Indonesië (1)

Tussen gamelan en iman

Wanneer ik de wacht van Marcel overneem, is het nog donker. Voor ons varen wat bootjes, de lichtjes flikkeren boven het zwarte water. Aan de oostelijke horizon kondigt de dag zich schuchter aan. Langzaam vervagen de heldere sterren in de korte tropische schemering tot flauwe lampjes, alvorens geheel geabsorbeerd te worden door de nieuwe dag.

De zee is onrustig. Moonlight Shadow hobbelt als een duikelaar over de korte golfjes. In de verte steken de rode daken van grote gebouwen opvallend boven de lage kustlijn uit. Om ons heen varen talloze blauwgeruite zeiltjes. Mannen met grote rijsthoeden op zijn aan het vissen. Hun mooi gevormde trimarannetjes glijden sierlijk over het water. Als ze beethebben, laten ze het zeiltje schieten om de vis binnen te halen. Het is een vrolijk gezicht, al die wapperende theedoeken om ons heen.

Op het land worden nog meer gebouwen zichtbaar. Het zijn de enorme hotelcomplexen van Nusa Dua, aan de zuidkust van Bali. Nieuwsgierig pak ik de verrekijker. Duizenden kamers op een rij, vol met luxe volgens de laatste westerse normen. Ik leg de verrekijker weg. Vlak voor ons haalt één van de vissers een piepklein visje naar binnen. Behendig neemt hij het haakje uit de bek, gooit het lijntje weer uit en trekt de schoot aan. Zijn bootje schiet vlak voor ons langs over de blauwe zee. Lachend zwaait hij ons toe.

Nog diezelfde ochtend varen we de haven van Benoa binnen. Benoa is de belangrijkste haven van Bali, maar op de kant is weinig te beleven. Het is meer een verzameling van ‘kantor’s’ en ‘depatmen’s’ en wij zijn dan ook gedoemd heel wat van die bureaucratische rompslomp door te werken, voordat we ons als een vrij burger kunnen bewegen in Indonesië.

‘s-Avonds wandelen we over de stoffige kaai naar de kleine telefooncentrale. Als alles volgens plan verlopen is, verblijven Marcels ouders momenteel in een hotel in Sanur, niet zover hiervandaan. Gespannen draaien we het nummer. Na enig geharrewar aan de andere kant van de lijn klinken de verlossende woorden (‘Hallo, met pa!’).

Het weerzien de volgende dag is emotioneel. Er is best veel gebeurd in die tweeëneenhalf jaar. Na een paar dagen kletsen en bijkomen gaan we maar eens varen. Bali houden we nog even in het vat.

Zeilen in Indonesië is een verhaal apart. Ieder gebied heeft een eigen mini-klimaatje, dat nogal afwijkt van het door ons te verwachten patroon. Dit komt ook doordat wij momenteel in de overgang zitten van de droge zuidoost-moesson naar de natte noordwestmoesson en dat maakt alles nog een stuk minder voorspelbaar. Zo kan de wind binnen een mum 180 graden draaien en komt het regelmatig voor dat twee boten elkaar voor de wind tegemoet zeilen.

Verder heeft dit land een heel bijzonder getijdensysteem, waar niemand een touw aan vast kan knopen, laat staan wij…Met name de zeestraat tussen Bali en Lombok is berucht op dit gebied. Achteraf hadden we geen slechter moment uit kunnen kiezen. Dat we stroom tegen hadden, verbaasde ons niets, maar dat we zelfs met de motor vol gas nog met een noodvaart achteruit zouden gaan, dat hadden we toch niet in de planning opgenomen. Het wordt een onrustig nachtje. De oceaandeining loopt tegen de stroom in en er ontstaan onaangenaam steile zeeën. Tegen de ochtend wordt de stroom minder en ‘s middags lopen we met een knik in de schoot de kust van Lombok aan. We droppen ons anker tussen de visvlotten in een mooie baai aan de heuvelachtige westkust.

Wat ik mezelf nooit gerealiseerd heb, maar waar je snel achter komt als je door Indonesië reist, is dat het een overwegend islamitisch land is. Het is zelfs de grootste islamitische natie ter wereld. De sfeer die dit geloof met zich meebrengt, geeft het land een speciaal tintje. Tegelijkertijd schept het ook een culturele afstand, die soms moeilijk is te overbruggen.

