De laatste loodjes

De volgende ochtend is het een beetje heiig. Wanneer we op de motor de haven uitvaren verdwijnt de skyline van Manhattan snel uit beeld. We gaan voor anker bij Sandy Hook aan de zuidkant van de baai. Deze ankerplaats was vroeger een beroemde uitvalsbasis voor de zeilende handelsvaart en het leek ons een goede plek om ons rustig voor te bereiden op de oversteek en de weersituatie nog even grondig te bekijken.

Op de kant is een oude marinebasis. De sfeer is een beetje vreemd. De vroegere officierswoningen, die onder een soort monumentenzorg vallen, worden nu verhuurd aan minderbedeelden. Op een of andere manier passen deze mensen niet in het beeld dat ik heb van de bewoners van deze monumentale panden. Je verwacht eerder vrouwen met kanten jurken en mannen in statige uniformen.

We zoeken een telefooncel op en bellen voorlopig voor de laatste keer naar huis. Nu we voor het eerst met Maartje de oceaan opgaan, is iedereen een beetje zenuwachtiger dan anders. Ze zullen allemaal dolblij zijn als we thuis zijn. Gelukkig hebben we de radio nog en we spreken af om elkaar regelmatig op te roepen, zodat we hopelijk ergens onderweg contact kunnen maken.

Het zit potdicht van de mist wanneer we de baai uitvaren. Omdat ze nog steeds aan het zoeken zijn naar overblijfselen van het neergestorte vliegtuig, besluiten we een eindje om te varen, zodat we hopelijk geen FBI-agenten tegen zullen komen.

Priemend in de mist varen we op de motor tegen de lichte wind in. Opeens komt er een snel motorbootje op ons aan. Het is een soort waterpolitie en ze vragen of we iets gezien hebben. Er is hier zojuist en klein vliegtuig neergestort. Ze vragen of we uit willen kijken naar eventuele overlevenden. We zijn er een beetje beduusd van. Varen we speciaal om, teneinde alle rompslomp rond de neergestorte TWA-Boeing te ontwijken, valt er een vliegtuigje vlak naast ons in zee! Wij hebben echter niets gezien of gehoord. Over de marifoon horen we even later dat ze een deel van het landingsgestel hebben gevonden en we zien de mannen in het bootje op ongeveer honderd meter van de boot een groot voorwerp aan boord hijsen. Het was dus echt dichtbij.

Die hele middag kijken we nog uit, maar we komen geen verdachte voorwerpen meer tegen. Toch een vreemd idee dat zojuist twee mensen zo dicht bij ons de dood gevonden hebben.

Tegen de avond klaart het op en we zeilen een heldere nacht in. De eerste dagen worden bepaald door weinig wind en veel motorren. Maartje ontpopt zich als een echte zeebaby. Marcel heeft in Nyack haar bedje cardanisch in de kajuit opgehangen en zo heeft ze altijd een veilig plekje met uitzicht op papa en mama. Ze eet en drinkt inmiddels als vanouds en we hebben goede hoop dat we die problemen voorlopig achter ons gelaten hebben. Afgezien van een enkel koufront met buien lijkt het een van de mooiste oversteken van onze reis te gaan worden. Met een licht westenwindje glijden we zacht wiegend over de golvende zee. Regelmatig hangen we Maartje in de spring-schommel, een grote veer met een tuigje. Ze vindt het schitterend en giert het uit. Vooral als de boot ook nog eens een beetje schommelt is het dolle pret.

Ons wachtensysteem is sinds mijn zwangerschap en de geboorte van Maartje totaal veranderd. Marcel neemt de hele nacht voor zijn rekening en ik zorg overdag voor Maartje. Marcel probeert dan zo veel mogelijk te slapen terwijl ik op de uitkijk zit.

Het is al bijna middernacht wanneer ik, voordat ik Marcel ga wakker maken, nog even in het schommelende wiegje kijk. Net als altijd ligt ze lief te slapen. Ik vind toch dat ze een beetje warm aanvoelt en besluit even temperatuur op te nemen. De thermometer schiet naar de 40°C en ik schrik me wild. Bezorgd maak ik Marcel wakker. Nog nooit was ze zelfs verkouden en nu zitten we midden op de oceaan met een ziek kind. We besluiten koortswerende middelen te geven en beginnen met een antibioticum. Achteraf hadden we dat laatste waarschijnlijk beter niet kunnen doen, maar we wilden in ons geval alles uitsluiten.

De koorts zakt snel en ik ga elk uur even kijken. De volgende dag voelt ze nog klam aan. De thermometer blijft steken op 35°C. Wat nu weer? We pakken haar lekker in en proberen haar weer een beetje warm te krijgen.

Intussen zijn we de wanhoop nabij. Het ene ogenblik zit ze lief te spelen en het andere ogenblik ligt ze erbij als een vaatdoek. Ik ben er steeds van overtuigd geweest dat het het beste is dat we met zijn drieën naar huis varen en voor het eerst begin ik daar aan te twijfelen. We proberen over de radio nog een dokter op te roepen, maar we horen niets dan geruis. Met mijn handen voor mijn gezicht zit ik voorovergebogen op de bank. Zo willen we niet verder. We besluiten naar de Azoren te gaan. Maartje en ik gaan met het vliegtuig naar huis en Marcel zal de boot naar Holland varen. Wat een anticlimax. Altijd hebben we alles gedaan om de boot gezamenlijk verder te zeilen en nu moeten we het laatste stukje opgeven.

