6
In de huiskamer nam rechercheur Leendert Vosmeer de situatie op. Hij was een stevig gebouwde, gespierde dertiger met een al kalend hoofd, het resterende haar kortgeknipt rond een fijngesneden gezicht met harde blauwgroene ogen. Op zijn kin had hij een kenmerkend litteken, wat hem bij zijn collega’s de bijnaam Sneetje Vosmeer had opgeleverd. De jongeman in zijn kielzog reageerde heftig. Bij de aanblik van het lijk trok hij wit weg en sloeg zijn ademhaling op hol. “Gaat het, Barend?” vroeg Leendert Vosmeer. De ander knikte. “Jullie blijven daar!” riep hij kortaf tegen de agenten die alledrie tegelijk naar binnen gluurden en zodoende de deuropening versperden.
De gsm van de rechercheur rinkelde een kort, fel deuntje. “Vosmeer. Ja, ik stap hier net binnen. Nee! Dat meen je niet! Nou, dan zet ik hier een diender voor de deur zodra de dokter is geweest. Ik probeer wel iemand van de technische recherche plaatjes te laten schieten. Fraai is dat!” schetterde hij in zijn mobieltje. Met een woedend gebaar drukte hij het telefoontje uit.
“Ik hoor net dat ik pas over een uur of drie een fotograaf krijg.”
Barend keek verbaasd. “Is er niet ergens een andere fotograaf?”
“Denk jij dat we die voor het opscheppen hebben?” Barend haalde zijn schouders op. Vosmeer keek hem even nadenkend aan en zei toen ineens: “Je brengt me op een idee, Barend!”
Hij liep de gang in. “Engels! Rinus!”
De agent bij de voordeur kwam naar binnen en keek Vosmeer vragend aan.
“Luister eens,” zei de rechercheur. “Er staan vijf mensen op de galerij, toch? Die juffrouw die erbij is ken ik wel – die is van de pers!”
“Ja. Dat is Tanja Maaslant. Een lekker stuk, maar hondsbrutaal. Ik heb haar perskaart gecheckt. Het is een nieuwe, afgegeven op 7 mei. Ze was al even naar binnen gepiept om te kijken – voordat wij er waren.”
“Verdomme! Als ze maar geen sporen heeft lopen verzieken! Heeft ze een camera bij zich?” vroeg Vosmeer nijdig. “Niet dat ik weet,” was het antwoord. “Niet in haar hand, in elk geval. En ze droeg geen fototas bij zich.”
“Roep haar even hier in de gang, wil je?”
“Dat is een beetje moeilijk. Ze is ‘m net gepeerd.” Rinus Engels draaide zich om, stond in vijf grote stappen bij de balustrade van de galerij en keek naar beneden. “Ze stapt net in haar auto,” riep hij naar binnen. “Roep haar terug! Snel. Ik wil haar spreken.”
“Nu?”
“Ja! Maar alleen als ze een camera bij zich heeft.”
“En zonder camera?”
“Dan kan ze doodvallen.”