Kaapverdië

Klein Afrika in zee

‘Ingrid,’ hoor ik ver weg, ‘het is tijd.’ De kajuit is donker, alleen het lichtje bij de kaartentafel brandt. Voor ik het weet is Marcel al te kooi en zit ik als een verfrommelde krant even bij te komen op de bank. Het is elke keer weer moeilijk als je uit je diepe slaap gerukt wordt. Wanneer ik een beetje bijgekomen ben steek ik mijn hoofd buiten het luik. Geen schepen te zien. Kompas op koers? Binnen kijk ik op de kaart waar we ongeveer zitten, weer een paar millimeter opgeschoven. Het lijkt niet zo hard te gaan, maar gelukkig is de schaal erg groot.

Om de komende uren in gepaste sfeer door te brengen duik ik in onze bandjesvoorraad en zoek een toepasselijk muziekje uit. Even kijken…? Ja, dat is wel leuk, van alles wat. Hopende niet gestoord te worden door een uit de koers rakende windvaan of op ramkoers liggende schepen, installeer ik mezelf in de kajuitingang. Bij het licht van de heldere maan snort de Moonlight Shadow voldaan in de goede richting. Ondertussen maak ik een muzikale reis die mijn broer Wout voor mij heeft uitgestippeld.

Turend in de blauwe nacht laat ik mijn gedachten de vrije loop. Tijd speelt hier geen rol en slechts aan het overschakelen van de walkman merk ik dat mijn wacht al aardig opschiet. Nadat ik het logboek heb bijgewerkt maak ik Marcel wakker.

‘Het is zes uur,’ roep ik zachtjes terwijl ik hem wakker schud.

Met een voldaan gevoel kruip ik even later in de dunne slaapzak en al snel vervaagt de grens tussen droom en werkelijkheid en val ik in slaap.

Gestuwd door de vaak onstuimige noordoostpassaat overbruggen we de 900 mijl van Las Palmas naar de Kaapverdische Eilanden in zeven dagen. Ik krijg de eer ons veilig de haven binnen te loodsen. Door de laaghangende bewolking komen de eilanden pas laat in zicht. Het 2000 meter hoge Santo Antao doemt als eerste uit de nevel op. Ondanks de schemering krijg ik de vuurtoren niet te zien. Sao Vicente is een stuk lager, maar niet minder imposant. Wanneer de huisjes van Mindelo achter de roodbruine rotswand te voorschijn komen wordt het tijd om Marcel wakker te maken.

De haven is niet groot en we gaan vlak bij het strand voor anker. Aan de pier liggen wat oude coasters. De vrolijk opgeschilderde huizen zien er vriendelijk uit. Het is opvallend rustig op straat. Overal wappert de mooie vlag van de jonge republiek. De eilanden werden in 1560 ‘ontdekt’ en waren sindsdien een Portugese kolonie. Behalve de slavenhandel viel er weinig te halen en in 1975 werd de archipel onafhankelijk.

Samen met een Engels jacht zijn wij de enige bezoekers. Op advies van de Engelsman maken we gebruik van een yachtboy. Hij heet Victor. Het is een ingetogen jongen en voor een kleine vergoeding maakt hij ons een beetje wegwijs in het stadje en past hij op onze rubberboot als wij op stap zijn.

Mindelo is het centrum van de westelijke eilandengroep. Veertig procent van de bevolking is werkloos en de economie draait voor een groot gedeelte op ontwikkelingshulp. De mensen zijn vriendelijk en welwillend, maar missen de spirit om er echt iets van te maken. Mede door de werkloosheid is het verschil tussen arm en rijk erg groot. Vooral de buitenwijken maken een troosteloze indruk.

We hebben een afspraak gemaakt om een auto te huren en om acht uur ‘s-morgens staan we op de stoep van het verhuurbedrijf. Wanneer we even later het keurige kantoortje binnenwandelen, blijken ze er niet op gerekend te hebben dat we zo vroeg zouden zijn en de auto is pas om 11 uur beschikbaar. Wij vinden dat veel te laat, maar na veel heen-en-weer gebel lijkt er toch een mogelijkheid en om halftien rijden we in een glimmende Toyota het stadje uit.

Het landschap is werkelijk heel bijzonder. De gortdroge roodbruine rotsformaties doen je vermoeden net op de maan geland te zijn. Onder aan de Grand Canyon-achtige bergen lopen broodmagere geiten te grazen, op zoek naar het laatste stukje groen. Meestal moeten ze het doen met een kale tak of een kartonnen doos. De dorpjes zijn arm, toch lijkt het leven hier beter dan in Mindelo. De talloze kindertjes spelen de hele dag aan het eindeloze strand.

