The Project Gutenberg EBook of Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen by Hieronymus van Alphen
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen
Author: Hieronymus van Alphen
Release Date: November 16, 2005 [EBook #17080]
Language: Dutch
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK PROEVE VAN KLEINE GEDIGTEN ***
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
PROEVE VAN KLEINE GEDIGTEN VOOR KINDEREN.
TE UTREGT, BIJ DE WED. JAN VAN TERVEEN EN ZOON.
MDCCLXXIX.
De kinderen zijn een erfdeel des HEERE.
SALOMO.
VOORBERIGT.
Zie daar eenige kleine gedigten, ten behoeve van kinderen opgesteld. De maker weet zeer wel, dat hij, als digter, daar door weinig roem behalen kan, maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij bedoelde slegts eenige nuttige waarheden zo in rijm voortedragen, dat dezelven de kinderlijke vatbaarheid niet te boven gingen; en hij heeft ze zo klein gemaakt, op dat zij des te gemakkelijker, door enkel leezen, zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het noodig was, dat ze van buiten geleerd werden; iets waar de maker zeer tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald leezen, geschieden kan.
Het geen aanleiding gaf tot het opstellen dezer stukjens is geweest—dat de maker zelf kinderen heeft, die thands zijn eenig en grootst vermaak zijn—dat men aan zulke stukjens in onze taal gebrek heeft—dat hij ook gaarne voor anderen nuttig is—en dat hij de Hoogduitsche Lieder für kinder van WEISSE en de kleine Lieder für kleine mädchen und jünglinge van G.W. BURMANN, met zeer veel genoegen, gelezen heeft; ook hebben zij hem menigmaal op den weg geholpen, schoon hij er eigenlijk geenen uit vertaald, of overgenomen heeft.
Zij zijn wel allen niet voor kinderen van vier of vijf jaaren geschikt, maar dit was ook juist niet noodig. Men kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen wil laten lezen, ook kan men schielijk merken, of een kind verstaat wat het leest dan niet. De opsteller heeft met allen de proef genomen; en hij kan verzekeren, dat zijn oudste jongetjen—een kind van vijf jaaren—veelen van dezelven, op de eerste of tweede leezing, verstaan heeft; en daarom houdt hij zig verzekerd, dat alle deze stukjens voor kinderen, boven de vijf en beneden de tien jaaren, bruikbaar zijn. Ook mag het geen kwaad wanneer hier en daar het kinderlijk verstand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daar door tot vragen en praten wordt opgewekt.
Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjens goedgekeurd en met vrugt gebruikt werden, zou ik met vermaak nu en dan een blaadjen voegen bij het geen ik thands aan mijne Landgenoten aanbiede. Het getal, dat ik thands geve, is groot genoeg, om er de proef mede te nemen.
AAN TWEE LIEVE KLEINE JONGENS.
Zie
daar, lieve wigtjes!
Een bundel gedigtjes,
Vermaakt er u meê!
En springt naar uw wooning;
Maar … eerst ter belooning
Een kusjen of twee.
Door liefde gedrongen
Heb ik ze gezongen,
En wilt gij er meer,
Gij moogt er om vragen.
Wanneer ze u behagen
Komt huppelend weêr.
HET KINDERLIJK GELUK.
Ik ben een
kind,
Van God bemind,
En tot geluk geschapen.
Zijn liefde is
groot;
'k Heb speelgoed, kleedren, melk en
brood,
Een wieg om in te
slapen.
Ik
leef gerust;
Ik leer met
lust;
Ik weet nog van geen
zorgen.
Van 't speelen
moe,
Sluit ik mijn oogjens 's avonds toe,
En slaap tot aan den
morgen.
Geloofd zij God
Voor 't ruim
genot
Van zo veel gunstbewijzen!
Mijn hart en
mond
Zal hem, in elken morgenstond,
En elken avond prijzen.
DE PERZIK.
Die
perzik gaf mijn vader mij,
Om dat ik vlijtig
leer.
Nu eet ik vergenoegd en blij.
Die perzik smaakt naar
meer.
De vrolijkheid past aan de
jeugd
Die leerzaam zig
betoont.
De naarstigheid, die kinderdeugd,
Wordt altoos wel
beloond.
DE KINDERLIEFDE.
Mijn vader is mijn beste
vrind.
Hij noemt mij steeds zijn lieve
kind.
'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen.
En ga ik hupplend aan zijn
zij',
Ook dan vermaakt en leert hij
mij;
Er kan geen beter vader wezen!
Ik ben ook
somtijds wel eens stout,
Maar als mijn ondeugd mij
berouwt,
Dan wordt zijn vaderhart bewogen;
Dan spreekt zijn liefde geen
verwijt,
Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt,
Dan zie ik tranen in zijn oogen.
Zou ik door
ongehoorzaamheid
Dan maken, dat mijn vader
schreit;
Zou ik hem zugten doen en klagen;
Neen, als mijn jonkheid iet
misdoet,
Dan val ik aanstonds hem te
voet,
En zal aan God vergeving vragen.
ALEXIS
Alexis heeft zijn zusjen lief,
Wanneer ze in vrede leven;
Hij noemt haar zelfs zijn hartedief,
Als zij haar speelgoed hem wil geven.
Maar als zij iet, dat hem behaagt,
Voor haar, on meê te speelen, vraagt,
Dan wordt die liefde ras verminderd;
En als zij hem in 't doen van zijnen zin
verhindert,
Dan haat hij bijkans haar geheel.
Ook is zij doorgaands hem te veel,
Wanneer zij boven hem door iemand wordt
geprezen.
Een
liefde, die zo ras verkoelt,
Die slegts op eigen
voordeel doelt.
Zou dat wel regte
liefde wezen?
DE WAARE RIJKDOM
Geen geld bekore ons jong gemoed,
Maar heiligheid en deugd.
De wijsheid is het noodigst goed;
Het sieraad van de
jeugd.
Wat is tog rijkdom? wat is
eer?
Een handvol nietig slijk.
Gods vriend te wezen is veel meer;
Die Jesus lieft, is
rijk.
Kom vallenwe onzen God te
voet
Om deugd en heiligheid:
Zo wordt op aard ons jong gemoed
Ten hemel voorbereid.
Dan krijgen wij dien besten
schat,
Die nimmermeer vergaat.
Dan loopen we op het deugdenpad,
En schrikken voor het
kwaad.
HET VROLIJK LEEREN.
Mijn speelen is leeren, mijn leeren is
speelen,
En waarom zou mij dan het leeren
verveelen?
Het lezen en schrijven
verschaft mij vermaak,
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor
boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf
zoeken,
't Is wijsheid, 't zijn
deugden, naar welken ik haak.
HET MEDELIJDEN.
Wie
dat ik immer smart zie dragen,
'k Heb ook gevoel daar van.
Ik sluit mijn oor niet voor zijn
klagen.
Maar help hem als ik
kan.
Een mensch in droefheid
optebeuren,
Is zelfs voor kinders zoet.
Die spotten kan met hen die treuren,
Vertoont een slegt
gemoed.
Zou mij eens anders leet
verblijden?
Zou 'k lagchen in zijn
smart?
O neen, een edel medelijden
Past aan mijn
kinderhart.
Ik wil dan met bedroefden
klagen,
Hen troosten in hun pijn.
Eens anders last te helpen dragen,
Zal mijn genoegen zijn.
DE NAARSTIGHEID.
Des
morgens lang te slapen,
Te geeuwen en te gapen,
Staat lelijk voor een kind.
Die altoos veel moet snappen,
En zotte taal wil klappen,
Ziet zelden zig bemind.
Zou ik mijn tijd
besteden
Aan duizend nietigheden?
'k Heb daar geen voordeel
van.
Mijn lessen wil ik leeren,
Mijn meesters zal ik eeren,
Dan worde ik haast een
man.
DE SPIEGEL.
Die
telkens in den spiegel ziet,
En zig met schoonheid
vleit;
Beseft de waare schoonheid niet,
Maar jaagt naar
ijdelheid.
Dit glas maakt trots, of
geeft ons pijn;
Wil 'k weeten, wie ik ben,
Dan moet Gods woord de spiegel zijn,
Waar ik mijn hart uit
ken.
KLAGT VAN DEN KLEINEN WILLEM OP DE DOOD VAN ZIJN ZUSJEN.
Ach! mijn zusjen is gestorven,
nog maar veertien maanden
oud.
'k Zag haar dood in 't kisje liggen:
ach wat was mijn zusje
koud!
