81
“Het heeft geen zin te ontkennen dat jij het was, Joziasse. Je hebt van de week vrijwillig je vingerafdrukjes aan ons afgestaan. Keurig van je. Maar nu staan exact dezelfde afdrukken op de nooduitgang van De Poort van Zeeland. Op de plek waar een journaliste is verdwenen. Een en een is twee.”
“Je lult maar een eind weg!” zei Joziasse. “Ik heb daar een controlerondje gelopen, dat heeft mijn baas graag. Ik ben geen journaliste tegengekomen. Ik heb die deur opengedaan, ja, terwijl er geen brand of zo was. Daar kun je me niks voor maken.”
Barend Kolfschoten leunde tegen de deur en stond zich schijnbaar te vervelen.
“Wat deed je baas daar samen met de wethouder?”
“Ik zou het niet weten. Ik speel niet voor luistervink.”
“Wie dan wel?”
Joziasse haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op. “Schei toch uit, man.”
“Waar spraken je baas en De Veth over toen jullie terugreden?”
“Geen idee. Ik draai altijd mijn eigen bandjes, met een oordopje in aan een draadje zodat hij daar geen hinder van heeft.”
“Hebben jullie eerst meneer de wethouder naar huis gebracht?”
“Klopt.”
“Wat is zijn adres dan?”
“Acacialaan 34.”
“Daar heb je hem naartoe gereden?”
“Ja.”
“De Acacialaan is opgebroken. Daar kun je niet in.”
“Wel vanaf de Begonialaan. Hij moest het laatste stukje lopen, ja.”
Leendert kwam overeind en zette de recorder op pauze. Hij ging tegenover Joziasse op tafel zitten en boog zich voorover naar hem toe.
“Luister goed, jongen. Ik hou nog een paar dingen achter de hand. Ik weet dat jij haar ergens heen hebt gebracht op bevel van je baas. Als straks blijkt dat bij die griet ook maar een bh-bandje is verschoven dan kun jij rekenen op een souvenir dat je de rest van je leven met je meedraagt. Daar zorg ik persoonlijk voor.”
Joziasse slikte even. Zie je wel, dacht Leendert Vosmeer, dit is taal die hij verstaat. Hij heeft verstand van intimideren, heb ik zijn baas horen zeggen. Toen keek Joziasse hem brutaal aan en zei: “Jij gaat buiten je boekje.”
“Ja, waarom denk je dat ik de recorder even uit heb gezet?” zei Leendert Vosmeer vlak bij zijn oor. “Ik trek even twintig seconden uit voor een privé-boodschap. Het interesseert me geen reet wat de gevolgen zullen zijn. Ik hoor zo wel of je het begrepen hebt.”
Hij schakelde het apparaat weer in en ging op dezelfde toon als daarvoor verder.
“Komt het vaak voor dat De Veth en Breetvelt samen ergens heengaan in dezelfde auto?”
“Nee. De Veth is nooit eerder met ons meegereden.”
“Dus er was iets bijzonders aan de hand?”
“Dat zal best. Daar ga ik niet over.” Buiten was vaag het geluid van een sirene te horen. “Die andere meneer, die erbij was, ken je die?”
“Ja.”
“Een medewerker van je baas?”
“Nee, een soort zakenpartner, geloof ik. Hij moest uit Rotterdam komen. Daarom hadden ze bij Zierikzee afgesproken.”
Hij is opeens een stuk mededeelzamer, dacht Leendert Vosmeer. Barend merkte het ook. “Die meneer Duijker waar we het van de week al eens over hadden?” zei hij. “Kwam hij wel eens bij uw werkgever op kantoor?”
“Nee. Ik zweer dat ik die vent nooit eerder had gezien.”
“Dat spoort niet erg met wat je eerder verklaarde…” Iemand klopte op de deur. Barend deed hem open en pakte een briefje aan. Hij las het en gaf het door aan Leendert Vosmeer.
“Wachtmeester Wille komt binnen om een notitie aan te reiken,” zei Barend tegen de microfoon. “Goh,” zei Leendert Vosmeer verbaasd. “Is deze mededeling voor mij bedoeld of voor jou?”
Hij legde het papiertje plat voor Joziasse op tafel en wees op de microfoon. Joziasse boog zich voorover en las moeizaam: “Het – kantoor – van – Breetvelt – staat – in – de – fik.” Hij keek de twee anderen een moment lodderig aan. Toen zei hij: “Wel verdomme nog an toe.” Hij stond zo schielijk op dat zijn stoel naar achteren vloog. “Laat me eruit!” riep hij hard. “Dat mag niet! Dat wil ik niet!”
“Wat? Wat bedoel je?” riep Leendert Vosmeer. Hij greep Joziasse bij de schouders vast. “Hier blijven!”
“Die griet waar jullie naar zoeken! Die ligt daar in de kelder, vastgebonden op een bed!”
“Jij blijft hier!” riep Leendert met overslaande stem naar Barend. “Hou hem vast!”
Hij rukte de deur van de verhoorkamer open. “Wachtcommandant! Hierheen!”
Elly Wille kwam bliksemsnel achter haar balie vandaan, gevolgd door Marko Doets en Rinus Engels van de geüniformeerde dienst, die juist proces verbalen bij haar kwamen inleveren.
“Joziasse vastzetten!” hijgde Leendert. Hij draaide zich om naar Kim, de telefoniste. “Bel de commandowagen van de brandweer, vraag naar de commandant en geef hem onmiddellijk aan mij!”