20
Winston Deemoed was de flat aan het opruimen. Hij liet Tanja direct binnen toen ze uitlegde dat ze erbij was toen het lichaam van meneer Duijker gevonden werd. Het was een versie die niet helemaal overeen kwam met de feiten, maar Winston viel ervoor.
“Ik zal me eerst even netjes voorstellen, mevrouw. Ik ben Winston, de broer van de eigenlijke bewoonster en ik mag nu de rotzooi helpen opruimen.”
“Ik ben Tanja Maaslant, journaliste,” zei Tanja en ze keek hem frank en vrij aan. “Ik ben dus erg nieuwsgierig.”
“Ik ben bewakingsmedewerker,” antwoordde hij met een grijns. “Ik ben dus erg oplettend.” Nu lachten ze allebei. Ze lagen elkaar wel. “Je hebt in elk geval voor het werk in jouw branche je postuur mee,” merkte Tanja bewonderend op. “Ik ben anderhalf jaar professioneel bokser geweest,” zei Winston met een bescheiden glimlach. “Ik train nog twee of drie keer per week in de sportschool. Niet echt nodig voor mijn werk, maar het imponeert wel, natuurlijk. Niemand gaat met een potige bewaker in discussie! De politie is al bij mij thuis geweest en die hebben alles gevraagd wat ze maar wenselijk vonden. Ze wilden zelfs mijn vingerafdrukken hebben! Dus vraag maar raak, journaliste, erger dan de recherche zal het niet zijn.”
Tanja wees op de plaats in de huiskamer waar Duijker had gelegen. Er lag rju een stapel wijd uitgevouwen kranten. “Vreselijk, hè?”
“Heel erg. Die vlek krijg ik er nooit uit. Morgen komt er een gespecialiseerd schoonmaakbedrijf. Dat kost een paar centen, maar ik wil niet dat mijn zus die vlek onder ogen krijgt. En daarna geeft mevrouw Van Deursen alles een grote beurt.”
“Waar hangt uw zus uit?”
“Ergens in de zuidwesthoek van Frankrijk. Er was vanmorgen een kaart bij de post en die heb ik bij me.” Hij liep naar de stoel waar zijn jasje overheen hing en tastte in de binnenzak. Tanja liep mee en nam de ansichtkaart van hem aan. Het was een gemanipuleerde foto van een varken dat leek te lachen. Bonnes Vacances. Het poststempel was duidelijk te lezen: Morcenx, Landes, 30 – VIL Ze gaf Winston het varkentje terug. “Nog geen week geleden gepost. Snel, hè? Kende u de man die is vermoord?”
“O ja! Vreselijk aardige vent. Hij was zo attent en vriendelijk tegen mijn zuster. Hij maakte zich ongerust over haar welzijn. Hij heeft toen ze net vertrokken was wel vier keer gevraagd of ze een gsm bij zich had, dan kon hij haar eens bellen om te vragen hoe het met haar ging.”
“Heeft uw zus u misschien zelf gebeld vanaf haar vakantieadres?”
“Ja, één keer om te vragen of alles goed ging, toen ze een dag of drie weg was.”
“Heeft u enig idee waarom iemand hier alles overhoop heeft gehaald? Werd er naar iets gezocht?”
“Dat weet ik niet, daar vroegen de rechercheurs ook al naar. Er is wel in Celina’s persoonlijke papieren gesnuffeld. Haar mappen van de verzekering, giro, correspondentie, noem maar op. Het is een vreselijke bende, alles ligt door elkaar. Ik kan absoluut niet overzien of er iets is meegenomen. En weet u wat ook zo raar is?” Tanja wist het niet.
“Ik kan nergens haar stofzuiger vinden, maar in de gangkast ligt wel een set nieuwe stofzuigerzakken.”
“Dat is inderdaad vreemd. Zeg, Winston?” Hij keek haar aan.
“Ik mag toch wel gewoon Winston zeggen?” De ander knikte.
“Ik zou eens beneden in de garagebox willen kijken.” Winston liep naar een rijtje haakjes met sleutels eraan, verscholen achter het gordijn bij de voordeur. Hij nam er een af en zei ernstig: “Graag, dan kan ik hier verder. Kijk dan gelijk even of haar stofzuiger daar soms staat. Op de garage staat linksboven, heel klein, haar huisnummer geschilderd.” Tanja pakte de sleutel aan.
“Alsjeblieft, Tanja.” Hij sprak haar naam nadrukkelijk uit. “Ik hoopdat je straks nog even boven komt. Dan drinken we wat en kletsen we verder.”