Ondertussen brengen hun vaders de vissersboten behendig door de branding naar zee en halen hun moeders water bij de put een eind verderop.

In de vallei van de Monte Verde vindt op kleine schaal landbouw plaats. Door de passaat aangedreven windmolentjes pompen het water vanuit de diepte naar boven. De met palmen begroeide oases vormen een schril contrast met de droge rotsen op de achtergrond. We zetten de auto even stil om van dit landschap te genieten. Mijn gedachten gaan terug naar het groene Ierland. Wat een verschil met hier, waar elke druppel wordt benut. In Ierland valt zo’n 80 mm per maand, dat valt hier nog niet in een eeuw.

Weer terug aan boord wordt het de hoogste tijd om ons voor te gaan bereiden op de oversteek naar Brazilië. Terwijl de waterlijn van ons schip steeds dieper zakt, ga ik voor de laatste keer de kant op om eieren te halen en de post weg te brengen. Afgezien van een enkele supermarkt zijn de meeste winkels nog echte kruideniers met een grote toonbank met daarachter een hele bos mensen om de klanten te helpen. In gebroken Spaans probeer ik duidelijk te maken dat ik dertig eieren wil. De man naast mij vraagt waar ik vandaan kom. ‘Hollanda,’ zeg ik. ‘Ha, daar hebben ze lekkere patat met mayonaise,’ zegt hij in vloeiend Nederlands. Een beetje verbaasd antwoord ik: ‘Ja, lekker!’ Zoals veel Kaapverdianen blijkt hij jaren voor een Nederlandse scheepvaartmaatschappij gevaren te hebben en we maken een praatje. Leuk even Hollands te praten in deze omgeving. De man achter de toonbank doet de eieren in een plastic zak. Wanneer ik even later de winkel uitwandel, roept iedereen in koor: ‘Dag! Bedankt! Dag!’ Giechelend loop ik door de bedrijvige straatjes met mijn zak met eieren terug naar het strand.

Op aanraden van onze buurman gaan we naar Tarrafal op het naburige eiland Santo Antao, een van de weinige plaatsen waar het water zo van de bergen afstroomt. In het zicht van de palmbomen gaan we vlak onder het strand voor anker. Het is windstil. Hier in de luwte van het eiland krijgt de vlagerige passaatwind geen kans.

De vissersbootjes komen bij het vallen van de duisternis terug van een lange werkdag en deinen samen met Moonlight Shadow op de lange golven, die met geweld op het grindstrand kapotslaan.

De mensen leiden hier een geïsoleerd bestaan. Behalve een voetpad is er geen verbinding met het achterliggende land en al het vervoer gaat per boot. Er is geen elektriciteit en als de korte schemering plaatsmaakt voor de lange tropische nacht gaan hier en daar de olielampjes aan. Net als bij ons in de kuip. De zwarte rotswand die loodrecht vanaf het strand omhoogrijst tekent zich scherp aftegen de fonkelende sterrenhemel. Het geruis van de branding wordt bijna overstemd door de miljoenen krekels. Genietend van deze tropische idylle zitten wij een respectabele stapel Hollandse pannenkoeken weg te werken.

Er komt een bootje naar ons toe gevaren. We maken kennis met Willy, een IJslandse ontwikkelingswerker. Hij vaart op een van de vissersboten om de Kaapverdische vissers nieuwe vismethoden aan te leren. Hij heeft een bepaalde zekering nodig en vraagt of wij zoiets aan boord hebben. Helaas kunnen we hem niet helpen. Mijmerend zit hij een tijdje bij ons in de kuip. Hij maakt een moegestreden indruk en is blij dat hij over een maand weer naar huis kan. Of het project voortgezet wordt, weet hij niet. Eigenlijk interesseert het hem ook niet meer zo. Een beetje jaloers kijkt hij naar ons. Hier heeft hij ook altijd van gedroomd. Als hij even later met zijn bootje in de donkere nacht verdwijnt, vragen wij ons af wat nu eigenlijk het nut is van dit soort ontwikkelingsprojecten. Het blijft een open vraag.

