***
Het landschap was zo mogelijk nog opzienbarender dan de boeken het beschreven. Aan de ene kant lag de Stille Oceaan, aan de andere kant verhieven zich dreigend de Lucia Mountains. Donna keek uit het raampje van de auto en genoot van de tweehonderd kilometer lange, ruige en ontzagwekkend mooie kustlijn, bekend als Big Sur, die liep van San Simeon in het zuiden naar Carmel in het noorden. Nog nooit had ze zo iets adembenemends gezien - ruig en toch op de een of andere manier niet meer tastbaar, bijna spiritueel. Een ruige landengte die de rest van de staat - de dichtstbevolkte steden van de Verenigde Staten - op een afstand had weten te houden. Iedereen die door dit dikwijls gevaarlijke gebied reisde, werd er hier aan herinnerd dat er nog altijd gebieden op aarde zijn, waarop de mens nog niet definitief zijn stempel heeft weten te drukken.
Volgens de toeristische gidsen kwam de naam Big Sur van het Spaanse cl pais grande del sur, 'her grote land van het zuiden'. Maar die verklaring interesseerde Donna niet. Voor haar kwam de naam voort uit een gevoel, een bijna visionaire ingeving: de rotsen, de oceaan, de bergen, het ongelooflijke uitzicht op de branding en het geluid van de golven tegen de kust. Donna slaakte langzaam een diepe zucht. Mel keek haar aan. 'Alles goed.''
'Prima,' zei ze. 'Wat is het hier mooi.'
'Ja, dat is het zeker,' stemde hij in. 'Heb je al honger?'
'Een beetje.' Ze keek uit over de snelweg, die zich als een smalIe strook voor hen uitstrekte, en glimlachte. 'Denk je dat er hier ergens een aardig restaurant is?'
'Als het goed is, zijn we bijna bij dat galerietje,' bracht hij haar in herinnering. Tijdens hun verblijf in San Simeon waren ze diverse makelaarskantoren langsgegaan. Bij een daarvan had een dame hen op het hart gedrukt om even bij een kunstgalerietje langs de kust, ergens midden in het bos, te stoppen. Ze had verteld dat het door erg vriendelijke mensen gedreven werd. Ze hadden altijd broodjes in huis, ze hadden een goed geheugen voor gezichten en voor roddelpraatjes. Donna en Mel zochten niet erg intensief naar de kleine, landelijk gelegen galerie. Ze verwachtten er niet veel van - misschien zouden ze er alleen een broodje eten en even opbellen. Het werd weer eens rijd contact op te nemen met Los Angeles.
De galerie was zelfs nog kleiner en lag nog meer verscholen dan ze verwacht hadden. Zelfs zo verborgen dat ze er bijna langsgereden waren. Alleen de rook uit het met hout gestookte fornuis verraadde de ligging. Mel draaide de gehuurde witte Buick het grintpad op, dat bijna helemaal schuilging onder het omringende geboomte. Donna en hij sprongen uit de auto. Donna trok haar vest om zich heen. Ze had niet verwacht dat het in de bergen zo koud zou zijn. In Los Angeles was het warm geweest, bijna even warm als in Florida. Mels zuster, Brenda, had Donna echt moeten overhalen om een vest mee te nemen. Brenda had gezegd dat ze dat nodig zou hebben, vooral 's morgens vroeg. Donna dacht met liefde aan Brenda. Ze waren precies een week geleden bij haar vertrokken. Ze was erg behulpzaam geweest en had echt geprobeerd hun tot steun te zijn. Ze stond altijd klaar met een opbeurend woord en een lekkere maaltijd aan het eind van steeds weer een ontmoedigende dag. Ze waren tien dagen in Los Angeles gebleven, hadden ieder klein gehucht uitgekamd, hadden de stranden van Malibu en Pacific Pallisades meter voor meter onderzocht, New Port Beach en Long Beach straat voor straat doorgelopen, eindeloze en stomvervelende gesprekken gevoerd met bewoners van Palos Verdes en andere plaatsjes aan de kust. Het was een onmogelijke opgave. Er waren te veel mogelijkheden - Victor had tenslotte op zaterdag gebeld. Hij kon heel goed met de kinderen voor een dagje, misschien zelfs voor het weekend naar het strand zijn gereden; hij kon tx>k op hezoek zijn geweest bij kennissen die aan zee woonden. Ze konden overal wel zijn, in Westwood of Beverly Hills, misschien zelfs in San Fernando Valley. Daarom hadden ze alle grote makelaarskantoren van Los Angeles en omgeving afgelopen - had iemand die aan Victors beschrijving voldeed ongeveer een jaar geleden wellicht een huis gekocht of gehuurd? Maar ook hier waren er weer te veel mogelijkheden: te veel makelaars, te veel huizen; ze hadden niet voldoende tijd, er was onvoldoende belangstelling voor hun probleem. Ze gingen alle verzekeringsmaatschappijen in Los Angeles langs - werkte er soms iemand in een van hun kantoren die aan Victor Cressy's beschrijving beantwoordde? Tien dagen lang deden ze wat ze konden, ze controleerden alle lagere en kleuterscholen, bezochten alle parken, speelterreinen en plaatselijke attracties. Niets.