Wanneer we op Lombok de kant op gaan, waan ik me naar mijn idee meer in het Verre Oosten dan in Indonesië. Oosterse muziek klinkt overal. Het straatbeeld wordt voor een groot deel bepaald door kleine rijtuigjes, die dienen voor personenvervoer en worden getrokken door kleine stevige paardjes. Zowel het paardje als het overdekte rijtuigje is behangen met rinkelende bellen en uit een kleine luidspreker klinkt islamitische muziek.

Aan de kaai worden traditionele vrachtschepen geladen met puimsteen. De schepen hebben een kleine motor, maar maken als de omstandigheden het toelaten nog steeds gebruik van de wind. De enorme boegsprieten torenen hoog uit boven de kaai.

Zwetende mannen sjouwen de zakken een voor een aan dek. Ze gaan net zolang door totdat het water bijna over het gangboord stroomt en de stuurman nog net over de enorme berg zakken heen kan kijken. Als waggelende eenden verlaten ze met hun kleine pruttelmotortjes de haven.

We hebben van de havenmeester de opdracht gekregen een bezoekje te gaan brengen aan het immigratiekantoor in de hoofdstad Mataram. De reden hiervan is ons niet geheel duidelijk, maar het is een mooie gelegenheid voor een uitstapje. Met de bemo (een minibusje) rijden we in een halfuurtje naar het administratieve centrum van het eiland.

Het landschap tussen de heuvels is vrij vlak en vruchtbaar. Mensen zijn aan het werk op de sawa’s. Het verkeer is met al die rijtuigjes nogal chaotisch en zigzaggend banen we ons al toeterend een weg tussen de snorrende scooters en rinkelende paardjes.

Mataram is ook weer één grote verzameling van kantor’s en depatmen’s. Het ziet er verzorgd uit. Scholieren in keurige uniformen zwermen langs de brede weg. De man op het kantor-imigrasi zet een stempeltje onder ons formulier en na een kwartiertje staan we weer buiten.

Op de terugweg stappen we uit in de kustplaats Ampenan. Er zou een redelijke ankerplaats zijn en we willen wel even kijken of dat inderdaad wat is. Nou dat blijkt dus niets te zijn, maar het strand is heel grappig. Er liggen werkelijk honderden prauwen en op zee komen er nog eens honderden deze kant op!

Jaren geleden zagen we vanuit zee de start van het Rondje Texel (de grootste catamaranrace ter wereld). Net als toen zien we nu een woud van fleurige stippen op het water. Hier hebben ze niet één keer per jaar, maar iedere dag een rondje. Elke nacht vertrekken de vissers met hun prachtig opgeschilderde prauwen vanaf het strand om tegen het middaguur weer terug te keren en hun vis op de markt te verkopen. Ik had hier nog wel uren willen zitten. Het is kostelijk om te zien hoe de prauwen over de deining aan komen glijden en de mannen de scheepjes even later behendig door de branding de kant op trekken. Maar helaas…een van de grote ongenoegens van dit land is dat de mensen de eigenschap hebben grote delen van hun leefomgeving dusdanig te vervuilen, dat het voor ons geen genoegen meer is er te verblijven. Zo ook nu. Het strand ligt namelijk vol met menselijke uitwerpselen en het stinkt er enorm. Bovendien komt een eindje verder het open riool de zee in en gooit iedereen daar zijn overtollige rotzooi in, dus vluchten we de stad weer in en pakken de bemo terug naar de boot.

We hebben voor de komende weken een tocht gepland langs de noordkust van Lombok en Sumbawa. Daarna gaan we terug naar Bali om nog het een en ander te bekijken en pa en ma weer op het vliegtuig naar Holland te zetten.

De kust van Lombok heeft niet zoveel beschutte baaien, maar het lukt ons toch om iedere avond een rustig plekje te vinden.

Overdag varen we overwegend op de motor over een spiegelende zee. De mensen in de dorpjes leven hoofdzakelijk van visserij en landbouw. Tegen de avond, wanneer de oosterse klanken van de imam de nieuwe gebedsperiode inluiden, verschijnen er steeds meer prauwen op het water. Vissers vissen hier vooral ‘s nachts en lokken de vis met grote petroleumlampen. Zo ankeren we menigmaal te midden van tientallen lichtjes, die geruisloos aan ons voorbijglijden in de tropische nacht.

