64

Reindert Holleman, de eigenaar van La Dolce Vita, kwam de twee rechercheurs in de garderobe tegemoet en troonde hen mee naar zijn kantoor. Hij liep naar de kast en griste er een vuurrode stropdas uit die hij met zwierige bewegingen om zijn hals begon te knopen. Blijkbaar vond hij dat hij zich voor de gelegenheid moest kleden. Holleman was een klein en corpulent baasje van voor in de vijftig, gekleed in een smetteloos wit pak. Leendert Vosmeer kende hem wel. Iedere keer als hij hem ergens zag moest hij denken aan de Italiaanse leeuwentemmer die hij in zijn jeugd in het circus aan het werk had gezien. Grote gebaren, een altijd aanwezige glimlach onder een dun snorretje, het haar hevig met gel bewerkt en een luide stem. Holleman gaf hen een hand en wees op het riante zithoekje naast zijn bureau. “Koffie?”

De twee bezoekers weigerden beleefd. Toen ging Holleman ook zitten. Hij keek hen vragend aan. “Waar gaat het over, meneer Vosmeer?”

“Ik ben een verhaal aan het controleren van Robert van der Waal, de fotograaf,” stak Leendert Vosmeer van wal. “Hij heeft hier foto’s gemaakt op de zevende juli, en daar is iets mee.”

“Juist,” zei Holleman. Hij stond op, liep naar de open kast en greep een zwartleren agenda beet. “Ik zal u helpen – zo goed als ik kan. Maar er zijn wel een paar zaken waar u rekening mee dient te houden. Toen ik deze tent overnam, nu zeven jaar geleden, was het een ordinaire hoerenkast. Ik heb er een zaak met enige standing van gemaakt.”

“Dat weet ik,” erkende Leendert Vosmeer. “Mijn collega’s van de zedenpolitie moesten hier toen twee, drie keer per week op komen draven. Dat is nu wel anders.”

“Ik merk dat wij elkaar begrijpen,” reageerde Holleman verheugd. “U begint gelukkig niet over allerlei achterhaalde normen en waarden te zemelen.”

Hij ging weer zitten, greep het zilveren sigarendoosje en presenteerde.

“Wij zijn allebei niet-rokers,” zei Barend Kolfschoten. “Dat is heel goed,” zei Holleman. Hij koos zorgvuldig een sigaar uit en stak hem op.

“Nu dan, heren. Ik probeer La Dolce Vita zo professioneel mogelijk te runnen. Dat valt niet altijd mee, want mijn product heeft een puur emotionele lading. Ik heb drie uitgangspunten. Nummer één is Discretie met een hoofdletter. Niemand zal horen dat u hier gisteravond was, bij wijze van spreken, wat u heeft gedronken en in wiens gezelschap u was. Nummer twee is Betrouwbaarheid. Ik lever altijd wat ik mijn klanten heb beloofd. Geen gezeik met illegale meiden uit het voormalig Oostblok of jonge grieten die uit Thailand zijn gesmokkeld. Mijn dames gaan stuk voor stuk eens in de zes weken op controle bij de dokter. En punt drie is Klasse. Onze bezoekers leggen een smak geld neer voor een fijne, liefst onvergetelijke avond. Alleen shows en dames die echt iets te bieden hebben komen hier aan bod.”

“Over hoeveel dames heeft u het dan?” vroeg Barend nieuwsgierig.

“Heeft die vraag iets te maken met de reden van uw komst?”

“Niet direct, nee.”

“Dan krijgt u er geen antwoord op.”

Leendert Vosmeer moest erom lachen. “Ik ga u niet vragen om namen te noemen, meneer Holleman,” zei hij. “Ten eerste weet ik die al en ten tweede weet ik dat u ze toch niet zult noemen. En dat is uw goed recht. Ik ken de regels van het spel.”

“Mooi zo.”

“U laat niet zomaar een fotograaf binnen.”

“Klopt.”

“Klopt het ook dat Robert van der Waal hier op de avond van zeven juli plaatjes heeft geschoten?”

De agenda ging open en de dikke vingers schoven over de pagina’s.

“Dat is correct, meneer Vosmeer.”

“Had hij veel apparatuur bij zich?”

“Nee, alleen zijn fotokoffer met twee camera’s en een boel verschillende lenzen.”

“Geen lampen?”

“Dat hoeft niet. Die hebben wij in huis. Als hij van tevoren laat weten wat hij nodig heeft dan staat het klaar.”

“Komt hij hier dan wel vaker?”

“Misschien wel.”

“Heeft u een vaste kamer waar wel eens foto’s gemaakt worden?”

“Jazeker. Niet alle kamers zijn er geschikt voor. Denk alleen maar eens aan de stopcontacten die nodig zijn.”

“Worden de gemaakte foto’s via u aan de cliënten doorgespeeld?”

“Natuurlijk. De fotograaf krijgt hun naam of adres niet in handen.”

“De foto’s die hij toen maakte – heeft u die gezien?”

“Nee.”

“Waarom niet?”

“Hij heeft ze nog steeds niet geleverd en daar heb ik al een hoop gelazer mee gehad.”

“Hoezo?”

“U zei dat al zelf toen u binnenkwam. Die foto’s, daar is iets mee.”

“Ja,” zei Vosmeer. “Het kan zijn dat ze in de verkeerde handen zijn gevallen.”

“Dat schijnt zo te zijn, ja. Robert heeft dus een probleem.”

“Dat denk ik ook. Wat voor soort ‘gelazer’ heeft u ermee gehad?”

“Mijn cliënt liet me weten dat die foto’s op de een of andere manier bij derden terecht zijn gekomen en via een heel ander kanaal hoorde ik dat Van der Waal hals over kop naar het buitenland is vertrokken. De privacy van mijn cliënt en zijn gasten lag op straat, zogezegd. Daar stelde hij mij verantwoordelijk voor.”

“Via een kort geding of zo?” wilde Barend weten. Zoveel onwetendheid ontlokte een spontane glimlach bij Holleman. “Nee, zo werkt dat niet in onze business,” zei hij. “Ik heb die cliënt netjes zijn geld teruggegeven en uitvoerig mijn excuses aangeboden. Als goedmaker heb ik een fles champagne laten bezorgen. Dat werkt altijd, zaken zijn zaken. Maar die Robert – die zoek ik op zodra hij weer opduikt, want hij gaat mooi voor de schade opdraaien. Ik zal ervoor zorgen dat iedereen hoort wat voor een onbetrouwbaar ventje hij is. Die zet hier geen poot meer over de drempel. Nooit meer. Was er verder nog iets dat u weten wilde, heren?”