Verscheidene keren meende Donna een kind te zien dat Adam of Sharon zou kunnen zijn. Maar elke keer had ze het mis. Uiteindelijk namen ze op aandringen van Brenda weer een privé- detective in de arm, die hen bij hun speurtocht kon helpen. Zelf vertrokken ze voor hun langzame tocht omhoog, de kustlijn langs. Ieder plaatsje langs de weg deden ze aan en ze namen dagelijks contact op met Marfleet, de detective. Was hij al iets aan de weet gekomen? Tegelijkertijd deden ze verslag van hun eigen vorderingen; ze hielden hem op de hoogte waar ze waren en waar ze heen gingen. Wanneer hij een aanwijzing had, een mogelijke informatiebron, dan kon hij hen erop afsturen. Tot dusverre waren ze nog geen van allen iets te weten gekomen, Marfleet niet, Mel Segal niet en Donna Cressy evenmin. 'Hè, wat ruikt het hier lekker,' zei Donna. Ze pakte de autosleutels aan van Mel en stopte ze in haar tas. Door haar vest heen voelde ze de kou. Mel liep enkele passen voor haar uit naar de blokhut, al was het er dan een van twee verdiepingen. 'O, Mei, kijk eens,' riep Donna. Mel draaide zich om en zag een grote Duitse herder op haar afkomen hollen. Hij drukte zijn neus tegen haar hand om haar duidelijk te maken dat hij erg graag geaaid wilde worden. En dat deed Donna dan ook onmiddellijk. 'O, wat ben jij een lieve hond,' zei ze vertederd en ze knuffelde het dier. Na korte tijd gaf Donna de hond een laatste klopje en volgde ze Mel naar binnen.
Het interieur zag er precies zo uit als Donna zich dat soort huizen altijd had voorgesteld: het was helemaal van hout, zowel vanbinnen als vanbuiten. De vloer bestond uit onregelmatige, houten planken en aan de balken van het hoge, houten plafond hingen verschillende grote, houten lampen. Overal verspreid lagen ovale, geweven kleden. De grenen meubels waren in koloniale stijl. Donna bedacht dat het misschien nog boeiender geweest zou zijn wanneer de bewoners zich tegen de natuurlijke omgeving hadden afgezet: wanneer ze her huis met veel chroom en plexiglas zouden hebben ingericht - de moderne mens versus de natuur; maar misschien zou een dergelijk interieur de aandacht hebben afgeleid van de schilderijen en tekeningen, die op regelmatige afstanden aan de muren hingen. Onder aan elk schilderij zat een prijskaartje. De prijzen varieerden van zo'n zestig dollar voor de goedkoopste tot tweehonderd dollar voor de duurdere schilderijen. De schilderstukken zelfwaren weinig uitzonderlijk en ontleenden hun aantrekkingskracht zo te zien voornamelijk aan de omgeving waarin ze hingen. 'Is er iets voor u bij?'