De mooiste tijd van de dag is ‘s-ochtends om 5 uur. Tegen de schemering begint de imam weer te galmen. In grotere plaatsen is het meestal een bandje, maar hier in de kleine dorpjes is het live. Het lijkt dan ook een heel voorrecht te zijn wanneer de imam uitjouw dorp mooi kan zingen. Vaak klinken er verschillende, door elkaar. Sommigen prachtig mooi, anderen oervals.

Zo mag ik graag bij het krieken van de dag aan dek zitten. Een laatste nachtelijke visser is nog op weg naar het strand. Veel prauwen hebben hier een motortje en niet geheel geruisloos pruttelen de bootjes langs ons heen. De nevel uit de groene dalen waaiert uit over de baai en lost langzaam op in het roze ochtendlicht. Hoog boven de vochtige bergen uit torent het silhouet van Lomboks machtige vulkaan Rinjani, bijna 4000 meter boven de zeespiegel.

Over de winderige Straat Alas steken we over naar Sumbawa. Een paar dagen zwerven we tussen de eilandjes en riffen door. Elke keer wanneer je in Indonesië naar een ander eiland vaart, waan je je in een andere wereld.

De kust van Sumbawa is gortdroog, maar niet minder indrukwekkend. We raken een beetje door onze verse groenten heen en Marcel en ik maken in de vroege ochtend, vanaf onze ankerplaats aan de kust een trip naar Sumbawa Besar, het grootste stadje op het eiland. De stad is vrij primitief. Veel huizen zijn van hout en het lijkt eigenlijk meer een dorp. Met een rijtuigje laten we ons naar de markt brengen. Schommelend rijden we door de drukke straatjes. Het rijtuigje is op een of andere manier pas in evenwicht als het flink achteroverhelt. Zo wordt het paardje ook minder belast, denk ik.

Het mannetje op de bok maakt ons attent op het oude sultanpaleis in het centrum van de stad. Het gebouw is geheel opgetrokken uit houten planken. Het lijkt meer op een enorme keet dan op een paleis en als de man ons er niet op had gewezen, waren we er straal aan voorbijgegaan.

Markten zijn in dit land een belevenis op zich. Toeristen komen hier zelden of nooit en alle blikken zijn op ons gericht. Bovendien steken we met kop en schouders boven iedereen uit. Het is dan ook onmogelijk om onopgemerkt te blijven, wat weleens jammer is. We kopen een paar tassen met groenten en fruit en nemen een paardje terug naar de bemo-terminal.

Die middag krijgen we aan boord bezoek van een paar jongens. Met behulp van onze woordenboeken proberen we een soort gesprek aan te knopen, maar dat blijft in dit land een probleem. Behalve dat wij maar een paar woordjes Indonesisch spreken, spreken de mensen in de dorpjes vaak een lokale taal en zo komen we meestal niet veel verder dan ‘dag’, ‘hallo’ en wat gebarentaal. Een van de jongens komt tegen de avond terug met een mooi gekleurd visje in een bakje. Blijkbaar wil hij het beestje aan ons verkopen, voor in het aquarium. We maken hem duidelijk dat we geen aquarium hebben en hij vertrekt weer. Even later komen we erachter dat Marcel zijn duikbril verdwenen is. We hebben wel zo’n vermoeden wie de dader is en Marcel snelt in het bootje naar de kant om de jongen te achterhalen. Het is inmiddels pikkedonker en een beetje vertwijfeld blijven we achter aan boord. De sociale controle in de dorpjes is enorm groot en we hebben wel enige hoop dat we de bril weer terugkrijgen. Na een kwartiertje horen we het gepruttel van het motortje weer naderen. Helaas geen duikbril. Niemand wist ergens van. Marcel heeft flink vaak het woord police-militar laten vallen, want daar zijn ze als de dood voor en misschien helpt het. Nog diezelfde avond komt er een delegatie uit het dorp aan boord. We hebben de jongens niet eerder gezien. Ze zijn keurig gekleed en maken een ontwikkelde indruk. Ze hebben een briefje bij zich en met enige moeite weten we het te vertalen. Er staat zoiets als: ‘Nee echt meneer, ik heb het niet gedaan. Ik ben onschuldig. Allah is mijn getuige!’ Tja, we kunnen weinig anders doen dan het briefje accepteren. Maar ondanks Allah zijn getuigenis houden we zo onze twijfels. Een beetje teleurgesteld gaan we naar bed. We zijn net allemaal ingedommeld, wanneer we uit de verte een stem horen roepen: Tm so sorry mister! Het geluid komt dichterbij. Tm so sorry mister!’