'k Riep haar toe: mijn lieve Mietje!
Mietje! Mietje! maar voor
niet.
Ach! haar oogjes zijn gesloten;
schreien moet ik van
verdriet.
Altoos wil ik om haar treuren,
bloempjes strooien op haar
graf;
Weenend aan de kusjes denken,
die mij 't lieve meisje
gaf.
Morgen zal ik—maar voor mij ook
is 't gevaar van sterven
groot.
Gistren liep zij met mij speelen;
gistren nog! en nu—reeds
dood!
HET GESCHENK.
Moeder lief! zie daar een roosjen
Van
uw Coosjen,
Wijl gij heden jarig zijt.
'k Heb van morgen al gezongen,
En
gesprongen:
Zo verlangde ik naar dien
tijd.
Maar kan ik geen rijmpjes
digten,
Moet
ik zwigten
Voor mijn broêr in poëzij.
Neem dan, moeder! slegts dit roosjen
Van
uw Coosjen.
'k Heb u tog zo lief als
hij.
WELKOMGROET VAN CLAARTJE VOOR HAAR KLEINE ZUSJE.
Welkom lieve kleine zus!
Welkom in dit leven!
Baker! mag ik niet een kus
Aan mijn zusje geven.
Wilje slapen? o zij
krijt!
't Zal haar wis verveelen.
Morgen, als gij wakker zijt,
Zal ik met u speelen.
Slaap gerust, dan wordt gij
groot;
Leer tog spoedig loopen!
Als gij zit op moeders schoot,
Zal zij speelgoed
koopen.
O! Mamatjen is zo goed!
Alles wil zij geven,
Als haar kindertjes maar zoet
En te vrede leven.
DE LEDIGHEID.
Nimmer moet ik ledig wezen;
Alles doen met lust en
vlijt.
Bidden, leeren, schrijven, leezen,
Spelen, werken heeft zijn
tijd.
Moeder lief kan 't ook niet
veelen,
Dat de tijd verwaarloosd
wordt.
Lui zijn, zegtze, is tijd te steelen,
En ons leven is zo
kort!
HET HONDJEN.
Hoe
dankbaar is mijn kleine hond
Voor beentjes en wat brood!
Hij kwispelstaart, hij loopt in 't
rond,
En springt op mijnen
schoot.
Mij geeft men vleesch en
brood en wijn,
En dikwijls lekkernij:
Maar kan een beest zo dankbaar zijn,
Wat wagt men niet van
mij!
HET GEBROKEN GLAS.
EENE VERTELLING.
Cornelis had een glas gebroken
Voor
aan de straat.
Schoon hij de stukken had verstoken,
Hij
wist geen raad.
Hij had een afschrik van te liegen.
Wijl
God het ziet:
En zou hij nu Mama bedriegen,
Dat
kon hij niet.
Hij stond onthutseld en
bewogen,
De
moeder komt:
Zij ziet de tranen in zijn oogen,
Hij
scheen verstomd.
Heeft Keesje, zeize, wat bedreven?
Wat
scheelt er aan?
'k Heb zei hij, moeder lief! zo even
Weer
kwaad gedaan.
Terwijl ik bezig met
paletten
Bij
't venster was.
Vloog mijn volan, door 't fors
raketten,
Daar
in het glas.
Maar als uw Keesje 't van zijn leven
Niet
weder doet,
Dan wilt gij 't immers hem vergeven,
Gij
zijt zo goed!
Kom Keesje lief! hou op met
krijten,
Zei
moeder toen:
'k Wil u die misslag niet verwijten,
Hij
kreeg een zoen.
"Die altoos wil de waarheid spreken,
"Wordt
wel beloond,
"Die leugens zoekt voor zijn gebreken,
"Wordt
nooit verschoond."
DE GODSDIENSTIGHEID.
Als
in de lieve lente
De bloemen 't veld versieren,
Dan pluk ik roozeknopjes,
Viooltjes, maagdeliefjes,
Citroenkruid en seringen.
Dan zal ik kransjes vlegten,
En dragen die ter eere
Van God, die mij het leven
En bloempjes heeft geschonken.
Dan zinge ik: Hemelkoning!
Gij doet viooltjes groeien,
Met roosjes, maagdeliefjes,
Citroenkruid en seringen,
Met duizend duizend bloemen;
Om uwe magt en liefde
Aan kinderen te toonen.
Hoe mooi staat mij dit kransjen!
Ach laat mij niet vergeten
Dat gij het hebt doen groeien!
DE HAAS.
Kijk Pietje! kijk, een haas, ô die zo gauw
kon loopen!
Neen,
zei de slimme Piet,
Wilt
gij een haasjen zijn, ik niet:
'k Wil liever langsaam gaan, dan 't met den
dood bekoopen.
Hij, die altoos wel te
vreden
Met vermogens die hij heeft
Vergenoegd en dankbaar
leeft,
Kan zijn gaven wel besteden.
Maar dat hij, die altoos
kniest,
En wat andren zijn wil wezen,
Zelfs het geen hij heeft
verliest,
Heb ik meer dan eens gelezen.
EENE VERTELLING VAN DORISJE.
Wij
zaten laatst bij Saartje,
Onze oude goede baker,
Die sprookjes kan vertellen.
Wij dronken chocolade,
En deden honderd vragen.
In 't einde zei
ons Saartje:
Wel nu, mijn hartediefjes!
Gij kent de vier getijden,
Wat houdt gij voor het beste?
Toen zei mijn
zusje Mietje,
Die tijd is mij de liefste,
Wanneer de boomen bloeien.
Dan krijgt men mooie bloempjes,
Om tuiltjes van te vlegten.
Dan ziet men duizend vogels
Op groene takjes zingen.
Is dat niet in de lente?
De winter,
lieve Saartje!
Zei Pietjen, is de beste.
Dan hooren wij vertellen,
En drinken chocolade,
Of eeten dikke wafels.
Neen ik verkies
den zomer
Zei Keesje, dan is 't kermis.
Dan hoef ik niet te leeren.
Maar ik zei, 't
is het beste,
Als meest de vrugten rijp zijn.
Dan valt er braaf te knappen.
Dan heeft men abricoozen,
En pruimen, en morellen.
En perzikken en peeren:
En is dat niet in 't najaar?
Hoort kinders,
zeide Saartje,
De winter moet de velden
En tuinen vrugtbaar maken.
Men moet de boomen snoeien;
Den akker moet men mesten;
Dat doet men in den winter.
De boomen moeten bloeien,
Om vrugten ons te
geven;
Dat doen zij in de lente.
De vrugten moeten groeien;
Dat doen zij in den zomer.
Men moet de vrugten plukken;
Dat doet men in het najaar.
Dus moet gij,
lieve kinders!
In alle jaargetijden
Gods wijze goedheid loven,
En wel te vrede wezen.
JESUS.
een Zangstukje.
CLAARTJE en JANTJE.
te samen.
Jesus is een
kindervriend!
Onzer wil hij zig erbarmen.
Hij nam kinders in zijn armen;
Jesus is een kindervriend!
CLAARTJE alleen.
Ach was Jesus nog op
aarde!
Aanstonds vloog ik naar hem heen.
JANTJE alleen.
Ach was Jesus nog op aarde! 'k Vloog met u naar Jesus heen.
te samen.
Zoon van God! die eeuwig
leeft!
Hoor ons smeeken,
En vergeeft
Onze stoutheid en gebreken!
Zoon van God! die eeuwig leeft!
Zegen onze jeugd, en geeft,
Dat wij dikwijls van U spreken!
DE DRIJFTOL
Nooit loopt mijn drijftol zonder
slagen;
Want hou ik op, dan loopt hij
niet.
Ik heb in al dat slaan verdriet,
En zal om ander speelgoed
vragen.
Maar is 't ook
zo met Flipje niet?
Ja; had ik nimmer slaag te vrezen,
'k Zou zelden in mijn boeken lezen,
En dat geeft vader ook
verdriet.
Foei dat ik van een tol
moet leeren,
Met vlijt te werken zonder
dwang.
'k Wil tot mijn straf, mijn
levenlang
Geen ander speelgoed gaan begeeren.
DE PRUIMEBOOM.
EENE VERTELLING.
Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot,
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader 't hem
verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het
ziet;
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen
niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
en niet plukken: ik loop
heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
die hem stil beluisterd
had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader,
kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan 't schudden,
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een
galop.
DE BEDELAAR.