Een vriendelijke, bijna zware stem. En datzelfde gold voor de vrouw die bij de stem hoorde. Een grote vrouw van een jaar of veertig, wat mannelijk van bouw, en met lang, bruin haar dat ze doelbewust heel simpel in een nonchalante paardenstaart droeg. Ze gebruikte geen make-up en haar huid verried dat ze als tiener veel puistjes had gehad. Sproeten bezat ze nog steeds in overvloed. Ze had een vriendelijk, maar tegelijkertijd vastberaden gezicht, dat de sfeer van de wildernis en van het huis dat zij in die wildernis gebouwd had, helemaal in zich had. Op de achtergrond ontdekte Donna een ongeveer even oude man. Hij droeg een spijkerbroek en cowboylaarzen, alsof hij nog steeds probeerde de mythe van het Wilde Westen hoog te houden. Mel was de eerste die iets zei. 'War is het hier prachtig,' zei hij. Donna liet hem het woord doen. Ze vond het hoe langer hoe moeilijker om een praatje te beginnen en ze gaf er de voorkeur aan om Mel voorzichtig, bijna struikelend het terrein dat ze wilden onderzoeken, te laten verkennen. De meeste mensen waren wantrouwend jegens vreemden, wanneer er zoveel vragen gesteld werden. Ze moesten je eerst een beetje leren kennen, hoe oppervlakkig ook. Donna vond dat het er niet zozeer om ging wat je deed, maar om de indruk die je maakte. 'Er stoppen hier niet zoveel mensen,' zei de vrouw. 'Dat zal wel onze eigen schuld zijn. We wonen een beetje achteraf. Kunnen we u iets te eten aanbieden? Wat broodjes? Koffie?' Onder her genot van broodjes en koffie hoorden Donna en Mel dat dit echtpaar, David en Kathy Garratt, hun huis alweer vijftien jaar geleden als kleine galerie had ingericht. Hun slaapkamer en nog een vertrek waren boven. De schilderijen waren of van henzelf of van vrienden, en ze verdienden net voldoende om de zaak draaiende te houden. David deed verder nog allerlei losvaste baantjes in de omgeving, want hij was eigenlijk timmerman van beroep. Ze waren op het idee gekomen om hun huis open te stellen voor geïnteresseerde toeristen, omdat ze van mensen hielden en ze daardoor de kans kregen om dagelijks contact met de buitenwereld te houden. En aangezien er per dag nooit zo erg veel mensen stopten, hadden ze meesral net zoveel aanspraak als ze wilden. Wanneer ze eens een dag alleen wilden zijn, hingen ze gewoon een bordje 'gesloten' op de deur. Donna luisterde met een mengeling van ongeduld en belangstelling. Pas toen het eerste de overhand begon te krijgen, mengde ze zich in het gesprek. 'Denkt u dat u zich de mensen die hier gestopt zijn nog kunt herinneren?' Kathy Garratt keek haar nieuwsgierig aan. 'Zoekt u iemand?' vroeg ze, al wetend dat het antwoord 'ja' zou zijn. 'Het gaat om een man, Victor Cressy. Negenendertig jaar oud, lang, donker...' 'Knap?'
Donna knikte enigszins gelaten. Ze haalde een foto van Victor uit haar tas. 'Dit is hem. Deze foto is wel een paar jaar oud. Hij heeft inmiddels misschien wel een snor of een baard...' Kathy en David Garratt bogen zich samen over de foto. Donna praatte door. 'Hij had waarschijnlijk twee kinderen bij zich, een jongetje, Adam, ongeveer vijf jaar oud, en een meisje van een jaar of twee, Sharon. Ik heb het nu over bijna een jaar geleden...' Kathy Garratt stond op en liep naar een hoge grenen lessenaar.
'Laten we eens in het gastenboek kijken. Als hij hier geweest is, heeft hij het boek getekend. Wanneer zei u... ?' Donna voelde dat haar hart sneller begon te kloppen. Toen ze opstond, voelde ze dat haar knieën knikten. 'Vorig jaar april... maar kijkt u ook maar bij Mel en juni. Of zouden we het hele boek vanaf vorig jaar april kunnen doornemen?' De vrouw gebaarde Donna om achter de lessenaar te komen staan. 'Gaat uw gang,' zei ze.
'Mag ik uw telefoon even gebruiken?' vroeg Mei. 'Ik moet naar Lis Angeles bellen. Ik zal de centrale laren terugbellen wat de kosten van het gesprek zijn.'
Zonder een woord te zeggen ging David Garratt Mel voor naar de ouderwetse grenen muurtelefoon aan de andere kant van het vertrek. Donna's ogen vlogen haastig over de pagina's, op zoek naar Victors naam.
'Hij staat er niet bij,' zei ze een kwartier later, toen Mel achter haar kwam staan.
