen:
Quichot voor de mottige bruine, die de intelligentste is van
allemaal. Dodu voor de dikke prachtige met haar wit/bruin/zwarte
vachtje, Rozeneus voor de snelste bijtster in Frankrijk, Lunette
voor het katje met de zwart omrande ogen waardoor het lijkt of ze
een zonnebril draagt, en Timi voor het meest verlegen exemplaar. Ik
had gemerkt dat wanneer de Brigade at, de niet voor zichzelf
opkomende Timi opzij gedrukt werd. Dat was ook het geval geweest
toen ze nog bij hun moeder dronken. Timi had moeite gehad om ook
maar iets te krijgen. Ik begon haar apart van de anderen te voeren
en was opgelucht toen ze eindelijk ook wat begon aan te komen.
Verre van te pogen de dominante man te zijn, werd Noir geobsedeerd
door het verlangen terug te keren tot zijn babydagen, toen hij zo
hard had gezogen dat hij het grootste jonkie in heel Frankrijk was
geworden. Geïrriteerd door zijn vasthoudendheid en bezorgd om
Vlekje, kocht ik een tweede mand waarin ik haar zette, terwijl ik
de jonkies in de andere mand liet. Het idee was dat door ze te
scheiden Vlekje de kans zou krijgen een paar uur per nacht te
slapen.
De volgende avond lag ik te lezen toen Quichot naar mijn bed
drentelde. Neerkijkend op het kleintje met het komische blond
gevlekte neusje, zag ik een uitdaging in haar gouden ogen en ik was
opgelucht dat ze te klein was om de steilte van mijn bed te
beklimmen. Een paar seconden later, na een opmars met vol
uitgestoken nageltjes in mijn mooiste lappendeken, was ze er. Ze
liep naar rechts en naar links, snuffelde aan alles en viel
uitgeput in slaap met haar neusje naast de plek in mijn hals waar
ik altijd parfum op spuit.
Quichot werd de volgende twee dagen gevolgd door Rozeneus, Dodu en
Lunette. Noir woog twee keer zoveel als de anderen, dus kostte het
hem lange tijd om het beddengoed te bestijgen, met eerst twee
lawaaiige niet-ingecalculeerde landingen voordat hij ten slotte de
Everest overmeesterde. Hij koos mijn buik als ligplaats en sliep
direct in, snurkend als een kind. Omringd door de Brigade keek ik
de keuken in en zag Timi, het kleinste en zwakste lid van het team,
me over de rand van de mand aankijken. Ik wilde niet één van het
stel buitensluiten, liep naar haar toe, stopte haar in mijn zak en
keerde terug naar bed. De Brigade nam weer hun vorige posities in
en Timi koos het plekje onder mijn linkerarm, waar ze mijn hartslag
kon voelen. Zij vergat dat moment nooit meer en keerde er daarna
altijd terug.
De routine was vastgesteld. Als het tijd was om naar bed te gaan
zette ik de jonkies in hun mand en kroop in bed, hoestend als een
menselijke Hound of the Baskervilles, en ging bijna rechtop tegen
de kussens liggen. Dan kwamen ze een voor een, Dodu op mijn
linkerschouder, Noir op mijn buik, Timi dicht bij het hart. Toen
Rozeneus haar zusjes beet, verbande ik haar naar de vloer, en
meteen beet ze mij ook. Ik beet haar bijna terug, maar dacht dat
kussen en lieve woordjes haar woeste hart misschien zouden doen
smelten. Het kostte tijd, maar ze werd liefdevol, viel alleen aan
als haar broer probeerde de baas te spelen. Dan sprong ze ondanks
het verschil in afmetingen boven op hem en beet hem tot hij toegaf
of zijn toevlucht zocht onder de ladekast.
Die koude nachten in mei en begin juni waren opmerkelijk, vooral
als ik mijn voeten te veel bewoog. Overtuigd dat er muizen in het
bed waren, sprong de Brigade toe, beet en groef onderzoekend onder
de dekens. Mijn grote tenen kregen krijgslittekens en vaak hield ik
in bed mijn slippers aan om complicaties te vermijden. De bonus
kreeg ik elke morgen wanneer Vlekje en haar gebroed kwamen voor hun
'hallo, mijn lieverdjes', begeleid door kusjes en aaitjes. Als de
houding van een dier wordt gevormd in zijn vroege contacten met
menselijke wezens, hebben Monsieur en ik de enige katten in de
streek geproduceerd die kusjes verkiezen boven voedsel.