Die
afgeleefde man, die bijkans nakend zit,
En trillend van de kou, mij om een duitje
bidt,
Is even goed als ik. Gods wijsheid gaf
alleen
Mij wat meer geld dan hem. Ben ik dan
beter?..Neen.
Een vroom en eerlijk mensch draagt dikwijls
slegte kleeren,
Ik wil dan ook de deugd in arme menschen
eeren,
Die
met veragting op hem ziet,
Doet
naar 't bevel van Jesus niet.
DE WAARE VRIENDSCHAP.
Een
vriend, die mij mijn feilen toont;
Gestreng bestraft, en nooit verschoont,
Heeft op mijn hart een groot vermogen;
Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit,
Verdenk ik van baatzugtigheid,
Ik kan zijn bijzijn niet gedogen.
Die zelden prijst, spreekt
vriendentaal.
Die altoos vleit, liegt menigmaal.
VERVOLG DER KLEINE GEDIGTEN VOOR KINDEREN,
VAN
MR. HIERONIJMUS VAN ALPHEN.
TE UTREGT, BIJ DE WED. JAN VAN TERVEEN EN ZOON.
MDCCLXXVIII.
Het zaad zal hem dienen.
DAVID.
VOORBERIGT.
Ik ben veel te gevoelig over het gunstig onthaal, dat mijne kleine gedigten voor kinderen bij mijne Landgenooten gehad hebben, dan dat ik mijne blijdschap en dankbaarheid, deswegens, niet openlijk betuigen zou. De mondelijke en schriftelijke verklaringen van het genoegen, door dezen mijnen geringen arbeid veroorzaakt, hebben mij dikwijls sterk aangedaan; ja dikwijls riep ik bij zulke gelegenheden uit:
Tranen vloeien uit mijn
oogen,
Lieve kinders, als gij mij
Vraagt om meerder poëzij.
Ach! mijn hart, zo ligt bewogen,
Zegent God, die eeuwig
leeft,
Dat hij mij die blijdschap
geeft!
Het is derhalven geen traagheid, geen lusteloosheid geweest, die mij het voordzetten van dezen arbeid zo lang heeft doen verschuiven. Wat dan?—louter onvermogen, mijne waarde Landgenooten! Ik kan, als digter vooral, niet werken wanneer ik wil; en zo dra ik mij zelf dwingen moet, valt alles kwalijk uit. Ik heb dan gewagt, tot dat ik weder in die gesteldheid geraakte, in welke ik mijne eersten vervaardigd heb; en het is de vrugt van die uuren, welke ik nu wederom aan onze kinderen aanbiede; in hoop dat dezelven even zo mogen behagen als de eersten.
Ik had lang mijne gedagten laten gaan, en zelfs eenige middelen aangewend, om eenige kunstplaatjes bij deze kinderversjes te voegen, toen mij de Hr. ALLART, Boekhandelaar te Amsterdam, eenen weg aanwees, om daar in tot mijn genoegen te slagen. De plaatjes zullen, onder mijn opzigt, door den Kunstschilder J. BUYS geteekend, en door de Heeren PUNT en VAN DER MEER gegraveerd worden; van welker bekwaamheid men eene proeve zien kan in de fraaie plaatjes voor Gellerts fabelen; welke plaatjes men, zo wel als die fabelen, aan onze Nederlandsche jeugd niet genoeg kan aanbeveelen.
Deze plaatjes zullen, zo laag mogelijk, gesteld worden, en de versjes egter afzonderlijk te bekomen zijn. Zij egter, die zig van de eersten en beste afdrukken voorzien willen, gelieven, bij hunne Boekverkopers, of bij J. ALLART, te Amsterdam, of bij de WED. J. V. TERVEEN EN ZOON alhier, hunne namen optegeven; zullende de eerste afdrukken aan dezulken, zo dra mogelijk, worden afgeleverd.
Vaartwel mijne Landgenooten! en weest verzekerd, dat het mij altoos een gevoelig genoegen zal zijn, iets tot nut of vermaak van u of uwe kinderen te kunnen toebrengen.
Ik moet hier nog bijvoegen, dat er redenen zijn, die mij noodzaken, om geene exemplaren voor egt te erkennen, dan die door de drukkers dezes eigenhandig dus onderteekend zijn,
LOTJE EN KEESJE.
KEESJE.
Zeg me zoete lieve
Lotje!
wat is de oorzaak, datge
schreit:
Hebtge uw beugeltas verloren,
of gebroken, lieve
meid?
LOTJE.
Zou 'k niet schreien,
waarde Keesje!
moeder lief was niet
voldaan
Met mijn naaiwerk o! zij zag mij
met verdriet en droefheid
aan.
Ja zij wilde mij niet kussen,
zo als ze anders altijd
doet.
Foei mij! ach! dat zulk een moeder
om mijn stoutheid treuren
moet.
KEESJE.
Wat kan 't baten, dat gij
eenzaam
in een hoekje zit, en
klaagt.
Ga, zij zal het u vergeven,
als gij om verschoning
vraagt.
LOTJE.
Zult gij dan mijn voorspraak wezen, mij geleiden:
KEESJE.
ja
gewis:
Zou ik niet voor Lotje spreken,
die mijn liefste zusjen is.
Maar gij hebt geen voorspraak noodig,
als gij moeder valt te
voet,
Zal zij 't zeker u vergeven,
Moeder, weet gij, is zo
goed.
Gistren las zij voor ons beide,
dat ook God de schuld
vergeeft:
'k Weet, zij zal u wis verschoonen,
daar zij zulk een voorbeeld
heeft.
DE GEZONDHEID.
Gezondheid is een groote schat
Om vergenoegd te leven.
Ofschoon ik groten rijkdom had,
Wat voordeel zou het geven,
Zo ik, doorknaagd van angst en pijn,
Mij zelven tot een last moest zijn.
Maar zou ik dan mijn Vaders
raad
Niet ijverig betragten?
En gulzigheid en overdaad
Niet mijden en veragten?
Die nooit genoeg heeft voor zijn mond,
Leeft zelden vrolijk en gezond.
KLAARTJE en KEETJE.
KLAARTJE.
Altoos werken, altoos
lezen,
Dat moet wel verdrietig wezen:
Is het daarom dat men
leeft?
Lustig Keetje! nu aan 't spelen;
Ach! de tijd moet u verveelen
Dien gij aan uw meesters
geeft.
KEETJE.
Nooit te werken, nooit te
lezen,
Altoos in den tuin te wezen,
Is het daarom dat men
leeft?
Klaartje lief, hou op met spelen;
Ach! de tijd moet u verveelen,
Dien gij aan uw poppen
geeft.
KLAARTJE.
Somtijds spelen, somtijds
lezen,
Dat zal wel het beste wezen,
Keetje lief! kom speel met
mij.
KEETJE.
't Zal dan zeker u
verveelen,
Op te houden van het spelen:
Leer nu eerst, dan spelen
wij.
Ter nauwer nood had Keetje
dit gezegd,
Of Klaartje had, beschaamd, haar poppen
weggelegd.
HET GEVONDEN LIEDJEN.
'k
Vond daar even dit papiertjen,
'k hoop dat ik het lezen
kan.
Boven staat er op geschreven:
Hoe!…..
DE VERGENOEGDE MAN.
Kom kinders zet u bij mij
neêr.
'k Zal u een liedjen geven.
De vergenoegdheid is veel meer
Dan schatten in dit
leven.
Al heb ik weinig, 'k heb
genoeg;
Zou ik een man benijden,
Die altoos mooie kleeren droeg,
Maar zwaare pijn moest
lijden.
Het werken houdt mij steeds
gezond
En vlug van lijf en leden.
'k Word wakker in den morgenstond
Verkwikt en wel te
vreden.
De honger, dien ik zelden
mis,
Doet mij veel grager eeten,
Dan of ik aan een konings disch,
Was dag aan dag
gezeten.
'k Heb dikwijls water uit
een bron
Met meerder smaak
gedronken,
Dan ooit de wijn mij geven kon,
Bij bekers
ingeschonken.
En is de dag
voorbijgegaan,
Zie ik den avond rijzen,
Dan hef ik eens een liedjen aan
Om mijnen God te
prijzen.
Nu lieve kinders, leeft als
ik,
Verblijdt u in Gods zegen!
Zeg dankend ieder oogenblik,
Wat heb ik veel
gekregen!
Welk een lief en aartig
liedjen!
Hoe behaagt en treft het mij.
Mogt ik leeren zo te leven,
Vergenoegde man! als gij.
DE GOEDE EERZUGT.
EENE KLAGT VAN DAANTJE.