'Ik had net Marfleet aan de telefoon,' zei hij en zijn stem klonk enigszins opgewekt. 'Hij zei dat hij misschien iets had. Hij heeft blijkbaar wat gevonden in Carmel. Hij wacht nog op antwoord van een van zijn bronnen. Ik heb hem gezegd dat we er vanavond zouden zijn en dat ik hem dan weer zou bellen.' Kathy Garratt liep voor hen langs de kamer op en neer. 'Ik probeer me iets te herinneren,' zei ze meer tegen zichzelf dan hardop. 'Ik weet nog dat hier in april of Mel van dit jaar een man met kinderen kwam...' Ze draaide zich om naar haar man. 'Weet je nog, David? Het meisje was doodsbang voor Muffin, dat is onze hond...'
Donna dacht aan de grote Duitse herder buiten. Ze wist nog goed dat Sharon vlak voor haar verdwijning plotseling bang voor honden was geworden, vooral voor grote honden. 'O ja, nu weet ik het weer. Hij heeft een schilderij gekocht!' 'Had hij geen twee kinderen bij zich?'
'Ik dacht het wel. ik kan me niet meer herinneren of dat andere kind een jongetje of een meisje was.' Mel mengde zich in het gesprek. 'Wacht eens even. U zei dat hij een schilderij had gekocht. Houdt u daar een administratie van bij?'
'Natuurlijk, dat hebben we allemaal op schrift staan,' zei Kathy Garratt een beetje geprikkeld. 'We zijn hier erg stipt in onze administratie. We zien er hier geen heil in om te proberen de regering voor een paar extra centen op te lichten. We laten altijd alle papieren zien.'
Mel verontschuldigde zich meteen. 'Neemt u me niet kwalijk. Ik wilde niet suggereren...'
'We zijn alleen al zo lang op zoek...' voegde Donna eraan toe. 'Laat u maar,' antwoordde David Garratt en hij liep naar de bank toe met een boek, blijkbaar zijn administratie. 'Dit is een nogal teer punt tussen Kathy en mij. Dat heeft niets te maken met wat u zei.' Hij sloeg het boek open en vervolgde: 'Weet u, als het aan mij lag, dan zou ik niet zo eerlijk zijn in deze hele bedoening...'
'En dan zou je nu in de bak zitten,' zei Kathy, terwijl iedereen om haar man heen ging staan. 'En dan zouden we deze mensen helemaal niet kunnen helpen.' De zware klank was weer in haar stem geslopen. Ze sloeg diverse bladzijden om. 'Hier,' zei ze en haar stem klonk onmiskenbaar triomfantelijk. 'Eenzaamheid, dat heeft hij gekocht. Hij heeft er tachtig dollar voor betaald op 21 mei.' Ze legde het boek neer. 'Maar de naam klopt niet. Victor Cressy, zei u?' Donna knikte. 'Nee, deze man heette Mel Sanders.'
'Mei?' vroeg Donna. 'Mel Sanders?' Ze wendde zich tot Mei. 'Denk jij dat hij zoiets zou doen? Jouw naam gebruiken? S... Sanders in plaats van Segal? Een soort laatste, wrede grap?' 'Hij zou zeker van zoiets genieten,' zei Mel instemmend. 'Ook al zou hij de enige zijn die de ironie van het geheel zou kunnen waarderen.'
'Dat zou hem alleen maar nog meer plezier bezorgen.' Donna liep terug naar de lessenaar. 'Twintig mei?'
'Eenentwintig.'
Donna zocht vlug in het gastenboek de eenentwintigste Mel op. 'Hier staat hij, Mel Sanders.' is het zijn handschrift?'
'Dat is moeilijk te zeggen. Dit is nogal slordig geschreven. Hij zou het kunnen zijn.'
Mel kwam naar haar toe en bekeek de handtekening. Hardop
las hij wat erbij stond. 'Mel Sanders, Cove Lane 1220, Morro Bay. Alle lof voor de omgeving én voor uw gastvrijheid.' 'We komen net uit Morro Bay,' mompelde Donna. 'We zijn binnen een paar uur terug en dan kunnen we het nagaan.'
'Volgens mij hebben we Morro Bay en omgeving helemaal uitgekamd.'
'Jij mag het zeggen.'
'Het is een kans. Ik denk toch dat we die moeten grijpen.' 'Het is een heel kleine kans,' waarschuwde Mei. 'Een man met twee kinderen, van wie er een misschien niet eens een jongetje was, die hier een maand na de verdwijning opduikt...' Donna wendde zich weer tot David Garratt. 'Heeft hij u met een cheque betaald of contant?'
