7

IK KRIJG NIET ECHT HOOGTE VAN DIE Ryan Miller. Om te beginnen heeft hij de twee beleefdste en schattigste kinderen op de wereld gezet die een mens zich maar kan wensen. Tijdens de autorit zit Samuel aan één stuk door te kwebbelen en wijst me onderweg, zoals alleen een driejarige dat kan, alle vestigingen van McDonald’s aan (in zijn taaltje ‘Old McDonald’s’), en verklaarde al na vijf minuten plechtig dat ik zijn ‘bes vriend’ ben. Ik ben opgetogen dat ik al zo vlug een goede band heb weten op te bouwen met een van mijn oppaskinderen, totdat hij vervolgt: ‘En papa is mijn bes vriend, en Ruby is mijn bes vriend, en Benjamin is mijn bes vriend en Beer is mijn bes vriend’, enzovoort, totdat hij iedereen heeft opgenoemd, van zijn buren tot de tandarts waar hij vorige week was.

Als ze zich even niet ontfermt over Samuel – op wie ze overduidelijk heel dol is en die ze overstelpt met aandacht – vertelt Ruby me onderweg in haar aandoenlijke Amerikaanse accent hoe geweldig haar vader wel niet is (‘onze vader werkt op een groot kantoor’, ‘hij kwam vroeger heel vaak bij ons op school basketballen’, ‘wist je al dat mijn papa in Nieuw-Zeeland is geweest? en in New Jersey’). In de ogen van Ruby is haar vader Superman, God en de Tandenfee tegelijk.

Het contact tussen mij en Ryan verloopt beduidend stroever.

Afgezien van zijn lichaam en het sixpack waarover hij duidelijk blijkt te beschikken (zijn buik is zo plat dat je er mikado op zou kunnen spelen) komt hij niet bepaald vriendelijk over. Gedurende de hele rit heeft hij door de telefoon bevelen lopen blaffen tegen diverse onfortuinlijke medewerkers. Nu pas neemt hij even de tijd om met mij te praten, ook al is hij totaal niet in de stemming voor prietpraat.

‘Soms laat ik mijn auto op kantoor staan, dus dan verwacht ik dat jij me naar de T brengt,’ zegt hij. Hij mag dan een beetje een ruw uiterlijk hebben, zijn stem klinkt zwaar, Amerikaans en ongelooflijk exotisch.

‘Prima, geen probleem,’ antwoord ik. Ik hoop maar dat ik, voor het zover is, in een woordenboek kan opzoeken wat ‘de T’ precies is.

‘De metro,’ verduidelijkt hij. Hij had het dus door.

‘Hm?’

‘De T. Zo noemen we dat hier.’

‘O. Oké, ik snap het.’

We rijden met grote snelheid op een tweebaansweg vol reusachtige auto’s. De verkeersborden zien er hier anders uit. De kleuren en de geluiden zijn me totaal vreemd – alles is nieuw voor me. En toch merk ik dat mijn gedachten steeds afdwalen… welk geurtje heeft Ryan toch op? Het is geen aftershave die ik herken van de parfumafdeling bij Boots. Intens, muskusachtig, mannelijk. En schrikbarend sexy.

‘Dat betekent dat de kinderen om kwart over zeven ’s ochtends aangekleed moeten zijn en klaar voor vertrek, en geen minuut later,’ vervolgt hij, mijn gedachtestroom verstorend. ‘De trein vertrekt om twee voor halfacht, en het is een ramp als ik hem mis. Snap je?’

‘Tuurrrrlijk,’ antwoord ik, maar ik heb daar meteen spijt van. Het was een flauwe poging om te laten merken dat ik me al op mijn gemak begin te voelen, maar nu denkt hij waarschijnlijk dat ik het sarcastisch bedoelde.

‘Je moet zelf maar zien hoe laat je ze avondeten geeft, en laat ze na het eten vooral niet opblijven tot ik thuis ben. Ik werk vaak lang door en ben meestal niet op tijd thuis om ze naar bed te brengen.’

Ik frons. In het contract dat ik bij het bureau ondertekend heb staat dat mijn werkdag, uitzonderingen daargelaten, duurt tot halfzes.