Marcel en pa gaan in hun onderbroek naar buiten. Weer andere jongens in nette kleren stappen vanuit de prauw aan boord. ‘Im so sorry mister!’ roept er eentje constant en hij overhandigt de duikbril aan Marcel.

We beginnen allemaal te lachen. Blijkbaar hebben ze het hele dorp binnenstebuiten gekeerd en is de bril alsnog te voorschijn gekomen. We zijn blij. Behalve dat we de bril terug hebben, vinden we het eigenlijk nog veel belangrijker dat we het vertrouwen in de mensen teruggevonden hebben. Het feit dat het hele dorp in rep en roer was voor zoiets als een duikbril stemt ons toch wel positief.

Sumbawa heeft in het midden een soort binnenmeer, ongeveer ter grootte van het IJsselmeer. Het lijkt ons wel leuk daar eens een kijkje te gaan nemen. Op het eiland Moyo, bij de ingang van het meer, maken we een wandeling over het strand. Er wordt hier veel gejaagd op wilde zwijnen en herten. We lopen een Australiër tegen het lijf, hij runt aan de andere kant een driesterrenhotel. Prominenten komen hier vanuit de hele wereld naartoe, om verstoken van alle publiciteit en stress een beetje op verhaal te komen. Zo is Princess Di net weer op het vliegtuig gestapt naar huis. Die hebben we dus gemist, jammer.

Een dagje zeilen verderop ligt Satonda. Het eilandje is wereldberoemd en een geliefd studieobject voor vulkanologen. Op het strand is dan ook een tentenkamp opgezet voor de wetenschappers. Marcel en ik gaan eerst de kant op. De ankerplaats is zeer matig en we durven de boot niet alleen te laten. Een oudere Indonesische heer komt op ons toe gelopen. Hij spreekt nog heel goed Nederlands en als hij erachter komt waar we vandaan komen, is hij helemaal door het dolle heen.

Hij begeleidt ons naar de krater, die vol staat met water. Het meertje staat niet in open verbinding met zee, maar het water is toch zout. Jammer, we kunnen best wat zoet water gebruiken. Met z’n drieën lopen we een eindje verder. Hij vraagt of we een steentje willen ophangen in de wensboom. Dat willen we wel en hij brengt ons bij de boom, het is wel een lief gezicht.

Honderden steentjes bungelen aan een touwtje en wiebelen in de wind. We voegen er nog twee aan toe. Later bleek het geen wensboom, maar een vruchtbaarheidsboom. Hoe meer steentjes je ophangt, hoe meer kinderen je krijgt. Voor de nacht zoeken we een rustiger plekje aan de overkant van Satonda.

In het binnenland zien we de stompe krater van de vulkaan Tambora. In 1815 vond hier een van de grootste uitbarstingen plaats die de aarde ooit gekend heeft. De 4 kilometer hoge vulkaan werd in één klap 2 km lager en 100 knr aan stenen, stof en lava werden de lucht ingespuwd. In Batavia, 1250 km verderop, was de klap zo goed te horen, dat de troepen gemobiliseerd werden uit vrees voor een rebellenaanval. De enorme stofwolk cirkelde rond de aarde en verduisterde de zon dusdanig, dat de temperatuur 2°C daalde en het jaar 1816 de geschiedenis is ingegaan als het jaar zonder zomer. Daarop verspreidde het stof zich door de stratosfeer en fungeerde als een gigantische filter. Over de hele aarde ontstonden spectaculaire oranje zonsondergangen, die volgens sommigen de inspiratiebron waren voor de schilderijen van de beroemde Engelse schilder Turner. Nu ligt de afgekapte vulkaan erbij als een slapende reus. Er heerst een soort verslagen stilte rond de berg. Eens een machtige piek en nu worden de groenblauwe hellingen bijna geheel geabsorbeerd door de omliggende heuvels.

Satonda was voorlopig ons verste punt. In een weekje hoppen we terug naar Bali, over de overwegend blakke zee.