David Garratt raadpleegde zijn administratie. 'Contant.' 'Hij leek op de man op die foto,' zei Kathy Garratt, die het zich steeds duidelijker leek te herinneren. 'En ik herinner me dat zijn dochtertje huilde, vanwege de hond, en dat ze begon te schreeuwen dat ze naar haar moeder wilde. Weet je nog, David?' Hij schudde het hoofd. 'Nee, daar herinner ik me niets van.' 'Jawel,' hield zijn vrouw vol. 'Hij probeerde haar te kalmeren, nam haar op de arm en zei dat mammie haar niet meer kon helpen, maar dat hij er toch was en dat het allemaal goed zou komen. Weet je dat niet meer?'
'Nee,' zei hij nog een keer. Toen wendde hij zich tot Donna en Mei. 'Maar mijn geheugen is niets vergeleken bij dat van Kathy. Ze herinnert zich alles wat ooit gezegd of gedaan is. Met haar moet je geen ruzie krijgen. Dat is een ding dat zeker is.' Donna en Mel betaalden de Garratts de broodjes en het telefoongesprek, tekenden het gastenboek, waarbij ook zij er passende superlatieven aan toevoegden, en liepen terug naar de auto. Voordat ze het portier opende, wierp Donna nog een laatste blik om zich heen en trok toen haar vest uit.
Het huis was niet groot en niet klein, het was wit, maar de verf zag er niet erg fris meer uit. Het huis lag op een vierkant lapje grond, zoals alle huizen aan Cove Lane, en het leek wel of alle huiseigenaars de plechtige gelofte hadden afgelegd om niets uitzonderlijks te doen dat afbreuk zou kunnen doen aan de uiterlijke gelijkvormigheid van hun huis. Het charmante, het aantrekkelijke, het unieke van de huizen was juist gelegen in hun gelijkvormigheid. Voor de ramen stonden overal identieke bloembakjes, allemaal gevuld met dezelfde rode en witte plantjes, alle huizen hadden dezelfde hagen, dezelfde brievenbussen. Hoewel het een zinloze gedachte was, vroeg Donna zich af of alle andere huizen in de straat soms ook aan een verfbeurtje toe zouden zijn.
'Wat denk je?' vroeg Mel.
'Het zou het soort huis kunnen zijn dat Victor eventueel zou kopen...'
'Maar?'
'Maar?' herhaalde ze.
'Er klonk een duidelijk "maar" aan het eind van die zin.' Ze lachte, 'ja, daar zul je wel gelijk in hebben.' Ze zweeg even en schoof heen en weer op haar stoel; ze zaten in de auto, een paar huizen voorbij Cove Lane 1220. 'Maar,' zei ze met nadruk, 'ik kan me gewoon niet voorstellen dat Victor daar woont. Het is hier zo... stil.'
'Palm Beach is nu ook niet bepaald een wereldstad,' bracht hij haar in herinnering.
'Dat weet ik wel... maar, tja, ik weet het niet. Ik heb gewoon zo'n gevoel dat hij hier niet woont.'
Mel keek op zijn horloge. 'Het is twee uur. Over een uur, misschien over twee, komen de kinderen uit school, als ze tenminste meteen uit school thuiskomen. We kunnen wachten en we kunnen met foto's naar de buren gaan...' 'Nee. Hij heeft hier misschien wel vrienden. Die zouden hem kunnen waarschuwen. Laten we maar wachten. Als we het mis hebben, hebben we hoogstens een paar uur verspeeld.' 'Heb je zin om je benen te strekken?'
Donna leunde met haar hoofd tegen de roodfluwelen bekleding van de auto. 'Nee. Ik ben een beetje moe. Ik voel me eigenlijk niet zo geweldig. Dat zal de spanning wel zijn.'
Mel sloeg zijn arm om haar heen. 'Her zal wel weer overgaan.
Maar je moet er niet te veel van verwachten.'
Donna sloot de ogen. Enkele minuten was het stil.
'Slaap je?' vroeg Mel zacht.
'Nee,' zei ze, nog altijd met haar ogen dicht. 'Ik zat eraan te denken wat ik met mijn leven ga doen als we weer thuis zijn. Ik bedoel: wat mijn carrière betreft.'