Toen de jonkies oud genoeg waren om weggegeven te worden, wilde
niemand er een hebben. In wanhoop vroeg ik dokter Feat ons te
helpen een goed tehuis voor vier van hen te vinden. Ik kon maar
niet beslissen welke vier, en deed daar vaag over. Ik werd gered
van een besluit door de aanvang van het toeristenseizoen en een
uitnodiging om drie kunsttentoonstellingen in het plaatselijke
culturele centrum te organiseren. In juli en augustus was ik vijf
uur per dag afwezig, en had er geen vermoeden van dat mijn
echtgenoot mensen die opbelden om te informeren naar de jonkies zei
dat er geen meer over waren.
September kwam en de mistral blies fel. Op een dag vroeg ik
Monsieur hoe het kwam dat alle opbellers die de dierenarts had
doorverwezen te horen hadden gekregen dat er geen jonkies meer over
waren. Met een uitdrukking of hij van de prins geen kwaad wist,
antwoordde hij: 'Maar Hélène, jij was weg en ik wist niet welke
jonkies weggegeven mochten worden. Jij had er met opzet vaag over
gedaan omdat je van hen allemaal houdt, net als ik.' We dronken
onze koffie op, beiden opgelucht dat de Brigade compleet was
gebleven. Dodu beet in Monsieurs bril. Noir probeerde bij zijn
moeder te drinken en kreeg een mep. Timi zat in mijn zak en overzag
de hele scène.
De volgende ochtend zei ik tegen Monsieur dat het wel leek of de
Brigade dik begon te worden. Hadden ze wel genoeg beweging gehad in
de zomer? Monsieur rolde met zijn ogen en trok zijn logische
gezicht. 'Ik was bang om ze naar buiten te laten voor het geval ze
door niet-aangelijnde honden zouden worden aangevallen. Er waren er
zoveel in de zomer om maar niet te spreken van de toeristenauto's
op weg naar de hotelgarage. Ik wilde niet datje van streek zou
raken als er eentje gewond zou raken, dus heb ik ze in huis
gehouden.'
'Ze zijn zes maanden en ze zijn nog nooit alleen buiten
geweest?'
'Dat kunnen ze later nog doen.'
'Dat gaat nu meteen gebeuren! Ze zijn te oud om het van hun moeder
te leren, want zij gaat overdag op jacht. Ik zal ze één voor één
aan een lijn uitlaten en de gevaren van de straat bijbrengen.'
Monsieur ging achterover in zijn stoel zitten, zijn gezicht
vertoonde een overdreven uitdrukking van geduld. Hij vond het
vreselijk dat zijn katten naar buiten zouden gaan en voelde zich
vierentwintig uur per dag verantwoordelijk. Ik geloof erin ze van
jongs af aan buiten te laten om aan de straat gewend te raken. Het
was een onderwerp waar we het nooit over eens zouden worden.
Desondanks deed ik Quichot een tuigje van fijn suède om, en we
gingen wandelen. Ik toonde haar de regenafvoerbuizen, waarin alle
katten uit de buurt zich verstoppen als er gevaar dreigt. We liepen
twee keer om het hele blok heen, en de daaropvolgende twee weken
verkenden we alle straten en stegen dicht bij het huis. Quichot
liep trots met haar staart in de lucht, vond het leukste van de
wandeling als we op het eind de wilde tuin naast ons inliepen en
hallo zeiden tegen Patcat die daar woonde, waarna ze samen in de
zon gingen spelen.
Na twee weken ging Quichot alleen en nam ik Noir mee voor zijn
basistraining. Quichot was woedend, ervan overtuigd dat hij haar
leidinggevende positie had gestolen, en marcheerde aan mijn zijde
zoals ze tijdens haar training had gedaan en speelde daarna met
haar broer in de tuin. Noir vond zijn training enig en jammerde
tranen met tuiten toen de twee weken voorbij waren en zijn plaats
werd ingenomen door Dodu. Net als Quichot volgde hij de nieuwe
leerling elke dag op haar wandeltoer en rende de tuin naast ons
rond tot hij uitgeput was en naar huis moest terugkeren voor kusjes
en even met mij op bed liggen.