Ach
mij! ik ben verdrietig,
Ik heb den prijs verloren,
Dien vader lief beloofd had,
Aan hem, die 't beste leerde.
Dat boek met mooie prentjes,
Met groene zijde lintjes,
Waar naar ik zo verlangde,
Heeft Jantje nu gekregen;
Om dat hij 't best kon schrijven,
En 't vlugst was in het lezen.
Ja op de kaarten kon hij
De landen en rivieren,
De zeeën en de steden,
Het gauwst van allen vinden.
Maar zou ik hem
benijden,
En nu nog minder leeren?
Neen, 'k wil zijn gaven prijzen,
En hem te meer beminnen.
Maar tevens zal ik tragten,
Den eereprijs te winnen,
Dien Vader weer beloofd heeft.
'k Wil dan wat minder spelen,
Ik wil wat korter slapen,
En groter vlijt besteden
In 't horen naar de lessen,
Die mij mijn meesters geven.
Door al te veel te spelen,
Door al te lang te slapen,
Door telkens rond te kijken,
Wanneer ik op moest letten,
Heb ik den prijs verloren.
Dat boek met
mooie prentjes,
Met groene zijden lintjes
Heeft Jantje dat gekregen!
Ik kan het niet vergeten,
Maar 't zal niet weer gebeuren.
DE KLEPPERMAN.
Zou
ik voor den klepper vreezen,
o! Die lieve brave man
Maakt, dat ik gerust kan wezen,
En ook veilig slapen kan.
Moeder lief! 'k geloof het
vast,
Dat hij op de dieven
past.
Schoon hij loopt door wind
en regen,
't Zingen wordt hij nimmer
moe:
Goede God! geef hem uw zegen,
Maar mijne oogjens vallen
toe.
Lieve klepper! hou de wagt
Ik ga slapen: goede
nagt!
KLAASJE EN PIETJE.
KLAASJE.
Pietje, zo gij niet wilt
deugen,
Dan verschijnt de zwarte
man.
PIETJE.
Klaasje foei, dat is een
leugen!
Laat hem komen, als hij
kan.
Die aan zulk een man
gelooft,
Is van zijn verstand
beroofd.
WINTERZANG.
'k
Zie de geele bladers vallen,
met den zomer is 't gedaan:
En 't gehuil van sneeuw en regen
kondigt ons den winter aan.
Ach! hoe trillen mij de leden,
'k Loop naar 't hoekjen van den
haart;
Vader zegt: in zulk een koude
dient er hout noch turf
gespaard.
o Wij hebben zo veel voorraad
voor den schralen
wintertijd;
Daar men mij met warme kleeren
voor den strengen vorst
bevrijdt.
Winterpeeren, kool, en appels
boter, vlees, ja wat niet
al,
Ligt er reeds in onze kelder,
dat ons lekker smaken zal.
Mogt ik nu maar dankbaar wezen,
over mijn gelukkig lot;
Ja ik wil gehoorzaam leven,
en u danken, goede God!
Ja ik wil gedurig denken,
als de koude mij verdriet,
Ach! hoe menig duizend menschen
hebben zo veel voorraad
niet.
Ja ik wil dan wat besparen,
en wat van mijn overvloed
Aan een arrem kindje geven,
dat van honger schreien
moet.
GODS GOEDHEID.
God
is goed, daar valt de regen
Op het uitgedroogde land:
Vader bad om zulk een zegen,
Zonder
regen,
Zegt hij, groeit geen kruid
noch plant.
Lieve droppels valt op de
aarde!
Valt in grooten overvloed,
't Goud is niet van zulk een waarde
Voor
onze aarde.
God verhoort ons: God is
goed!
GODS WIJSHEID.
God
is wijs, die malsche regen
Houdt nu op: het dorre gras
Heeft weer zo veel vogt gekregen,
Als voor 't groeien noodig
was.
Viel er al te zware
regen,
Zag men nimmer zonneschijn,
Dan zou 't langer niet tot zegen,
Maar tot schade voor ons
zijn.
God is wijs, die malsche
regen
Houdt weer op: de dorre
grond
Heeft nu zo veel vogt gekregen,
Als Gods wijsheid noodig
vond.
DE EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING
Zou
ik dan mijn zusje kwellen
Om dat zij me niet bemint?
Zou ik kwaad van haar vertellen?
Neen ik denk: zij is een
kind!
'k Zal haar van mijn
lekkers geven.
Dan wat druiven, dan een
peer,
Dan een hazelnoot zes zeven,
En wanneer zij wil, nog
meer.
'k Zal haar hart door
liefde winnen,
Ze is tog geen kwaadaartig
kind;
Zo lang zal ik haar beminnen,
Tot ze in 't eind mij ook
bemint.
HET ZIEKE KIND.
Mijn hoofdjen! ach! het doet zo zeer!
Het schijnt van een
gespleten;
Geen hobbelpaard vermaakt mij meer;
En schoon men vraagt, wat ik begeer
Ik walg van 't lekkerste
eeten.
Al ligt geen kind zo zagt
als ik,
De rust is mij benomen.
En slaap ik eens één oogenblik,
Dan worde ik wakker met een schrik
Door 't akelige
droomen.
Nu worde ik eerst, door 't
geen ik mis,
Tot dankbaarheid gedreven:
Nu voel ik, maar met droefenis,
Hoe veel men Gode schuldig is,
Als men gezond mag
leven.
Maar o! die God is altoos
goed;
Ik wil nu dankbaar wezen,
En schoon ik pijnen lijden moet,
Geduldig zeggen: God is goed!
Hij kan mij weer
genezen.
HET GOEDE VOORBEELD.
Vader leeft met onze moeder
altoos vergenoegd en blij,
o Hoe lieven zij elkander,
nimmer knorren zij als
wij.
Toont er een iets te
verlangen,
dan zegt de ander: dat is
goed!
Moeder is het best te vreden,
als zij iets voor vader
doet.
Vader poogt altoos te
weten
wat de wensch van moeder
is;
En het geen haar mogt verveelen,
geeft aan vader
droefenis.
Vader gaf de beste
perzik
laatst aan moeder met een
zoen;
Hij wou zelf er niet van eeten:
Klaartje, zouden wij dit
doen?
Liefste zusje, liefste
broertjes
o het strekt ons tot
verwijt,
Dat wij dikwijls zo krakkeelen;
ach gij weet niet hoe 't mij
spijt.
Komt, mijn liefjes, laat
ons leven
tot elkanders nut en
vreugd!
Laat ons pogen na te volgen
vaders liefde en moeders
deugd.
Daar alleen kan liefde
woonen,
daar alleen is 't leven
zoet,
Waar men, blij en ongedwongen,
voor elkander alles
doet.
PIETJE EN KEETJE.
PIETJE.
Kom mijn lieve zoete
zusje,
Geef me
een kusje,
o Ik ben zo in mijn schik!
'k Heb van moeder zo vernomen,
Dat Camie van 't school zal
komen,
Niemand is zo blij als
ik.
KEETJE.
Laat ons dan eens wat
bedenken,
Om te
schenken
Aan die allerliefste meid.
Als wij haar maar wat vertellen,
En geen daden dat verzellen
Is 't geen regte
vrolijkheid.
PIETJE.
Wel: ik heb vier mooie printjes,
KEETJE.
Ik twee
lintjes,
Goed voor haar, gelijk ik
gis.
PIETJE.
't Zal haar, hoe gering,
behagen,
Wijl zij dan niet hoeft te vragen,
Of 't bij ons maar praaten
is.
HET GEDULD.
Geduld is zulk een schoone
zaak
Om in een moeielijke taak
Zijn oogwit uittevoeren;
Dit zag ik laatst in onze kat,
Die uuren lang gedoken zat,
Om op een rat te loeren.
Zij ging niet heen voor zij de rat,
Gevangen, in haar klauwen had.
EEN GODSDIENSTIGE JEUGD MAAKT EEN GELUKKIGEN OUDERDOM.
Die in zijn jeugd
het pad der deugd
Heeft ingeslagen,
En 't goede doet,
Wagt welgemoed
Zijne oude dagen.
Maar die zijn
tijd
Onnut verslijt,
Zijn frissche kragten
Der zonde geeft,
Moet, afgeleefd,
Verdriet verwagten.
Laat dan, o
jeugd!
Het pad der deugd,
U vroeg behagen,
Dan slijt ge blij,
Van wroeging vrij
Uwe oude dagen.
Al zijtge een
spot
Van hun, die God
Te stout veragten,
Gij hebt veel meer
Dan geld of eer
Van hem te wagten.