‘Je bent toch wel een beetje flexibel, hè?’ zegt hij, alsof hij mijn gedachten kan lezen.

‘Um, natuurlijk.’ Ik ga er maar even van uit dat hij het nu heeft over af en toe een avondje oppassen en ik wil niet meteen moeilijk doen. ‘En hoe laat gaan de kinderen naar bed?’

Hij laat zo’n lange stilte vallen dat me het gevoel bekruipt dat hij hier nog nooit over heeft nagedacht. ‘Tien uur. Halfelf?’ zegt hij uiteindelijk.

‘Echt?’ roep ik uit.

‘Weet je, zie zelf maar wat je doet,’ antwoordt hij snel.

‘Goed, natuurlijk.’

Oké, ik durf het best toe te geven. Er zijn inmiddels de nodige alarmbellen gaan rinkelen. Wat een kouwe kikker is die nieuwe baas van mij! Desondanks, of misschien juist wel daardoor treedt er bij mij een mechanisme in werking dat me zegt dat ik indruk op hem moet maken, dat ik hem moet laten weten hoe goed ik ben in mijn werk.

‘Trouwens… heeft het bureau je mijn cv laten zien?’ Ik breng het onderwerp ter sprake zodat ik nonchalant kan laten vallen dat ik in mijn vorige baan plaatsvervangend hoofd was, onlangs mijn zoveelste diploma van de avondschool voor werknemers in de kinderopvang heb behaald en dat kinderen onder mijn leiding zindelijk zijn voor je ‘stickerkaart’ kunt zeggen. ‘Ja,’ antwoordt hij, en hij kijkt me voor het eerst echt aan. Het duurt maar een ogenblik, maar toch maakt mijn hart een sprongetje.

‘Heb je bezwaar tegen huishoudelijk werk?’ vraagt hij, zijn blik weer op de weg gericht.

‘Huishoudelijk werk?’

‘Ja. Stofzuigen, de keuken, dat soort dingen.’

‘Eh, nou nee, maar…’

‘En de vuile was van de kinderen?’

‘Tja, dat zou wel kunnen, alleen…’

‘Mooi,’ antwoordt hij.

De moed zinkt me in de schoenen en ik moet mijn uiterste best doen om niet te denken aan het legertje huishoudelijk personeel van Karen en Josh Ockerbloom.

‘Ik vind het geen punt zo nu en dan een huishoudelijk klusje te doen,’ vervolg ik, omdat ik wel aanvoel dat dit hét moment is om mijn professionele grenzen aan te geven. ‘Ik bedoel, ik ben er toch voornamelijk voor de kinderen – het is in hun vroege jeugd van groot belang dat ze educatief…’

‘Tuurlijk,’ onderbreekt hij me. ‘Enne, misschien moet je nog even de deur uit om wat Clorox en zo te kopen. Ik heb wat geld voor je op tafel gelegd.’

‘Oké, prima.’

‘Dat is wc-reiniger,’ zegt hij.

‘Wat bedoel je?’

‘Clorox.’

‘O.’

Er valt een lange stilte. Pijnlijke stiltes met Ryan Miller zijn pijnlijker dan de meeste pijnlijke stiltes. En daarom besluit ik een andere benadering te proberen. Door hem een paar intelligente vragen te stellen over de plaats waar ik de komende tijd zal wonen kan ik hem misschien verlokken tot een iets betekenisvoller gesprek. Nu ik een ervaren reiziger geworden ben, zou ik toch wel wat meer willen weten over Hope Falls. In gedachten zie ik Michael Palin praten met de inheemse bevolking in een van god en iedereen verlaten dorpje en ik schraap mijn keel. ‘En wat is Hope Falls eigenlijk voor een plaats?’

Ik geef het toe, zo word ik vast niet aangenomen bij de nieuwsredactie voor Newsround.

Hij geeft richting aan naar rechts, mindert vaart en neemt de eerstvolgende afslag. ‘Het is een doodgewone, Amerikaanse buitenwijk,’ antwoordt hij.

‘Ja-ja.’ Ik probeer een gezicht te trekken dat aangeeft dat dit fascinerende beeld al mijn verwachtingen te boven gaat. ‘Mooi.’

‘Je ziet het zo zelf wel,’ voegt hij er nog aan toe.