Na drie maanden waren alle leden van de Brigade op de hoogte van de
straten en de gevaren aldaar, behalve Timi, die weigerde het huis
te verlaten. In plaats van overal rond te rennen, wachtten de
katjes me bij de deur op, we liepen allemaal de route van de
trainingswandeling, gevolgd door Frioul, de kater van onze
buurvrouw Sylvie, en Etalon di Trola, de jachthond van de andere
buren, die alle camaraderie geweldig vindt. Het enige probleem dat
we hadden was dat mensen me zeiden dat ik me moest schamen om
katten aan een lijntje uit te laten. Ik reageerde daar maar niet
op. Ze moesten zelf maar concluderen dat de katten spoedig vrij
waren om te gaan waar ze wilden, hoewel ze nog steeds hun
ochtendwandelingetje prefereerden, zelfs zonder tuigje!
Monsieur maakte zich de hele tijd zorgen dat de katten moeilijk
naar huis terug te roepen zouden zijn. Ik herinnerde me dat ik in
de maanden die ik op bed in de keuken had doorgebracht had gehoord
dat Vlekje haar jongen met geluid riep. Daarom bedacht ik een
'roepgeluid' voor elk jonkie, dat ik zong met mijn onzuivere alt.
Dat was waarschijnlijk een ramp voor de buren, maar het werkte
geweldig met de Brigade, iedere kat leerde zijn of haar roepgeluid
en kwam aanrennen als ze geroepen werd. Het enige nadeel was dat
veel andere katten en honden de roepgeluiden ook leerden en kwamen
aanrennen, waarop Monsieur zich zorgen maakte dat hij misschien wel
zou eindigen met vijftig katten.
Het jaar van de geboorte van de Brigade was het
jaar dat ik van dit dorp begon te houden. Herinneringen komen boven
aan de dag dat drie mannen voor me bogen in het postkantoor, en ik
stomverbaasd vroeg waarom ze dat deden. 'Vanwege uw echtgenoot,'
antwoordden ze. Bij verder vragen bleek dat één van mijn
familieleden voor de grap een brief had gestuurd aan 'De Prins' en
dat was letterlijk opgevat. We lachten allemaal lang en luid nadat
ik had uitgelegd dat de titel 'Prins' door mijn familie werd
gebruikt na de reactie van mijn overleden moeder toen ik haar
vertelde dat ik ging trouwen. 'Als Hélène weer getrouwd is na al
die jaren, moet hij wel een prins zijn.' Moeder had altijd al
gewild dat ik met een prins trouwde, maar dat is nooit gebeurd.
Het was het jaar dat ik merkte dat een van mijn buren buiten de
slagerswinkel een soort orgasme in het openbaar onderging. Ik keek
gefascineerd toe hoe ze heftig inademde en hijgde van verlangen.
Toen ik bij de ingang van de winkel was, zei ze: 'Is het niet
geweldig, Hélène? Snuif, snuif.' Ik rook alleen een sterke
rundvlees-met-ui- geur die uit de keuken van monsieur Benivady
kwam. Mijn buurvrouw zei verlangend: 'Hij is bezig gestoofd
rundvlees te maken. Ik zou er wel een bord vol van lusten!' Het was
half tien in de ochtend, maar de Franse passie voor eten kent geen
enkele tijdsbeperking.
Het was ook het jaar dat ik de verfijnde schoonheid van de
seizoenen in de provincie Var zag. De winter bestaat uit zwarte
takken tegen een aquarellucht en witte bloesem die zich door een
donkere omtrek naar buiten worstelt. Het voorjaar is een kort
seizoen van grote schoonheid als de blauweregen bloeit en de zon op
de heuvel door wolken kersenbloesems heen schijnt. In de zomer
trilt het landschap als een luchtspiegeling in de hitte, en zijn de
wijnstokken een massa glanzend groene bladeren en zware paarse
druiven. In de vroege ochtend naar de zonsopgang kijken is een
spirituele ervaring, dan is de zee een en al flonkeringen.
De herfst is echter mijn favoriete seizoen, de periode van de
oogst, wanneer mannen op tractoren met aanhangers vol rijpe druiven
met een slakkengang over de smalle wegen naar de plaatselijke
coöperatie brommen. Toeristen claxonneren, proberen de
tractorbestuurders tot snelheid te manen. Die weten wel beter dan
dat te proberen. Ze steken hun linkerarm uit als ze rechtsaf
willen, en hun rechterarm als ze naar links gaan, gewoon uit
balorigheid. En de wijngaarden verkleuren tot goud en oranje in het
milde zonlicht van september.