Die God
bemint
Die wordt zijn kind;
En moet hij sterven,
't Zij vroeg of spaê,
Hij zal genaê
Bij God verwerven.
DE KOOLMEES.
Mijn knip had in den boom een uurtje pas
gehangen,
Of deze
koolmees zat er in.
Toen zei ik bij mij zelf: wat zal ik vogels
vangen!
Dat
heet eerst regt een goed begin!
Maar ach! het
zijn wel zeven dagen,
Ik zag in al die tijd geen vink
of koolmees weer,
Nu ben ik heel ter neer
geslagen,
Nu zeg ik bij mij zelf: er zijn
geen vogels meer.
Die
al te groote dingen wagt,
Om dat hem in 't begin zijn
pogingen gelukken,
Is even dwaas, als
die tot wanhoop wordt gebragt,
Om dat hij voor een tijd voor
tegenspoed moet bukken.
PIETJE BIJ HET ZIEKBED VAN ZIJN ZUSJEN.
Ach
dat kermen, ach dat klagen
Kan mijn teder hart niet dragen,
Mietje lief ik voel uw
pijn!
'k Zou gewillig voor u lijden,
Kon het u van smart bevrijden,
Of maar tot verligting
zijn.
Doch 't is boven mijn
vermogen;
Maar ik buig, met weenende oogen,
Biddend mijne knietjes
neer.
"Laat mijn bede u niet mishagen
"Goede Jesus! hoor mijn klagen,
"En herstel mijn zusje
weer.
"Laat haar 't leven tog
niet derven,
"Ach mijn moeder zou 't besterven,
"Vader daalde wis in 't
graf.
"Lieve God! waar bleef tog Pietje,
"Naamt gij met mijn zusje Mietje
"Ook mijne ouders van mij
af."
HET VERHOORDE GEBED.
Mijn zusjen is gezond. God hoorde mijn
gebed!
En heeft tot onze vreugd mijn zusje lief
gered.
Wat zal mijn dankbaar hart dien goeden God
vergelden?
Zo groot een God wil die gedankt zijn van
een kind?
Ja! Vader zegt, dat God daar in behagen
vindt,
Dies zal ik zijnen lof, al ben ik jong,
vermelden.
HET TEDERHARTIGE KIND.
Zou
ik niet mijn moeder eeren,
Ach wat doetze niet voor
mij?
Wat mij nut is, mag ik leeren;
Ben ik vrolijk, zij is
blij.
Ben ik ziek, ik hoor haar
klagen;
En wanneer zij bij mij zit
Met het oog om hoog geslagen,
Dan geloof ik, dat zij
bidt.
Ja dan bidt zij, dat ik
spoedig
Mag bevrijd zijn van mijn
smart;
Worde ik beter, hoe blijmoedig
En hoe dankbaar is haar
hart.
Ik zal altoos haar
beminnen,
Altoos doen, dat haar
behaagt.
Nimmer wil ik iets beginnen,
Daar mijn moeder over
klaagt.
'k Zal haar naam met
eerbied noemen,
Als zij neerdaalt in het
graf.
En Gods goedheid altoos roemen,
Die mij zulk een moeder
gaf.
Goede God! ach laat haar
leven
Tot mijn voordeel, tot mijn
vreugd,
Welk een droefheid zou 't mij geven,
Haar te missen in mijn
jeugd.
DE ONBEDAGTSAAMHEID.
Zie
Keesje! deze doode mug
Vloog nog zo even blij en vlug,
Maar 't is door onbedagtsaamheid,
Dat hij nu dood op tafel leit.
Hij had in 't
kaarslicht zulk een zin,
En vloog er onvoorzigtig in.
Nu ligt hij daar; maar 't is te laat;
Er is voor 't mugje nu geen raad.
Hij werd bedrogen door den schijn.
O! laat ons dit tot leering zijn,
Dat, eer men iets gewigtigs doet,
Men zig wat lang bedenken moet.
Eén uur van onbedagtsaamheid
Kan maken dat men weeken schreit.
DE VOGEL OP DE KRUK.
Het
zijn pas zes of zeven dagen,
Dat ik dit cijsje kogt van Klaas den
vogelman;
En schoon ik in het eerst mijn moeite moest
beklagen,
Nu is er nergens geen, die beter vliegen
kan.
Wat zou ik vorderingen
maken,
Als ik zo leerzaam was als hij!
Maar 'k zou wel haast aan 't schreien
raken,
Mijn vogel, ach! veroordeelt mij.
k' Wil dan voordaan mij zo
gedragen,
Dat, eer ik mij tot speelen schik,
Ik zonder vrees mij af kan vragen:
Wie leert er beter, hij of ik?
TWEEDE VERVOLG DER KLEINE GEDIGTEN VOOR KINDEREN.
VAN
MR. HIERONIJMUS VAN ALPHEN
TE UTREGT, BIJ DE WED. JAN VAN TERVEEN EN ZOON.
MDCCLXXXII.
AAN MIJN KLEINE LEZERS.
Zegt tog niet, mijn lieve wigtjes!
Dat van Alphen u
vergeet;
'k Heb, om u nog iets te geven,
Eenige uurtjes weêr
besteed.
Mooglijk is 't de laatste bundel;
Hoort! gij hebt er ook
genoeg.
't Is in 't aantal niet gelegen;
En voor grooter is 't wat
vroeg.
Weinig, wel, en dikwijls
lezen
Leert het best, in uwen
tijd:
Grooter boeken zultge krijgen,
Als gij ook wat grooter
zijt.
JANTJE EN HET KONIJN.
Daar zie ik een konijn!
Wat zou 'k gelukkig zijn,
Had ik het, om er meê in onzen tuin te
loopen,
Zei Jan: maar schoon 'k mijn geld
Al driemaal heb geteld,
Ik heb te weinig om dat lieve dier te
koopen;
En schoon mij dit aan 't harte gaat,
Ik weet geen raad!….
Wel! laat u dit geval dan
leeren,
Mijn lieve Jan!
Dat een verstandig kind geen dingen moet
begeeren,
Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen
kan.
DE ZINGENDE WILLEM.
MORGENLIED.
Bij
't opgaan van de zon
Zat Willem aan een bron,
Van goeder hart, te zingen;
Hij had den afgelopen nagt
Verkwikkend doorgebragt;
En kon zig langer niet bedwingen.
God, riep hij, is zo goed,
Dat ik hem loven moet!
Magtige Schepper! u heb ik
te danken,
Dat ik ontwaakte gezond en
verheugd.
Wijze Bestierder! 'k heb Jesus te
danken,
Dat ik u kenne in het eerst van
mijn jeugd.
Prijst u de morgen, ik zal
u ook eeren,
Dat gij mij gunstig in 't leven
bewaart;
Prijst u de morgen, ach mogtze mij
leeren,
Heilig en dankbaar te leven op
aard.
Naarstig, gehoorzaam, en
vrolijk te wezen,
Is me tot voordeel en 't is uw
gebod.
Vriendlijke Schepper! wie zou u niet
vreezen!
Wie u niet eeren, almagtige
God!
Van u alleen moet ik alles
verwagten;
Wie is als gij algenoegsaam en
mild.
'k Wil dan van daag uwe wetten
betragten;
Daar gij ook kinderen zegenen
wilt.
DE KLEINE ZANGSTER.
AVONDLIED.
Het
licht der zon
Begon
Alreê te kwijnen;
De maan
Ving aan
Zo schoon als ooit te schijnen;
Toen lieve Cris,
Een meid, naar 'k gis,
Van agt of negen jaren,
Haar kleine citer nam,
En hupplend bij mij kwam;
Zij paarde lagchend stem en snaren;
En zong het vrolijk avondlied,
Dat gij hier uitgeschreven ziet.
De
zon moog haar stralen
In 't westen doen
dalen,
Dit
geeft mij geen smart:
God heeft ook
geschapen
Den nagt om te
slapen,
Dies
looft Hem mijn hart.
Hoe donker 't mag
wezen,
'k Behoef niet te vreezen
In 't holst van den nagt.
God zal voor mij zorgen,
Tot dat mij de morgen
Weêr vrolijk verwagt.
Geen leed zal mij
naken:
God wil mij bewaken,
Al ben ik een kind.
God toont, door mij 't leven
En voedsel te geven,
Hoe Hij me bemint.
Het starrengeflonker
Vervrolijkt het donker;
De lichtende maan
Begint op de weiden
Haar glanssen te spreiden,
En speelt door de
blaên.