Wanneer we de volgende ochtend onze rubberboot door de branding loodsen, worden we direct omsingeld door een zwerm jongens. ‘Agua?’ vragen ze. ‘No, frutas,’ antwoord ik. Daar weten ze wel raad mee en ze nemen ons mee het dorp in. De huisjes zijn simpel. De meeste bestaan uit twee kamers, zijn opgebouwd uit betonnen blokken en hebben een plat dak. De wat oudere huisjes hebben een schuin dak van suikerrietstengels. De tijd heeft hier stilgestaan, maar het leven lijkt niet slecht. Iedereen kijkt vrolijk en er wordt veel gelachen. De vrouwen zijn de hele dag druk met het huishouden: wassen, water halen, het fijnstampen van de maïs voor de pap enzovoort.

Er is voldoende water en een overvloed aan groenten en fruit. Aan één ding hebben ze in ieder geval geen gebrek en dat is aan kinderen. Overal kijken de heldere kraaloogjes je vragend aan vanuit de donkere gezichtjes. Het zijn stuk voor stuk plaatjes en ik zou ze allemaal wel willen inpakken.

De jongens nemen ons mee de groene vallei in. Op de terrasvormige akkers groeien allerlei tropische gewassen, zoals broodvruchten, mango’s, papaja’s en natuurlijk bananen. We kopen een behoorlijke hoeveelheid van al dit lekkers bij een familielid van een van de jongens. Op de terugweg worden we uitgenodigd een kijkje te nemen in een van de huisjes. Daar zitten we dan onder het rieten dak op de formica stoelen. De inrichting is zeer simpel. We hebben een fotoboek bij ons over Holland. Ademloos staart de hele familie naar de plaatjes van schaatsende mensen en ondergelopen polders.

De jongens willen graag de boot zien. Tevergeefs proberen we ze duidelijk te maken dat ze niet allemaal tegelijk mee kunnen in ons plastic opblaasbootje en voor we het doorhebben zitten we er met z’n negenen in. Op de boot kijken ze hun ogen uit. ‘Jullie moeten wel heel rijke ouders hebben.’ We drinken een glaasje limonade. Het kost ons enige moeite ze weer van boord te krijgen. Het liefst bleven ze de hele dag zitten, geloof ik.

Die avond gaat Marcel vissen met Willy en de Kaapverdische bemanning. Het wordt een hele belevenis, maar ondanks de noeste arbeid is de vangst gering. Willy vertelt dat ze maar een flinke tonijn per week behoeven te vangen om de brandstof te vergoeden, een tweede is voldoende om de gezinnen van negen volwassen bemanningsleden in hun levensonderhoud te voorzien. Vorig jaar zagen we in Spanje hoe een grote tonijnvisser gelost werd. Er kwamen wel twintig vrachtwagens vol uit. Het was een smakeloos gezicht. Onze sympathie gaat uit naar de Kaapverdische vissers die met zorg die ene vis naar wal brengen.

De volgende dag varen we met een weemoedig gevoel de baai uit. Er lijkt toch weinig hoop voor deze toch wat troosteloze eilanden. Aan het einde van de baai staat een net wit gebouw. Wat een visfabriek had moeten worden, is nooit in gebruik genomen.

Voor de Afrikaanse kust maakt de noordoostpassaat in deze tijd van het jaar vaak plaats voor een zuidwestmoesson. Zo ook nu. Het is warm en vochtig. Kruisend tegen de knobbelige zee tikken de mijltjes langzaam onder ons door. Door de lange oversteken vanaf Ierland is de spanning van onze eerste oceaanoversteek er een beetje af. De afstand naar Brazilië is maar 500 mijl verder dan die van Ierland naar Madeira en we hebben niet het gevoel dat dat nou wezenlijk zoveel uitmaakt.

Aan de kim verschijnen grote cumuluswolken, de eerste voortekenen van de doldrums. In deze gordel rond de evenaar waar de noordoost- en zuidoostpassaat elkaar ontmoeten, komen veel windstiltes voor, afgewisseld door heftige buien met veel wind. Wij houden niet van dobberen en motoren er voor een groot gedeelte doorheen. Wanneer we eenmaal de zuidoostpassaat hebben opgepikt spuiten we ervandoor. We passeren de evenaar en na zeventien dagen naderen we de kust van Brazilië.

Helaas halen we de avond niet meer voor donker. We hebben de stelregel dat we nooit een vreemde haven bij nacht binnenlopen en besluiten te wachten tot de volgende ochtend, ‘s-Nachts zit ik in de kajuitsingang nog een keer te genieten van een tropische nacht op zee. Achter ons ligt de oceaan, waar het leven niet verder reikt dan de horizon. Ik mis de stormvogeltjes, die ons de hele reis hebben begeleid. Ze blijven op veilige afstand van het land. In de verte zie ik de lichtjes van Recife. Morgen storten we ons in het bruisende leven van deze miljoenenstad.