50
De la Rey bleek de stad uit te zijn. Hij zat in Rotterdam voor een meerdaagse bespreking, zei de secretaresse vriendelijk, maar hij had instructies gegeven om aan de recherche zijn 06-nummer door te geven.
“Dat is dan duidelijk,” zei Barend. “Ze houden elkaar op de hoogte. De drie vrolijke vrienden hebben de onderlinge communicatie goed geregeld.”
∗
“Ik heb zelf géén chantagebrieven ontvangen!” meldde De la Rey.
“Maar u bent wel opgebeld door een nerveuze wethouder!” reageerde Vosmeer spottend.
“Ach, meneer De Veth van Steenis…” zuchtte de ander. “Ik weet dat hij en Breetvelt beiden worden gechanteerd en ik heb hen geadviseerd daar aangifte van te doen. Ja, natuurlijk ligt dat gevoelig. Inderdaad, inspecteur, ik heb de wethouder en mijn oude gabber Breetvelt een leuk avondje aangeboden. Zo’n wethouder, tja – een aardige man, maar niks gewend, hè? Zat daar maar de hele avond om zich heen te gluren, die meisjes aan te gapen. Hij durfde ze niet aan te raken. En maar kijken en staren wat er allemaal gebeurde, het kwijl liep uit z’n bek! We hebben naderhand vreselijk om hem gelachen. Natuurlijk wil ik de opdracht voor de renovatie van het havencomplex, maar als ik hem niet krijg doordat er allerlei gelazer van komt dan is er voor mij geen man overboord. Mijn bedrijf is goed gezond, in geen enkel opzicht noodlijdend. Het is niet zo dat we deze opdracht coüte que coüte binnen moeten halen!”
“Was het binnenhalen van een opdracht de achterliggende reden voor het gezellig avondje?”
De la Rey reageerde niet op Vosmeers opmerking. “Was dat alles, inspecteur?”
“Nee. Hoe zou het komen dat de heren De Veth van Steenis en Breetvelt wel een brief met een verzoek tot betaling hebben ontvangen, en u niet?”
“Ik ben niet chantabel, meneer, zo eenvoudig ligt dat. Ik ben ongehuwd, ik leg aan niemand verantwoording af over wat ik privé doe of laat. Ik vermoed dat nogal wat personen weten dat ik dit soort clubs bezoek en pret maak met de dames die er werken. Sommige mensen in mijn omgeving, vooral op de zaak, hebben er moeite mee. Niet allemaal, hoor, en ik ben gewoon de baas, natuurlijk. Het wordt nooit openlijk gezegd, maar ik merk het wel. Vrijheid, blijheid, zeg ik altijd maar. Sommigen zijn misschien een beetje jaloers op mijn manier van leven, denk ik. So what…”