'En?' Ze voelde dat hij een kus op haar voorhoofd drukte. 'Nou, ik vond het werkelijk enig om onze slaapkamer opnieuw in te richten,' begon ze dromerig. 'En in die galerie had ik meteen toen ik binnenkwam al allerlei grootse ideeën om de boel te veranderen.' Ze deed haar ogen open en keek Mel aan. 'Volgens mij heb ik gevoel voor dat soort dingen, maar ik heb er gewoon nooit iets mee gedaan. Om de een of andere reden heb ik altijd gewoond in een huis dat al helemaal ingericht was als ik erin kwam. Ik geloof dat ik dat altijd wel gemakkelijk heb gevonden.' Ze ging rechtop zitten. 'Maar ik begin nu tot de ontdekking te komen dat ik helemaal niet zo van mijn gemak hou.' Mel glimlachte. 'En daarom heb ik besloten, nu, op dit moment ongeacht wat er met mijn kinderen gebeurt, ongeacht of we met hen thuis komen of niet, wat cursussen te gaan volgen en me te storten op de binnenhuisarchitectuur, zodra we terug zijn in Florida. Wat vind je daarvan?' 'Ik vind je de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien.' Donna lachte. Toen vertrok ze haar gezicht in een grimas. 'Wat is er?' vroeg Mel snel.
'Ik weet het niet. Toen ik lachte, kreeg ik ineens pijn in mijn zij.' Ze glimlachte onbehaaglijk. 'En het wil niet meer weg.' 'Waar zit het."
'Hier.' Donna wees naar haar linkerzij, vlak boven haar taille.
'Ik zal toch geen hartaanval hebben, hè?'
'Dat vind ik zo leuk van je, Donna,' zei Mei, terwijl hij zich in een betere positie manoeuvreerde om haar probleem te kunnen
bekijken. 'Je zier de dingen meteen groot. Wat voor pijn is her?'
'Het is branderig. Alsof ik gestoken ben of zo.'
'Laat eens kijken.'
'Wat bedoel je?'
'Doe je trui eens omhoog.'
Donna gehoorzaamde. 'En? Zie je iets?'
'Alleen een moedervlek,' zei hij. Hij deed haar trui naar beneden en leunde weer achterover.
'Hoe bedoel je: alleen een moedervlek?' 'Gewoon een moedervlek, wat moet ik er nog meer van zeggen?'
'Ik heb daar geen moedervlek.' 'Toch heb ik die net gezien.' 'Heb je die daar ooit eerder gezien?'
Donna keek Mel recht in de ogen. 'Nee,' antwoordde hij en hij trok haar trui opnieuw omhoog en ging met zijn vingers over het ronde, donkere plekje.
'Au!' zei ze, toen hij met zijn vingers in haar zij drukte. 'Wat is het?'
'Het lijkt wel een teek!' zei hij verbaasd. 'Een teek? Hoe zou ik aan een teek moeten komen?' 'Ik heb geen idee. Maar daar lijkt her wel op.' 'En hoe krijgen we die eruit?'
'Met een gesteriliseerde naald en kokend water, of met een lucifer, maar ik heb niet de indruk dat deze auto daarmee is uitgerust.'
'Dan zal het moeten wachten.'
'We mogen niet te lang wachten. Teken kunnen gevaarlijk zijn. Je kunt flink ziek worden van zo'n klein rotbeestje. Hij graaft zich steeds dieper in je lichaam in, naarmate je langer wacht.' 'Probeer je me misselijk te maken?'
'Ik probeer je aan het verstand te brengen dat het ding er zo gauw mogelijk uit moet.'
'Hoe kom ik aan een teek?' vroeg ze en ze voelde zich hoe langer hoe ellendiger. 'Die hond! Die ellendige hond! Muffin!' zei ze vol afschuw.
Mel ging weer recht achter het stuur zitten en draaide het sleuteltje in het contact om. 'Wat doe je nu?'
'Ik ga naar een apotheek om een zalfje te halen, zodat we dat ding eruit kunnen halen...'
'Nee!'
'Donna...'
'Niet nu.'
'Je begrijpt het niet...'
'Ik weet het wel, die beesten kunnen erg gevaarlijk zijn. Dat begrijp ik heus wel, Mei. Maar het kan toch wel een of twee uurtjes wachten... Daar ga ik toch heus niet aan dood, Mei?' 'Je gaat er niet aan dood.' 'Toe, Mel.'