Eigenlijk hebben we alleen nog maar negatieve verhalen gehoord over Bali. Het zou er vies zijn en overvol met toeristen. De mensen zijn verpest en alleen maar uit op geld. Je wordt er getild waar je bij staat. Enfin, we proberen er zo onbevangen mogelijk tegenover te staan. Ik kan me in ieder geval niet voorstellen dat een eiland dat een miljoen toeristen per jaar trekt, niets te bieden heeft. Met z’n vieren huren we voor een dag een bemo en laten ons rondrijden over een gedeelte van het eiland.

Bali neemt in veel opzichten een aparte plaats in binnen de Indonesische archipel. Zo zijn de Balinezen bedreven houtsnijders en door de vrouwen wordt veel gebatikt en gequilt. Je kunt het mooi vinden of niet, maar het is zeker kunstig gemaakt. Het meest bijzondere van de Balinezen is eigenlijk hun godsdienst. Bali is namelijk een hindoeïstisch eiland in een oceaan van bijna honderd miljoen islamieten en dat brengt een heel opvallende cultuur met zich mee. De godsdienst is heel nauw verweven met het leven van alledag. De mensen zijn de hele dag doende met het offeren van van alles en nog wat. Elk huis of gebouw heeft zijn eigen tempeltje, waar continu mandjes naartoe gebracht worden. Al die tempeltjes maken het straatbeeld heel grappig en na cultuurarme landen als Nieuw-Zeeland en Australië, een hele verademing.

We boffen, want het is net volle maan geweest en dan wordt er extra veel geofferd. Over het hele eiland lopen stoeten Balinezen in de prachtigste kledij van glimmende stoffen met veel goud. De vrouwen dragen enorme bouwwerken van groenten en fruit op hun hoofd. Deze kunstig gevormde torens brengen ze naar de grotere tempels. Daar is het altaar versierd met fleurige parapluutjes en gekleurde wimpels wapperen in de wind. De uit steen gegoten beelden dragen een rokje van zwart-wit geblokte stof. De sfeer in de tempel is apart en voor ons geheel nieuw.

Onder een afdakje speelt een gamelanorkest. De in sarong geklede mannen bespelen een scala van percussie-instrumenten in wisselende ritmen. Statig en met kaarsrechte rug komen de vrouwen met de fruittorens op hun hoofd de tempel binnenschrijden. Geruisloos plaatsen ze hun offers op het altaar en knielen neer.

Het verblijf van pa en ma zit er weer bijna op. We rommelen nog een paar daagjes rond in de buurt van Benoa en brengen ze op een zonovergoten dag naar het nabijgelegen vliegveld. Over vierentwintig uur staan zij weer in het winterse Holland; voor ons een vreemd idee. Als alles goed gaat zullen wij er nog twee jaar over doen. Bij de douane nemen we afscheid. We zijn nog net op tijd terug in de haven om het vliegtuig tegen het avondlicht te zien opstijgen. Statig draait de Boeing in een ruime bocht richting Singapore. Langzaam vervaagt het toestel tot een stipje in de roze lucht. ‘Zie jij nog wat?’ vraag ik Marcel. We turen nog even naar de plek waar we dachten dat het stipje gebleven was, maar kunnen niets meer ontdekken.

Snel pakken we ons ritme van klussen, autoriteiten aflopen en foerageren weer op. Voor de verse spullen gaan we naar de hoofdstad Denpasar. In de binnenstad heerst een enorme bedrijvigheid. De markt is gevestigd in een soort parkeergarage en heeft twee verdiepingen. Beneden ligt een onuitputtelijke scala van exotische groenten en fruit: allerlei soorten heerlijke lychees, verse ananassen, paarse bollen, maar ook bekende dingen als worteltjes, boontjes en kool. Zoals altijd op zulk soort markten krijgen we al snel iemand achter ons aan die ons langs verschillende ooms en tantes loodst, waar wij dan geacht worden onze spullen te kopen. We spelen het spelletje maar mee. Boven is de afdeling met rijst, bonen en kruiden. Op de kruidenafdeling heerst een nostalgisch sfeertje. De verlichting is matig en het geheel speelt zich in de schemering af. De pittige geuren komen je van verre tegemoet en even waan je je in de tijden dat de voc-schepen geladen met kaneel, kruidnagelen en nootmuskaat de rede van Batavia verlieten op weg naar het verre Holland. De specerijen liggen op kleine hoopjes in houten bakjes opgesteld. We zoeken wat bekende en onbekende uit en pakken de bemo terug naar de boot.