35
Ze stonden voor de immense boekenkast, Barend Kolfschoten met een rolmaat in zijn hand en Leendert met de Siemens Volumescan. “Hoe werkt dat ding?” vroeg Barend. “Je meet de afstand van de voorkant van de kast tot de muur en die tikje in,” legde Leendert uit. “Dan loopje met de scanner langs de kast. Als de afstand tot de muur overal hetzelfde is hoor je één bepaalde toon. Bij verschillen verandert de toonhoogte.”
“Leuk speelgoed.”
“En peperduur.”
“Wees er maar voorzichtig mee…”
Ze gingen aan het werk. Na twintig minuten klonk er een kreet van verrassing uit de keuken.
“Zes centimeter!” riep Barend. “Er zit een verschil in dit onderste keukenkastje! Binnen meet ik zes centimeter minder dan buiten!”
Barend klopte op de achterwand van het kastje. Het klonk anders dan de klop in het kastje ernaast. Maar hoe hij ook duwde, trok en met een keukenmes probeerde het achterschot los te krijgen, het lukte niet. Tenslotte haalde hij de messenla er helemaal uit, stak zijn arm in het gat en tastte op goed geluk wat rond. “Wacht eens even,” zei hij hijgend van inspanning, “hier voel ik een palletje. Klik!” De triplex plaat viel langzaam voorover. De twee rechercheurs zaten op hun knieën voor het wijd openstaande keukendeurtje, hun handen steunend op de vloer. “Zo zie je maar Barend, systematisch werken is je ware,” riep Leendert voldaan. “Wat hebben we hier?” In de ingenieus geconstrueerde ruimte zaten drie dossiermappen. Barend tilde ze eruit en droeg ze naar de tafel in de kamer. Leendert trok de elastische zwarte draad voorzichtig over de hoekpunten van de eerste map en vond dat het moment wel iets plechtigs had. Hij trof er twee enveloppen van de fotoservice van Het Kruidvat in aan, een apart mapje met negatieven en twee handgeschreven kladversies van brieven vol doorstrepingen en verbeteringen. Onder in het dossier lag een envelop van de Rabobank met biljetten van vijfhonderd euro, netjes bij elkaar gehouden door een grote paperclip.
Barend floot zachtjes.
Leendert Vosmeer legde de foto’s een voor een op tafel. Zo ontstonden er drie rijen. “Zeven juli staat er op de envelop.”
“Herken je deze heren?” vroeg Leendert zacht. “Eentje,” zei Barend. “Deze heer, met de mooie bril en de deftige snor, dat is onze nieuwe kennis, meneer Breetvelt.”
“Dit zijn wat je noemt chantabele omstandigheden. De mooie dames ken ik niet, maar dit is inderdaad onze Jeroen Breetvelt. Steenrijk! En deze man…” De wijsvinger van Leendert priemde fanatiek op het glanzende fotopapier. “Hij hier, met het minimale snorretje, dat is Huig de la Rey, een superaannemer, en die dikke meneer ernaast is Richard De Veth van Steenis, wethouder van openbare werken alhier.”
Barend keek hem afwachtend aan. “Goedemorgen, chef! Er komt vast nog meer.”
“Dat zou ik denken. Binnenkort wordt de uitbreiding van de zeehaven aanbesteed – een miljoenenproject! Dat gebeurt in het openbaar en volgens controleerbare regeltjes, zodat iedereen een eerlijke kans krijgt het project binnen te halen. Volgens dit materiaal heeft meneer de wethouder veertien dagen geleden een triootje gedaan met een twijfelachtige juffrouw en twee heren die meedoen aan de afvalrace! Pijnlijk…”
Ze openden de tweede map. “Meneer Duijker had een niet-alledaagse hobby,” concludeerde Barend. “Ongelooflijk,” bromde de ander. “Hij is werkelijk over heel de stad aan het werk geweest. Duijker hield van ordelijk werken, dat wisten we al. Maar dat hij verslagen van zijn insluipingen maakte, compleet met foto’s? Hier – Julianalaan. En hier – twee keer in de Strausslaan. Dat zijn wat je noemt de betere buurten.”
De derde map ontlokte hen een kreet van verbazing. “Dit zijn kopieën van giroafschriften en de spaartegoeden van Celina Deemoed!”