'Goed dan,' stemde hij toe, zij het met tegenzin. 'Maar je moet het me meteen zeggen, als je je beroerd gaat voelen.' 'Goed.' Ze drukte een kus op zijn wang. 'Dank je wel.' 'Ik weet niet of je me dankbaar blijft,' zei hij en hij voegde eraan toe: 'We wachten twee uur, afgesproken?' 'Tweeëneenhalf,' zei ze koppig, met een glimlach op het gezicht. 'Twee,' zei hij krachtig. 'Discussie gesloten.'
Ze wachtten twee uur en twintig minuten, totdat de bruine Ford stationcar het pad naast het huis aan Cove Lane 1220 opreed.
'Er komt iemand thuis,' zei Mel en hij stootte Donna aan om haar wakker te maken. Het laatste uur was ze steeds lustelozer en zieker geworden, maar ze weigerde weg te gaan. 'Is het Victor?'
'Dat weet ik niet.' Hij deed het portier open. 'Wil jij hier wachten?'
'Ren je gek?' Ze deed het portier aan haar kant van de auto ook open.
'Voel je je wel goed?' 'Prima.'
Donna voelde haar voet de stoep raken en ze realiseerde zich meteen hoe zwak en hoe zenuwachtig ze was. En ze wenste vurig dat ze niet zou flauwvallen, voordat ze bij het huis gekomen waren. Net op her moment dar ze het tuinpad van Cove Lane 1220 bereikten, stapten de inzittenden van de auto uit de garage en liepen naar de voordeur.
Een man. Lang, donker, hij had wel iets van Victor. Maar het was Victor niet. Het was zomaar een man. Met zijn twee kinderen... zomaar twee kinderen. Donna zakte in elkaar op het pas gemaaide gras van de voortuin.
Zulke kleuren had ze nog nooit gezien, bedacht Donna. Ze bekeek ze aandachtig en vroeg zich slechts even af waar ze was en hoe ze hier terechtgekomen was. Allerlei kleuren groen, sappig groen, en vochtig-donkere kleuren bruin en zwart. Het leek wel een schilderij van Henri Rousseau, concludeerde ze. Behalve dan dat dat absoluut onmogelijk was. Hoe kon zij nu rondlopen in een schilderij van Henri Rousseau.'
Ze stapte op het mos en voelde haar voet meteen wegzakken en plotseling voelde ze een kil en vreemd-vochtig aanvoelend slijm langs haar schenen omhoogkruipen, stekend als tientallen dorstige bloedzuigers. Ze trok haar been op en ontdekte tor haar afschuw dat een helderblauwe slang zich om haar enkel had gekronkeld. Ze probeerde het dier van zich af te schudden. Maar het klampte zich aan haar vast alsof zijn koningsblauwe huid met de hare vergroeid was.
Het oerwoud - ze zag nu dat ze in een oerwoud was - begon haar hoe langer hoe meer in te sluiten. De bomen strekten hun takken naar haar uit, aan de uiteinden ervan zaten plotseling zuignappen, die obsceen open- en dichtgingen. Toen ze weer naar haar voeten keek, was de blauwe slang verdwenen. De grond was helder en doorzichtig. Onder zich zag ze vissen zwemmen en vlak onder haar voeten kronkelden zich alen; allerlei planten wuifden haar uitnodigend toe, alsof ze haar vroegen ook in her water te komen. Plotseling zwom ze tor aan haar nek door die onderwaterjungle. Ze keek naar de onderste helft van haar lichaam, alsof die iets was dat aan iemand anders toebehoorde, ze zag haar blote voeten door de verstilde wereld lopen, ze zag ook het trillende, vleeskleurige dier - wat voor dier was het? Ze vroeg het zich even af en ondertussen zag ze het slangachtige lichaam met handen als van een mens op haar afkomen, haar beetpakken, zich aan haar vastklampen en haar naar beneden trekken. Steeds verder naar beneden. Tot onder de oppervlakte. Haar hoofd verdween onder het opnieuw slijmerig geworden oppervlak; haar neusgaten vulden zich met drijfzand. Ik krijg geen lucht. Ik krijg geen lucht. Stemmen. Van verre drongen er stemmen tot haar door. Die kwamen haar redden. Maak je maar geen zorgen. Het is maar een droom.