Voor Bébé was de winter van het leven een dagelijkse straf Hij
bleef nu de hele tijd in de keuken, keek naar me wanneer ik kookte
of typte of collages maakte. Ik had gemerkt dat hij niet langer de
trappen op kon lopen en ik had mijn grote werktafel naar de keuken
verhuisd, zodat hij op zijn kussen kon zitten toekijken als altijd.
Hij was niet al te gek op de Brigade, die nu in de kamers van
Monsieur huisde. Alleen Timi kwam af en toe de keuken in, en
wanneer zij verscheen duwde Bébé zijn etensbakje naar haar toe,
want hij kon niet langer eten. Dan ging hij naar zijn mand en
wachtte tot Timi erin sprong en tegen hem aan ging liggen om hem
warm te houden. Hij had dat met Pushy geprobeerd, maar zij was nu
te groot voor Bébé en hij was bijna gestikt. Met Timi naast zich
was hij tevreden, en zij vond het ook best.
Op een ochtend zei Monsieur tegen me dat Bébé snel achteruitging,
Ik wist het, maar ik hield zoveel van hem omdat hij er altijd was
geweest en mijn speciale vriend was, de beschermer van onze
gemeenschappelijke gelukkige herinneringen. Ik probeerde hem te
verleiden te eten om zijn kracht in stand te houden, maar hij was
te moe, wilde alleen maar dicht tegen me aangehouden worden en
horen dat hij de mooiste kat van de wereld was.
Monsieur nam Bébé mee naar de dierenarts. Dokter Feat verklaarde
dat de slechte conditie van Bébé het gevolg van ouderdom en zwakke
nieren was. Ik begon hem rond te dragen als een baby en hield elke
dag nog meer van hem. Toen ik besefte dat hij niet langer wilde
eten, voelde dat aan als een persoonlijke tragedie. Ik bleef mezelf
voorhouden dat de eerste van een gezin die sterft een nieuw huis in
orde maakt voor de anderen, zodat ze in de eeuwigheid bij elkaar
kunnen zijn. Ik vond dit een heel fijne gedachte, maar ik vond het
nog fijner met Bébé in de middagzon te zitten en te luisteren
terwijl hij zat te spinnen, wat hij altijd deed als hij in mijn
armen lag.
Katten verdwijnen als ze voelen dat ze gaan sterven en Bébé was
daarop geen uitzondering. Op een dag ging hij de tuin in en
verstopte zich. Ik stond bij het tuinhek naar hem te kijken, liet
hem gaan, was tot tranen toe geroerd toen hij naar me terug
strompelde en zijn laatste beetje kracht gebruikte om te pogen in
mijn armen te springen. Ik droeg hem weer het huis in en we gingen
samen op de bank in de keuken liggen. Ik streelde hem zacht en
kuste hem boven op zijn kop, wat hij heerlijk vond. Ik bleef daar
liggen, bewoog me niet, fluisterde alleen plannen voor de toekomst
wanneer we weer samen zouden zijn.
De dag dat Bébé ons verliet zat Monsieur zwijgend alle jaren te
overdenken dat hij van zijn kat had gehouden. Pushy stond bij het
raam te wachten tot Bébé zou thuiskomen, steeds bezorgder naarmate
de dagen verstreken en hij niet kwam. Ze wachtte drie weken bij het
raam, tuurde steeds hoopvol naar buiten. Ze at nauwelijks en kon
niet slapen. Tot ze op een dag besefte dat hij vertrokken was en
nooit meer zou terugkomen, toen kwam ze naast me zitten op de
plaats van Bébé en keek me aan alsof ik alle vragen die ze had kon
beantwoorden. Timi hing aan me alsof ze vastgeplakt zat, en sliep
vanaf die dag in mijn kamer. Wat mij aangaat, ik werkte twaalf uur
per dag om niet steeds aan Bébé te hoeven denken. Maar in de stilte
van de nacht beleefde ik opnieuw elk prachtig en onvergetelijk
moment dat we samen hadden doorgemaakt. Dat doe ik nog steeds en
dat zal ik altijd blijven doen.