Al ziet men geen
kleuren,
Men wordt tog door geuren
Verkwikt waar men gaat,
'k Hoor zelfs in seringen
Den nagtegaal zingen,
En 't kwarteltje slaat.
Mag ik u verhoogen,
Dan sluit ik mijne oogen
Gerust, o mijn God!
U eere te geven,
En dankbaar te leven,
Is 't zaligste lot.
DE VERKEERDE VREES.
Keesje zag eens Joden loopen,
Om wat ouds! wat ouds! te
koopen:
Hij werd bang, ja bleek van
schrik;
Hij kroop weg, en ging aan 't huilen.
Pietje spotte met dat schuilen;
En zei lagchend: doe als
ik!
Kees zei: zoudt gij niet
ontstellen,
Als gij hun eens aan zaagt bellen?
Neen ik tog, zei Pietje
toen:
Waarom zou ik altoos vreezen?
Men behoeft slegts bang te weezen,
Als men voorneemt kwaad te
doen.
DE LIEFDE TOT HET VADERLAND.
Al
ben ik maar een kind,
Tog wordt mijn Vaderland van mij op 't
hoogst bemind;
Ik werd er in geboren;
Ik heb er drank en spijs;
Ik mag er 't onderwijs
Van wijze meesters hooren.
Ik heb er ouders, vrienden in,
Die ik met al mijn hart bemin;
Ik kan er veilig woonen;
Dies zal ik dankbaar mij betoonen;
En, worde ik eens een man,
Zo nuttig zijn voor 't land, als ik maar
wezen kan.
DE VEGTENDE JONGENS.
GIJSJE.
Laat ons dezen
twist beslegten,
Door eens moedig
saam te vegten!
KLAASJE.
'k Wil niet; 'k heb geen lust in slaan; Maar laat ons naar Vader gaan; 'k Wil u niet verongelijken; Vader mag het vonnis strijken.
GIJSJE.
Laffe jongen, zonder moed!
KLAASJE.
O! bedenk eerst watge doet.
GIJSJE.
'k Vat u aanstonds bij de kleêren:
KLAASJE.
Wagt u, 'k zou mij dan verweeren; 'k Ben zo min bevreesd als gij.
GIJSJE.
Is dat waar, kom dan ter zij!
KLAASJE.
Neen: daar zal ik
mij voor wagten;
Maar uw dreigen
hier veragten.
Ha! geen dwaasheid
is zo groot,
Dan te vegten
zonder nood.
Hier werden zij
gestoord.
Papa lief had het juist gehoord.
Hij die een krijgsman was, en dikwijls in
zijn leven
Van zijn beleid en moed veel proeven had
gegeven,
Zei: 't is de beste held; hij heeft den
grootsten moed;
Die dapper vegten kan, maar 't nooit
onnoodig doet.
HET ONWEDER.
Hoe schoon schiet
daar de bliksem neêr!
Hoe
statig rolt de donder!
De wolken pakken saam, of drijven heen en
weêr;
Terwijl ik in dat al, gedugte
Hemelheer!
Uw
Majesteit bewonder.
Nu
is 't voorbij: een frissche lugt
Omringt mij, waar ik ga, en doet de vogels
zingen.
Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en
vrugt;
Maar,
eeuwig God! gij blijft gedugt,
Zelfs
in uw zegeningen.
Wat zie ik, Caatje! hoe,
gij beeft?
Ach wilt daar nooit
voor vreezen!
't Is een geschenk, dat God ons geeft,
En daarom, lieve meid, moest Caatje
dankbaar wezen.
CLAARTJE
BIJ DE SCHILDERIJ VAN HARE OVERLEDENE MOEDER.
Wanneer ik neêrgezeten
Bedaard het beeld aanschouwe
Van mijne lieve moeder,
Dan rollen mij de tranen
Gestadig langs de wangen.
Dat lief en lagchend wezen,
Waar godvrugt en opregtheid
Bevalligheid en blijdschap
Zo klaar op is te lezen,
Doet mij dan bitter schreien,
Om dat ik haar moet missen;
Ik—nog geen negen jaren.
Wat heb ik niet al uurtjes
Met nut bij haar gezeten,
Wanneer zij mij, al spelend,
Het een en ander leerde.
Maar 't zal mij altoos heugen,
Hoe zij mij bij haar sterven
Voor 't laatst nog eens omhelsde.
Ik kan er niet
aan denken,
En 'k doe het tog zo
gaarne.
Toen zeize: "lieve
Claartje!
"Uw moeder zal haast sterven,
"En van deze aarde scheiden,
"Om in den blijden Hemel
"Bij de engelen te woonen;
"Hoor dan mijn laatste woorden,
"En geef mij 't laatste kusje.
"Eert God,
bemin uw vader!
"Groei op in deugd en wijsheid!
"En wiltge vrolijk leven,
"Leer vroeg de zonden haten.
"Maar hebt ge eens kwaad bedreven,
"Dan moetge 't gul belijden;
"En God om Jesus wille
"Zal u vergeving schenken.
"Maar zietge dan, mijn Claartje!
"Op aarde mij niet weder,
"Zie dikwijls naar den hemel,
"En zeg—daar woont mijn moeder.
"Ach, zag ik na uw sterven
"Mijn kind ook daar verschijnen,
"Hoe zou ik mij verblijden,
"En God eerbiedig danken.
"Voor u, mijn lieve Claartje!
"Is ook de hemel open.
"Maar ach; mijn
lieve meisje!
"Ik voel den dood genaken,
"En kan niet langer spreken.
"Vaarwel, vaarwel dan, Claartje!
"Daar hebtge 't laatste kusje!"
'k Ging
schreiend naar beneden;
En 't duurde weinige uuren,
Of moeder was gestorven.
Wanneer ik nu,
gezeten
Bij 't beeld van mijne moeder,
Aan haren dood gedenke,
Dan rollen mij gestadig
De tranen langs de wangen.
Dan zie ik naar den hemel,
De woonplaats mijner moeder;
Dan roep ik, bitter schreiend,
o God, hebt gij die moeder
Aan mij zo vroeg ontnomen,
U mag ik niet berispen,
Hoe zeer ik haar betreure;
Neen, gij zijt wijs en heilig,
Mag ik u maar beminnen,
Mijn lieven Vader eeren,
En moeders lessen volgen,
Dan zal ik bij mijn sterven
Bij U en moeder komen.
Wat zal dat zalig wezen!
DE VERWELKTE ROOS.
Waarom verwelkt de roos zo ras?
Zei Jantjen: och of 't anders was!
God wierd ook, dunktme, meer geprezen
Zoo 't roosje langer bleef in
wezen.
Al denktge, datge 't wel
doorziet,
Mijn lieve Jan! het is zo niet.
De Schepper weet het best van allen,
Waarom 't zo schielijk af moet vallen;
En wil ook, datge gadeslaat,
Hoe ras het aardsche schoon vergaat.
De Schepper, dien 't ons past te
vreezen
Wordt door bedillen nooit geprezen.
MIETJE BIJ HET CLAVECIMBAAL.
Die
liefelijke toonen
Behagen mij alrêe;
Al heb ik weinig jaren,
Ik zing zo graag eens meê.
Wanneer mijn oudste broêrtjen
Op 't clavecimbaal speelt,
Dan vraagt hij mij, al spottend,
Of 't mij niet ras
verveelt?
Dan zeg ik, lieve jongen!
o Speel tog lang voor mij!
Mogt ik het ook maar leeren,
Ik deed mijn best als gij.
Eergistren was ik jarig,
En moeder vroeg mij toen,
Wat ik van haar begeerde;
Ik gaf haar eerst een zoen,
En zei: mijn lief mamaatje!
Bewijs mij deze gunst,
Dat ik mag leeren speelen,
En zingen naar de kunst.
Zij nam mij in haar armen,
En zei: in 't nieuwejaar.
Nu brande ik van verlangen,
Ach kwam de meester
maar.
De jeugd spant zig met
speelen
En zingen nuttig uit,
En is men moê van 't leeren,
Dan geeft dit lief geluid
Weêr nieuwen lust en kragten;
Zo leeft men blij en zoet;
En schuwt met vreugd gezelschap,
Dat dikwijls doolen
doet.
HET VERSTANDIG ANTWOORD.
Gij
vraagt mij, waarom ik aan God gehoorzaam ben:
't Is daarom, dat ik Hem als wijs en goed
erken.