Ze deed de ogen open.
Een grote blauwe slang, die ineengerold had liggen wachten, klaar om haar te bespringen, stortte zich van de balk boven haar hoofd boven op haar, slingerde zich om haar nek en drukte zijn glibberige lichaam steeds strakker om haar hals.
'Nee!' Ze ging rechtop zitten. Ze gilde en probeerde de slang weg te trekken.
'Donna! Donna!'
Weer deed Donna de ogen open. Ze keek in Mels gezicht. Hij pakte haar armen, waarmee ze als een razende om zich heen maaide. 'O, god,' snikte ze. 'Wat gebeurt er toch allemaal?' Ze liet zich door Mel weer in de kussens drukken. Haar lichaam was drijfnat van het zweet. Ze lag in bed, in een vreemde, maar gerieflijke kamer. Aan het voeteneind van het bed stond een televisietoestel.
'Je bent er nu weer bovenop, maar je bent een paar uur behoorlijk ziek geweest,' zei hij.
'Een paar uur? Hoe laar is het dan?' Ze haalde een paar keer diep adem.
'Even na middernacht.' Donna keek naar de televisie. Ze herkende Johnny Carson. Een charmante, blonde, jonge vrouw stopte een grote boa constrictor in een kistje. Mel keek naar haar, terwijl zij naar de televisie keek. 'Een interessante show,' zei hij lachend. 'De Dame uit de Dierentuin. Een of ander sterretje, dat beweerde dar ze in Pat Boones zwembad gedoopt was en dat hij haar te lang onder water had gehouden, zodat ze dacht dat ze doodging in plaats van dat ze een nieuw leven begon.' Hij legde zijn hand op haar voorhoofd. 'Je hebt je ogen heel vaak opengedaan, maar je zakte steeds weer weg. De koorts begint nu te zakken.'
Plotseling bracht ze haar hand naar haar zij. 'Voorzichtig. Daar zit verband.' 'De teek?'
'Die is er allang uit.'
Ze ging met haar hand door haar vochtige haar. 'Hoelang ben ik zo geweest?'
'Bedoel je al voordat je die arme meneer Sanders de stuipen op het lijf joeg door tussen zijn begonia's flauw te vallen of daarna?'
'O, hemeltje. Vertel eens wat er gebeurd is.'
'Nou, hij was heel vriendelijk. Hij heeft een ambulance voor me gebeld, zodat ik met je naar het ziekenhuis kon.'
'Het ziekenhuis? Is dit een ziekenhuis?'
'Nee. Dit is een motel. In het ziekenhuis hebben ze alleen de- teek weggehaald en je medicijnen gegeven.' 'Dus Sanders was...'
'Sanders was meneer Sanders. Punt uit. Zijn vrouw is achttien maanden geleden overleden en hij bleef achter met twee kleine meisjes.' 'Twee meisjes?'
'Allemaal meisjes, zou Janine McCloud zeggen.' 'En daarmee hebben we afgedaan met het fantastische geheugen van Kathy Garratt.' 'En met haar hond!'
'Wie heeft ons eigenlijk naar die ellendige galerie gestuurd? Dat mens in San Simeon... Die wordt vast en zeker door Victor betaald!'
Mel lachte, ik kan merken dat je je alweer beter voelt.' Hij zette de televisie uit. 'Wil je soms thee of iets anders?' Ze schudde het hoofd, ik ben gewoon moe. Kan ik morgen reizen?'
'Dat denk ik wel. En ik heb zo'n idee dat ik je daarvan toch niet zal kunnen afhouden.' Hij zweeg even. ik heb Marfleet gebeld. Hij zei dat hij nu misschien echt iets heeft in Carmel. Het gaat om een man met twee kinderen, die exact aan de beschrijving van Victor en de kinderen beantwoorden, en die daar een halfjaar geleden zijn komen wonen. Hij zou er vanavond heen rijden om het na te gaan. Morgen ontmoeten we hem in Carmel.' 'O, Mei...' zei Donna en ze voelde hoe haar hele lichaam begon te tintelen.
'Het is heel goed mogelijk dat ze het niet zijn, Donna...' 'Dat weet ik. Dat weet ik wel,' zei ze nog eens en ze kroop onder de dekens. Mel kroop naast haar. 'Dat weet ik wel.'