‘Ik hoop dat je geen baan ambieert als toeristische gids.’ Ik giechel en hoop dat hij het waardeert dat er wat humor in het gesprek wordt gebracht.

Hij reageert niet. ‘We zijn er.’

Ryan opent zijn portier. Ik volg zijn voorbeeld en neem bij het uitstappen mijn omgeving in me op.

We staan in een brede, halvemaanvormige straat die zelfs door iedere cultureel totaal onwetende tienjarige als onmiskenbaar Amerikaans zou worden bestempeld. Misschien komt het doordat alle huizen met hout betimmerd zijn en door de op paaltjes steunende veranda’s – van die dingen waarop je met een breiwerkje in een schommelstoel hoort te zitten, mijmerend over de zin van het leven. Of misschien zit het hem wel in de brievenbus aan het einde van iedere oprit of in de brandkranen die sinds de uitvinding van de tv figureren in iedere politieserie.

Wat het ook is, het is in ieder geval totaal anders dan Woolton, Liverpool.

Er is echter één groot verschil tussen het huis waar wij voor staan en alle andere. De voorgevel is zo overwoekerd met klimplanten dat er zeker flora en fauna in voorkomen die verder uitsluitend worden aangetroffen in afgelegen delen van het Braziliaanse regenwoud.

Ik loop achter de kinderen aan het trapje op en ben ineens doodmoe. Bij de voordeur aanbeland zie ik dat Ryan mijn bagage daar heeft achtergelaten. En hetzelfde zou je over mij kunnen zeggen, want mijn nieuwe werkgever heeft rechtsomkeert gemaakt. ‘Ik moet ervandoor,’ roept hij over zijn schouder.

‘Wat?’

‘Ruby wijst je je kamer wel. De tweede auto staat in de garage, sleutels liggen op het tafeltje in de hal en – eh, nou ja, je redt je vast wel.’

Ik sta als aan de grond genageld. ‘Waar ga je heen?’ Ik probeer rustig over te komen, maar mijn stem klinkt alsof ik zojuist ontdekt heb dat mijn broek in brand staat.

‘Naar kantoor,’ antwoordt hij, terwijl hij zijn mobiel weer uit zijn binnenzak haalt. ‘Ik moet nog wat dingen afronden.’

‘Maar het is zaterdag,’ zeg ik.

‘Ja,’ antwoordt hij, alsof ik hem net heb verteld welk merk scrubcrème ik altijd het liefst gebruik. ‘Maar zoals ik al zei, moet ik nog wat dingen afronden. Kinderen, kom eens even hier…’

Hij buigt zich over de reling van het verandatrapje om zijn kroost te kussen, duikt dan zijn auto in en scheurt ervandoor. Ik sta hem met open mond na te kijken.

Ik ben nog geen etmaal weg uit Engeland, maar heb me in die korte tijd op heel wat momenten behoorlijk ongemakkelijk gevoeld. Hierdoor gebeurt juist het tegenovergestelde van wat ik voor ogen had met mijn vertrek: ik mis Jason meer dan ooit. Ik wil dat hij zijn vertrouwde armen om me heen slaat en dat hij me zegt dat alles goed zal komen. Ik wil dat hij me op mijn voorhoofd kust, zoals hij altijd deed als ik nerveus was. Ik verlang naar de geruststellende stabiliteit die onze relatie volgens mij zo kenmerkte, hoe ironisch dat nu ook moge overkomen.

Ruby komt naast me staan. ‘Vind je mijn papa aardig?’ vraagt ze met een enthousiaste blik.

Wat moet ik daar nu weer op zeggen? Ik kan moeilijk antwoorden dat Ryan, die weliswaar angstwekkend sexy is, me verder een arrogante, ontwijkende en ongelooflijk onbeschofte zak lijkt. Ik pak haar hand en knijp er even in. ‘Jouw papa is geweldig,’ zeg ik tegen haar.

Haar gezichtje straalt, waaruit ik opmaak dat ze dit niet zo erg vaak te horen krijgt. ‘Vind je dat echt?’

‘Ja, echt waar,’ zeg ik.

Ze ziet eruit alsof ze haar geluk niet op kan. ‘Ik wíst wel dat je niet zo was als al die andere nanny’s.’