Hij heeft aan ons zijn wet uit liefde
alleen gegeven,
Op dat wij vergenoegd en vrolijk zouden
leven;
En al wat ons die wet verbiedt,
Is, hoe't ook schijnen mag, ten onzen
voordeel niet,
Wil iemand dan gelukkig wezen,
Die leer gehoorzaam God te vreezen.
HET GEWETEN.
Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik
mijnen pligt
Blijmoedig
heb verrigt.
Dan smaakt het eeten best; dan kan ik
vrolijk springen;
En
blijde liedjes zingen;
Maar ben ik traag of stout, dan ben ik niet
gerust;
Dan
heb ik geenen lust
In spijs, in drank, of spel; dan wordt mij
door 't geweten
Geduuriglijk
verweten,
Dat ik een slegtaart ben, en dat ik nooit
een man,
Zoo
doende, worden kan.
EEN BRIEF VAN CAREL AAN ZIJN ZUSJE CAATJE.
Zusje lief! ik laat u weten,
Dat ik, sedert uw vertrek,
In mijn kamer heb gezeten,
Meid lief! met een stijve
nek.
'k Dagt, ik zal u tog eens schrijven,
Want het weder is zo guur,
Dat ik steeds in huis moet blijven,
En dat smaakt niet op den
duur,
'k Heb met u vrij wat te praten;
Dikwijls denk ik, wasze
hier!
Maar dat denken kan niet baten,
Daarom praat ik op 't
papier.
Schrijven, moet men, zegt Papaatje,
Even zo, als of men praat;
Daarom zal ik, lieve Caatje,
U vertellen, hoe 't mij
gaat.
'k Was eerst knorrig, dat Clorinde
U van huis en met zig nam;
'k Was wel blij, datze u beminde,
Maar wat doetze te
Amsterdam,
Zei ik—wasze hier gebleven;
'k Had haar graag mijn beste
prent
Voor een nieuwejaar gegeven;
O wij zijn zo saam gewend.
Maar wat hielp tog al dat klagen,
Caatje zus was heen gegaan:
'k Wende dies, in weinig dagen,
Schoon uit nood, daar langsaam
aan.
Daarop, door me in 't zweet te loopen,
Heb ik zware kou gevat;
'k Moest dat speelen duur bekopen,
Ach, wat heb ik pijn gehad:
'k Mogt dan dit, dan dat niet eeten;
'k Sliep ook somtijds niet van
pijn;
En ik wou geduurig weeten,
Of het haast gedaan zou
zijn.
'k Had geen lust in lezen, schrijven,
Ja zelfs in mijn prenten
niet;
En zo lang in 't bed te blijven
Gaf mij telkens veel
verdriet.
Vader wilde mij vermaken;
Moeder lief deed, watze
kon;
Maar zij moesten 't schielijk staken,
'k Was 't al moede eer ik
begon,
'k Vreesde dat het nooit zou lukken,
En wanneer ik ledig zat,
Kreeg ik bijster kwade nukken,
Wijl ik geen geduld meer
had.
'k Zei in 't eind—dat ledig wezen
Kan tog nooit voordeelig
zijn.
'k Nam een boek; ik ging wat lezen;
En ik voelde minder pijn.
Ook begon ik wat te schrijven,
En wanneer ik prenten zag,
Kon ik op mijn kamer blijven,
Met vermaak, den heelen
dag.
Vader zag mij eens beginnen
Aan een kleine teekening,
Moeder lief kwam daar op binnen,
Om te zien hoe 't met mij
ging.
'k Was, zij zagen 't, wel te vrede;
'k Was niet knorrig als
voorheen;
'k Praatte nu en dan eens mede;
'k Zei niet kort af ja
of neen.
Zo versleet ik gandsche dagen,
Schoon op ver na niet
hersteld,
Maar dat kniezen en dat klagen,
Heeft mij sinds niet meer
gekweld.
Vader zegt, 't kan meer gebeuren,
Dat ik niet welvarend ben;
Maar ik zal te minder treuren,
Hoe ik meer daar aan gewen.
Die zig naar Gods wil kan voegen,
(Zegt hij) met een stil
gemoed,
Smaakt in ziekte zelfs genoegen;
God is altijd wijs en goed.
Nu vaarwel, aanminnig meisjen!
Ieder in ons huis verlangt,
Datge een eind maakt van uw reisjen,
Als gij dezen brief
ontfangt.
DE ZWALUWEN.
EENE VERTELLING.
Kees zou voor 't eerst naar school toe
gaan,
Maar was de stoep pas afgetreden,
Of 't scheen, hij was niet wel te
vreden;
En bleef, het hoofd om hoog, een poos
verwonderd staan.
Hij zag de zwaluwen zo heen en weder
zweeven,
En zei, dat heet eerst regt op zijn vermaak
te leven.
Een man die zig op straat bevond,
En Keesjes meening ras verstond,
Trok hem, al lagchend, wat ter zijden;
En zei: wel weetge niet, dat zij dit moeten
doen,
Zij vangen vliegjes, om hun jongen mee te
voen,
Die anders honger moesten lijden.
Noemt gij dit slegts vermaak, neen Keesje!
dat is mis,
Maar weet gij wat hier uit voor u te leeren
is?
Zij kunnen, door dit lustig zweven,
Aan u een voorbeeld geven,
Hoe men met vlijt en vreugd zijn werk
verrigten moet:
En dat het lelijk staat, als men 't
gedwongen doet.
Ik loop naar school, zei Kees: die les is zeker goed!
DE ZON.
Als
ik de zon zie schijnen,
Die met haar lieve stralen
Deze aarde vrolijk koestert;
Op dat er kruiden groeien,
Om vee en mensch te spijzen;
Die 't licht ons doet genieten,
Om tog verheugd te werken,
En vergenoegd te leven;
Dan denk ik, met aanbidding,
Hoe groot moet God niet weezen!
Die zon heeft hij geschapen!
En dat uit enkel liefde!
HET LIJK.
Mijn lieve kinders, schrikt tog niet,
Wanneer gij dode menschen ziet;
Zoudt gij voor
lijken beven?
Kom hier: deez bleke koude man,
Die voelen, zien, noch horen kan,
Houdt nu niet op te
leven.
Hij denkt en werkt—ja meer
dan gij;
Maar met geen ligchaam zo als wij.
De ziel is weg van de
aarde.
Die God, dien hij hier heeft gevreesd,
Is bij hem in zijn dood geweest;
En houdt dit lijk in
waarde.
Al is de ziel van 't
ligchaam af,
Al daalt het lijk in 't donker graf,
Dat moet u niet doen ijzen.
Gelooft het tog, de goede God
Zal zelfs dit lelijk overschot
Veel schooner doen
verrijzen.
Ach, lieve kinders! zegt
dan niet;
Wat is dat sterven een verdriet!
Mogt ik maar altoos leven!
Wanneer ge God bemint en dient,
Dan voert de dood u, als een vriend,
In 't eeuwig zalig
leven.
En komt dan eens de jongste
dag,
Dan zal het ligchaam, dat daar lag,
Zig levend weêr vertoonen.
Dan voeren de Englen van beneên
U zingend naar den Hemel heên,
Om eeuwig daar te
woonen.
Mijn lieve kinders schrikt
dan niet,
Wanneer gij doode menschen ziet;
Zoudt gij voor lijken
beven?
Zegt liever vrolijk—deze man,
Die hier niet zien of hooren kan,
Mag in den hemel leven.
HET VOGELNESTJEN.
EENE VERTELLING.
Mietje had eens, onder 't wandlen,
Een verholen vogelnestjen
In een dorenhaag gevonden.
'k Heb nu, zeize, mijn verlangen:
o Hoe zal ik mij vermaken,
Met die lieve kleine diertjes!
Aanstonds ga ik thuis wat halen,
Om dit nestjen in te bergen.
Mietje liep en
zag haar moeder,
Die zij hijgend dit vertelde:
Lieve Mietje,
zei de moeder,
Stoort tog nimmer vogelnestjes!
Denk maar eens, hoe de oude vogels
Om dat stooren zouden treuren;
Zoudt, gij, Mietje lief, niet schreien,
Als men u, met Piet en Jetje,
Tegen wil en dank vervoerde;
Mietje lief, hebt medelijden,
Met die oude lieve vogels!
Zoek tog nimmer uw genoegen
In de droefheid van een ander.
Neen, zei
Mietje, lieve moeder!
Neen dat niet! maar hoorze eens
schreeuwen;
Ach zij hebben zulken honger!
Denk niet
meisje, zei de moeder,
Dat zij juist van honger schreeuwen.