De komende dagen worden een kwelling. Terwijl de Moonlight Shadow voortzeilt in het mooiste weer van de wereld, worstelen wij met een ziek kind. De koorts wordt na een dag minder, maar het antibioticum blijft een kwelling. Ze vindt het zo vies, dat we het met geweld erin moeten proppen, wat tot gevolg heeft dat ze alles weigert inclusief eten en de borstvoeding. Nu zijn we nog verder van huis.

Na vijf dagen worstelen naderen we het uiterst westelijke eiland Faial. De wind valt weg en we motorren de haven van Horta in. We hadden al een vliegtuigje zien landen tussen de groene hellingen en hebben goede moed dat Maartje en ik hier weg kunnen komen.

Hoewel we hier nog nooit geweest zijn, hebben we het gevoel op bekend terrein te zijn: de beroemde muur met alle schilderingen van jachten die Horta hebben aangedaan (het is net of we het al eens gezien hebben). Helaas hebben we door onze problemen niet zoveel oog voor het leuke stadje en we zoeken eerst een dokter op. De vrouwelijke dokter in het plaatselijke ziekenhuisje staat ons vriendelijk te woord. Ze kan niets vinden en geeft ons een drankje mee om de eetlust op te wekken. Wanneer ik op het etiket kijk blijkt het voor een groot deel uit alcohol te bestaan. In Amerika zou dat helemaal niet kunnen en we moeten er een beetje om lachen. We zijn weer in Europa.

Of het door het drankje komt weet ik niet, maar langzaam weten we Maartje toch weer aan het eten te krijgen. Tot nu toe kreeg ze altijd pap met de lepel, maar ze heeft besloten dat ze het liever zelf doet. We hebben een plastic afvalbak aan boord, waarin ik haar ook in bad doe. Marcel maakt er een soort voederruif aan, zodat ze staande kan eten. Het is een enorm succes en ze werkt met haar kleine vingertjes bergen met doperwten en boterhammen weg.

Na een paar dagen stappen we maar eens het reisbureautje binnen. Optimistisch vraag ik de man achter de balie wanneer en hoe we naar huis kunnen vliegen.

Hij kijkt me verbaasd aan. Alle vluchten zitten tot begin september volgeboekt! Een beetje beduusd stappen we naar buiten. We hadden ons voorgenomen niet op onze beslissing terug te komen, wat nu? In mijn hart weet ik niet of ik het nu wel zo erg vind. Ik had stiekem al zitten hopen dat we het misschien toch met zijn allen zouden kunnen afmaken. Ik ben helemaal opgelucht als ‘s-avonds de beslissing valt. Het zou toch wel een enorme afknapper geweest zijn om het laatste stukje naar huis te moeten vliegen. Marcel laat nog een zeer bescheiden afbeelding van onze boot achter op de beroemde muur en met een stijve bries varen we hoog aan de wind vrij van het eiland.

Helaas hebben we met onze stop het mooie weer een beetje verspeeld en een trein van depressies trekt Het Kanaal in. De eerste dagen houden we een wat westelijke koers aan. Wanneer we Het Kanaal naderen is er geen ontkomen meer aan. De vreemde situatie doet zich voor dat we het stormgebied binnenzeilen, in plaats van dat het ons vanuit het westen aanvalt. Er ligt een groot lagedruksysteem ten westen van Ierland en er zit geen enkele beweging in.

Terwijl er op de weerkaarten nog niet veel te zien is surfen wij in een stormachtige wind op alleen ons oranje zakdoekje over de imposante rollers. De golven zijn lang en het leven aan boord blijft relatief aangenaam. Het is heerlijk om vanuit ons perspex kapje te zien hoe ons trouwe schip zich een weg baant tussen de aanstormende zeeën. Het blijft een fascinerend schouwspel, ook na vijf jaar en bijna 50.000 zeemijlen. Af en toe worden we begraven onder het water, maar meestal weet ze ons er waardig overheen te brengen. Helaas begint zo langzamerhand de slijtageslag merkbaar te worden en vooral het grootzeil lijkt zijn beste tijd wel gehad te hebben. Om de haverklap trekken we bij het minste of geringste een scheur in het doek en als het weer het toelaat zit Marcel een paar uur aan dek om de boel op te lappen. Maartje vindt het allemaal best en is nu geheel over de crisis heen. Ze speelt hele dagen in haar wiebelende wiegje en laat het allemaal als een ware zeevrouw gelaten over zich heenkomen.

Na een week luwt de wind en met een krachtige noordwester stormen we op het verst zuidwestelijke puntje van de Britse eilanden af. De hemel is helemaal bewolkt en de vertrouwde grijze luchten die we ons zo goed van onze vakanties herinneren, trekken over ons heen.

