83
Leendert kneep zijn ogen even dicht tegen de zon toen hij uit het ziekenhuis naar buiten stapte. Hij greep zijn gsm en belde de wachtcommandant op het bureau. “Hé, Elly! Luister eens. Wil je tegen Barend Kolfschoten zeggen dat we de verloren journaliste heelhuids uit dat brandende huis hebben gehaald en dat alles goed met haar is? En heb je misschien op het ogenblik een wagen in de buurt van het ziekenhuis? Ik heb geen vervoer. Mijn auto staat op de plaats des onheils.”
“Nou, u klinkt behoorlijk opgelucht, inspecteur!”
“Ben ik ook.”
“Jullie vriendje in de verhoorkamer heeft een volledige bekentenis afgelegd. Wat betreft zijn eigen aandeel in de hele handel, tenminste. Over zijn baas wil hij niets kwijt.”
∗
Korte tijd daarna parkeerde Leendert zijn Honda voor WE, de kledingzaak waar zijn oude vriend Guido van Dijk werkte.
“Guido, verkoop me eens een mooie nieuwe jeans met een leuk overhemd.”
Guido kende Leenderts smaak en voorkeuren, dus na een minuut of tien kon er al afgerekend worden. “Doe me een lol en geef me wat extra van die kledingtassen mee, Guido.”
“Hoezo? Ga je verhuizen?”
“Bedankt,” zei Leendert.
Guido knikte goedkeurend en keek hem grinnikend aan. Die Leendert, dacht hij. Zo’n goed humeur heb ik in geen tijden bij hem gezien. Zou hij iets nieuws onder de kurk hebben? “Hoe heet ze, Leendert?” vroeg hij nieuwsgierig. De inspecteur zei niets, pakte de extra tassen aan en liep fluitend de winkel uit.