Ach zij zouden zeker sterven,
Als gij hun zo lang woudt spijzen,
Totze niet meer konden schreeuwen.
Maar wiltge u eens regt vermaken,
En eens zien hoe de ouden zorgen
Om hen juist zo veel te geven,
Als die diertjes noodig hebben,
Zet u slegts in stilte neder,
En ge zult dan schielijk merken,
Dat zij vliegjes, mugjes, wormpjes
Vangen en in 't nestje brengen.
o De goede wijze Schepper
Heeft zo wel aan deze vogels
Ouders, als aan u, gegeven:
Dezen weten altoos beter,
Wat de kinders noodig hebben,
Om dat zijze 't meest beminnen.
Ja die zullen nooit verzuimen,
Hun têerhartig te verzorgen;
Daar toe heeft hun God de liefde
Voor hun jongen ingeschapen;
En gij moet niet wijzer wezen,
Dan de goede en wijze Schepper.
Mietje hoorde
naar haar moeder;
Maar ging dikwijls zagtkens kijken
Naar het groeien van de jongen,
Zonder 't nestjen ooit te stooren.
FLIPJE, DE VADER, EN DE TUINMAN.
FLIPJE.
Wel waarom snoeitge nog de
boomen,
Zeg
trouwe Piet?
Daar aan die takjes vrugt zou komen,
Gelijkge
ziet.
DE TUINMAN.
Een boom, die al te veel
moet dragen,
Verliest
zijn kragt;
Ook zou de vrugt zo niet behagen,
Als
gij verwagt.
Uw vader heeft graag goede peeren:
DE VADER.
't
Is wel gezegd:
En 't deel van die te veel begeeren
Is
doorgaands slegt.
DE EENZAAMHEID.
Denk niet, lieve speelgenooten!
Dat de tijd mij heeft verdroten,
Toen ik gistren zat alleen.
Die vermaak heeft in het lezen,
Hoeft geen eenzaamheid te vreezen,
Maar is altoos wel te
vreên.
Vader zegt, dat brave
menschen
Dikwijls naar die uurtjes wenschen;
Dikwijls naar hun kamer
gaan,
Om in oude en nieuwe boeken
Wijze lessen optezoeken:
En dat staat mij wonder
aan.
'k Wou zo graag verstandig
wezen,
En ik worde ook graag geprezen,
'k Zeg, zo als het bij mij
leit:
Dient er dan, om veel te weten,
Menig uurtje nog gesleten,
Welkom! welkom!
eenzaamheid!
LIJST DER KLEINE GEDICHTEN.
Aan
twee lieve kleine jongens.
Het kinderlijk geluk.
De perzik.
De kinderliefde.
Alexis.
De waare rijkdom.
Het vrolijk leeren.
Het medelijden.
De naarstigheid.
De spiegel.
Klagt van den kleinen Willem op de dood van
zijn zusjen.
Het geschenk.
Welkomgroet van Claartje voor haar kleine
zusjen.
De ledigheid.
Het hondjen.
Het gebroken glas. Eene vertelling.
De godsdienstigheid.
De haas.
Eene vertelling van Dorisje.
Jesus. Een zangstukje.
De drijftol.
De pruimeboom. Eene vertelling.
De bedelaar.
De ware vriendschap.
Lotje en Keesje.
De gezondheid.
Klaartje en Keetje.
Het gevonden liedje.
De goede eerzugt. Eene klagt van
Daantje.
De klepperman.
Klaasje en Pietje.
Winterzang.
Gods goedheid.
Gods wijsheid.
De edelmoedige wedervergelding.
Het zieke kind.
Het goede voorbeeld.
Pietje en Keetje.
Het geduld.
Een godsdienstige jeugd maakt een
gelukkigen ouderdom.
De koolmees.
Pietje bij het ziekbed van zijn zusjen.
Het verhoorde gebed.
Het tederhartige kind.
De onbedagtzaamheid.
De vogel op de kruk.
Aan mijn kleine lezers.
Jantje en het konijn.
De zingende Willem. Morgenlied.
De kleine zangster. Avondlied.
De verkeerde vrees.
De liefde tot het vaderland.
De vegtende jongens.
Het onweder.
Claartje bij de schilderij van hare
overledene moeder.
De verwelkte roos.
Mietje bij het clavecimbaal.
Het verstandig antwoord.
Het geweten.
Een brief van Carel aan zijn zusje
Caatje.
De zwaluwen. Eene vertelling.
De zon.
Het lijk.
Het vogelnestjen. Eene vertelling.
Flipje, de tuinman, en zijn vader.
De eenzaamheid.
End of the Project Gutenberg EBook of Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen, by Hieronymus van Alphen
*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK PROEVE VAN KLEINE GEDIGTEN ***
***** This file should be named 17080-8.txt or 17080-8.zip ***** This and all associated files of various formats will be found in: http://www.gutenberg.org/1/7/0/8/17080/
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
Updated editions will replace the previous one—the old editions will be renamed.
Creating the works from public domain print editions means that no one owns a United States copyright in these works, so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United States without permission and without paying copyright royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you do not charge anything for copies of this eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, performances and research. They may be modified and printed and given away—you may do practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is subject to the trademark license, especially commercial redistribution.
*** START: FULL LICENSE ***
THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free distribution of electronic works, by using or distributing this work (or any other work associated in any way with the phrase "Project Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project Gutenberg-tm License (available with this file or online at http://gutenberg.net/license).
Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm electronic works
1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to and accept all the terms of this license and intellectual property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be used on or associated in any way with an electronic work by people who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works even without complying with the full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic works. See paragraph 1.E below.
1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the collection are in the public domain in the United States. If an individual work is in the public domain in the United States and you are located in the United States, we do not claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, displaying or creating derivative works based on the work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily comply with the terms of this agreement by keeping this work in the same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in a constant state of change. If you are outside the United States, check the laws of your country in addition to the terms of this agreement before downloading, copying, displaying, performing, distributing or creating derivative works based on this work or any other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning the copyright status of any work in any country outside the United States.
1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed:
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net
1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived from the public domain (does not contain a notice indicating that it is posted with permission of the copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in the United States without paying any fees or charges. If you are redistributing or providing access to a work with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted with the permission of the copyright holder, your use and distribution must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm License terms from this work, or any files containing a part of this work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this electronic work, or any part of this electronic work, without prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with active links or immediate access to the full terms of the Project Gutenberg-tm License.
1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any word processing or hypertext form. However, if you provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.net), you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided that
- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has agreed to donate royalties under this paragraph to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid within 60 days following each date on which you prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm License. You must require such a user to return or destroy all copies of the works possessed in a physical medium and discontinue all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm works.
- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the electronic work is discovered and reported to you within 90 days of receipt of the work.
- You comply with all other terms of this agreement for free distribution of Project Gutenberg-tm works.
1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
1.F.
1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread public domain works in creating the Project Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic works, and the medium on which they may be stored, may contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by your equipment.
1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a written explanation to the person you received the work from. If you received the work on a physical medium, you must return the medium with your written explanation. The person or entity that provided you with the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a refund. If you received the work electronically, the person or entity providing it to you may choose to give you a second opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may demand a refund in writing without further opportunities to fix the problem.
1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance with this agreement, and any volunteers associated with the production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, that arise directly or indirectly from any of the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of electronic works in formats readable by the widest variety of computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from people in all walks of life.
Volunteers and financial support to provide volunteers with the assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will remain freely available for generations to come. In 2001, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit 501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered throughout numerous locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact information can be found at the Foundation's web site and official page at http://pglaf.org
For additional contact information:
Dr. Gregory B. Newby
Chief Executive and Director
gbnewby@pglaf.org
Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide spread public support and donations to carry out its mission of increasing the number of public domain and licensed works that can be freely distributed in machine readable form accessible by the widest array of equipment including outdated equipment. Many small donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt status with the IRS.
The Foundation is committed to complying with the laws regulating charities and charitable donations in all 50 states of the United States. Compliance requirements are not uniform and it takes a considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up with these requirements. We do not solicit donations in locations where we have not received written confirmation of compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state visit http://pglaf.org
While we cannot and do not solicit contributions from states where we have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition against accepting unsolicited donations from donors in such states who approach us with offers to donate.
International donations are gratefully accepted, but we cannot make any statements concerning tax treatment of donations received from outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation methods and addresses. Donations are accepted in a number of other ways including including checks, online payments and credit card donations. To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be freely shared with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
http://www.gutenberg.net
This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, including how to make donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.