Volgens onze berekeningen zullen we ‘s-morgens vroeg de Scillies kunnen aanlopen. Een beetje opgewonden ga ik die avond te kooi. Het feit dat we nu zo dicht bij het einde van onze reis zijn, maakt me verward. Aan de ene kant kijkje ernaar uit, aan de andere kant zou je het ook zo lang mogelijk willen uitstellen. Nog even luister ik naar het klotsen van het water tegen de scheepshuid en snel val ik in slaap.

‘We zijn er!’ hoor ik vanuit de kuip. Wanneer ik mijn slaperige hoofd naar buiten steek, heb ik het snel gezien. We varen de haven van St Mary’s binnen. We maken vast aan een mooring. Vroeger kon je hier gewoon ankeren. Het douanebootje komt al snel op ons aangevaren. Het duurt een tijdje voordat alles is afgehandeld. Voor de tweede keer in vijf jaar wordt de hele boot doorzocht op drugs en wapens. Na een uurtje zoeken en niets vinden taaien ze af en zijn wij vrij om te gaan en te staan waar we willen.

Voor ons gevoel eindigt hier onze reis en niet in Holland. Het is alweer meer dan tien jaar geleden dat we hier in jeugdige overmoed onze eerste stappen op de oceaan zetten en nu zijn het voorlopig onze laatste.

Het is prachtig najaarsweer en de grote zomerdrukte is al voorbij. We besluiten er nog maar even van te genieten voor we straks ons weer in het drukke leven van alledag moeten storten. Ondanks dat het toerisme met de jaren behoorlijk is toegenomen, blijven de eilanden hun oorspronkelijke charme behouden. We bezoeken de beroemde gardens op het eiland Tresco, waar we destijds zo van genoten hebben. Inmiddels hebben we zoveel moois gezien, dat we ons afvragen of we nu nog steeds zo onder de indruk zullen zijn. We hebben er nog aan gedacht om de herinnering maar zo te laten, maar ik ben toch blij wanneer we tussen de oude stenen muren doorlopen, met boven ons de enorme vetplanten die het in dit subtropische klimaat zo goed doen. Naast de Japanse tuinen blijft het mijn favoriete tuin. Gelukkig houden ze in het Britse koninkrijk sommige zaken gewoon zoals ze zijn.

Voor we naar het vasteland vertrekken, gaan we nog een bezoekje brengen aan het kleine St Agnes. We ankeren achter de beschutting van de zandwal die het eiland verbindt met het naburige Gugh. In de rubberboot roeien we naar de kant en leggen haar hoog op het strand. Over de schelpenpaadjes wandelen we naar het dorp. Er zijn nog aardig wat toeristen op het eiland. Het is dat type toerist op stevige wandelschoenen met een rugzakje en een vogelkijker in z’n hand. We kopen een ijsje voor een naar mijn idee astronomisch bedrag en lopen het dorp weer uit. Je kunt zien dat het de eilanden voor de wind gaat. De stenen huisjes zien er veel beter uit dan tien jaar geleden.

Tussen de steenformaties gaan we op zoek naar ‘ons bankje’. Met uitzicht op de branding die op de puntige rotsen te pletter slaat en de vuurtoren van Bishop Rock op de achtergrond werden hier onze plannen geboren. Jammer genoeg kunnen we de rots waarop we destijds uren hebben zitten dromen, niet meer vinden en we gaan maar op een andere steen zitten. Het is schitterend weer en je krijgt zo’n mediterraan gevoel als je over de eindeloze blauwe zee naar de horizon kijkt. Even zijn we in gedachten verzonken. Nog twee weken en we zullen terug zijn in Holland. We hebben geen idee wat er allemaal gaat gebeuren en laten het maar op ons afkomen…

Inmiddels zijn we alweer twee jaar thuis. We hebben de knusse kajuit van ons trouwe schip omgeruild voor de kale huiskamer van een rijtjeshuis en Maartje heeft vorige zomer een broertje gekregen. Hij heet Coen en stapt ook al parmantig rond op deze wereld.

Marcel rijdt elke morgen in de auto over de overvolle wegen naar zijn werk en we hebben de eerste vakantie naar de Waddenzee en Friesland er weer op zitten. Praktisch niets in ons huidige leventje herinnert aan de vijf avontuurlijke jaren die we achter de rug hebben. Toch dragen we het voor altijd met ons mee. Ik zal ze nooit vergeten. Dat gezicht van Mei met een dropje in haar mond. De deinende vlakte van miljoenen roze kwalletjes op weg naar Alaska. Dat nemen ze mij nooit meer af.

Dit boek vormt samen met de meer dan vijfduizend dia’s de kapstok voor onze herinneringen. Maar het is slechts een fractie van wat we hebben meegemaakt. Er wordt ons zo vaak gevraagd. Wat was nou het mooiste moment? Zijn jullie nooit bang geweest? Zou je het nog een keer doen? Allemaal vragen waar ik zo direct geen eenduidig antwoord op heb. Eén ding is wel zeker: spijt hebben we er nooit van gehad!