“Wat staat er op dat memobriefje?” vroeg Barend. Vosmeer hield het op leesafstand. “Zelfs zijn handschrift is heel netjes en precies. Hier staat: Dossier GJL bij Den Hartog. En een paar gladgestreken papieren, volgens mij uit een prullenbak gevist. Dan nog een pagina uit Het Onderwijsblad. Dat is het ledenorgaan van de AOB, staat hier onderaan. Is dat niet een onderwijs vakbond? Hij heeft er iets uitgeknipt.”
Barend slaakte een diepe zucht. “Dus Joost Duijker, die aardige nette buurman van de familie Soeting, was een insluiper en een chanteur. Hij werkte waarschijnlijk ook nog samen met ene Den Hartog. Wie is dat?”
“Geen idee,” reageerde zijn mentor. “Verdomd interessant allemaal! Het is dus toch heel goed mogelijk dat Celina Deemoed erachter kwam dat Duijker niet alleen haar parkieten verzorgde. Waarom had Duijker in godsnaam zoveel belangstelling voor haar giroafschriften dat hij ze kopieerde? Heeft ze dat ontdekt en hem erop aangesproken? Of heeft ze iemand op hem afgestuurd?”
“Ja – haar broer bijvoorbeeld?”
“Nou – ik had niet het idee dat Winston iets van Duijkers gesnuffel afwist. Dus dat bedoelde Breetvelt toen hij het over zo’n smerige charlatan had. Geef die conceptbrieven nog eens aan…”
“Zijn het kladjes van chantagebrieven?”
“Dat zou ik denken. Aan twee van de drie heren op de foto’s. Breetvelt en De Veth Van Steenis.”
“De la Rey niet?”
“Nee. Het is niet zo merkwaardig dat Breetvelt door het lint ging. Hij weet dus van de hoed en de rand…”
“Hoe heeft Duijker die foto’s te pakken kunnen krijgen? Hij zal ze niet zelf gemaakt hebben. Dan hadden we hier wel fotoapparatuur gevonden.”
“Daar komen we wel achter. Nu ik dit heb gezien, verbaas ik me nergens meer over waar het Joost Duijker betreft.”
“De brieven zijn een keihard motief om hem om te brengen. Voor alledrie…”
“Zeker. Wat zit er onder die paperclip?”
“Een foto. Volgens mij is dat Duijker, gekiekt met Celina Deemoed, zo te zien op het terras van een restaurant. Dat is op de boulevard, geloof ik. Kijk jij eens…” Leendert Vosmeer hield de foto op dezelfde afstand als hij even eerder met het memobriefje had gedaan. “Je hebt gelijk. Dat is het terras van Solskin, kijk maar naar het bord waar ‘t menu op staat. Er staat een datum op, 12 juni. Het werk van een straatfotograaf. Zij heeft een folder in haar hand – Curacao.”
“Kwam zij daar niet oorspronkelijk vandaan?”
“Jazeker. Het zou de verklaring zijn van de reisgidsen die hij in de boekenkast had staan. Winston heeft ook gezegd dat Duijker met zijn zus steeds over Curacao sprak. Hij wilde daar toch eens naartoe, denk ik.”
“Misschien wel samen met haar.”
“Zou kunnen. We kunnen nu met een gerust hart de gekste dingen verwachten!”
Hij wees op de dossiermap. “Tel jij die poet eens even zonder de biljetten aan te raken.”
Barend haalde een doorzichtige plastic handschoen uit zijn binnenzak en hield die triomfantelijk omhoog.
Leendert Vosmeer knikte hem tevreden toe. “De Wet van Vosmeer werkt, Barend.”
“Hoe luidt die dan?” vroeg de stagiair met een achterdochtige blik. “Ik ben in alle modulen die ik doorgewerkt heb geen Wet van Vosmeer tegengekomen.” Intussen telde hij gewoon door.
“Dat kan kloppen, het valt buiten de kaders van het klassieke onderzoek. Schrijf het maar ergens op, de wet bestaat uit twee delen. Een: je kunt altijd vinden wat je niet zoekt. Twee: als je gevonden hebt wat je zoekt, stop dan niet met zoeken. Er kan altijd meer zijn.”
“Twintig biljetten van vijfhonderd euro!” zei Barend. “Daar moeten wij een hoop uren voor werken, chef! Heb je die wet helemaal zelf verzonnen?”
“Jazeker.”
Barend knikte, maar hij vond naderhand dat er niks van de Wet van Vosmeer deugde. Zijn notitieboekje bleef in zijn binnenzak, want hoe hij verder ook klopte, zijn meetlint hanteerde of kasten verschoof, het appartement van Duijker had voor hem verder geen verrassingen in petto.