25
Zaak nr 2 1994
Een dag als alle andere
Het was stom wat er met meneer Jessop was gebeurd. (Hij zei altijd: ‘Zeg toch Stan,’ maar dat kon ze gewoon niet, dat klonk verkeerd, hij was een léraar.) Het was raar omdat ze helemaal niet het idee had gehad dat hij haar anders had behandeld dan de rest. Hij had Christina een paar keer bij hem thuis laten komen en Josh ook, en vorig jaar had de hele groep biologie bij hem thuis gebarbecued om het jaar af te sluiten. Dat was in feite de eerste keer geweest dat ze bij hem thuis was geweest. De barbecue was verregend en hij was naar de supermarkt gevlogen om ingrediënten voor boterhammen te kopen en ze had Kim geholpen om die klaar te maken. Ze zei altijd Kim tegen haar, nooit mevrouw Jessop. Kim had een bijzonder pissige indruk gemaakt dat ze hen allemaal in haar huis had gehad – ze had net een paar weken eerder een baby gekregen dus misschien kon je het haar niet kwalijk nemen. Kim was even oud als Jenny en je had geen twee mensen op de planeet kunnen vinden die sterker van elkaar verschilden.
Ze hadden boterhammen met ham gemaakt, met van die goedkope, glimmende ham – Kraft maakte plakken voor vegetariërs – waarbij Kim de margarine op het melige witte fabrieksbrood had gekwakt, en Laura had ‘gedsie’ gedacht en zichzelf vervolgens een fikse uitbrander gegeven omdat ze zo’n snob was. Het was altijd een obsessie van pap geweest om hun goed eten te geven: verse maaltijden, volkorenbrood en massa’s fruit en groente (hoewel Joost mocht weten wat voor troep hij zelf at als hij de kans kreeg). Arme mensen konden zich al die goede dingen natuurlijk niet veroorloven, maar aan de andere kant waren de Jessops niet arm. Docenten klaagden doorlopend steen en been over hun salaris maar behoorden niet echt tot de misdeelden. Hoewel Josh eerlijk gezegd gelijk had gehad toen hij had gezegd dat Kim blank uitschot was en daardoor vroeg je je wel af hoe meneer Jessop met haar in dat afschuwelijke huisje was beland dat naar zure melk en babypoep rook.
Ze liep op rode hoge hakken, wat je op een of andere manier niet verwachtte van jonge moeders (of vrouwen van leraren). Haar haar was bijna wit geverfd, Blonde Ambition in een extreme vorm, waardoor haar huid er ongezond uitzag. Meneer Jessop was absoluut haar slaaf, het was net of ze hem met één wenkbrauw in haar greep had, en hij was totaal anders dan de meneer Jessop op school (maar niet zo anders dat je Stan tegen hem wilde zeggen). In de klas was hij grappig en cynisch en zei hij altijd opruiende dingen over school. Hij leek in geen enkel opzicht op de andere leraren exacte vakken, eerder op een leraar Engels. Thuis was hij op een of andere manier minder interessant en je zou hebben gedacht dat het precies andersom was.
Alle meisjes kirden over de baby – Nina – toen Kim haar beneden bracht. Zelfs de jongens waren in haar geïnteresseerd alsof ze een nieuw exact project was (‘Kan ze haar ogen al fixeren?’
‘Herkent ze u?’), maar Laura had geen enkele interesse voor haar gehad. Ze wist dat het anders zou zijn als ze er zelf een kreeg, maar de baby’s van andere mensen lieten haar koud. Kim gaf geen borstvoeding: een van de meisjes – Andi – had dat aan haar gevraagd en ze had gezegd: ‘Goeie god, nee,’ alsof ze zich niets onnatuurlijkers kon voorstellen, en Josh en Laura hadden elkaar even aangekeken en allebei hun lachen proberen in te houden.
‘Ik heb natuurlijk geen goeie schoolopleiding gehad zoals jullie,’ zei Kim later, toen ze samen aan het afwassen waren en ze inmiddels een soort verbond hadden gevormd – meneer Jessop had een krat bier en dozen wijn gekocht en iedereen in de woonkamer was stomdronken, op zo’n domme luidruchtige manier, en Kim en Laura dronken geen van beiden, Laura omdat ze antibiotica kreeg vanwege een oorontsteking en Kim vanwege de baby – ‘Ik moet mijn hoofd erbij houden,’ had ze gezegd, en Josh had tegen Laura gefluisterd: ‘Alleen zit er niets in,’ en Laura had net gedaan of ze hem niet had gehoord want meneer Jessop had naar hen gekeken alsof hij wist dat ze het over zijn vrouw hadden.
Kim kwam uit Newcastle en haar accent deed heel vreemd en buitenlands aan. Het feit dat ze uit het noordoosten kwam, maakte haar enigszins angstaanjagend. Laura stelde zich voor dat het noorden werd bevolkt door harde vrouwen die geen onzin duldden en met wie je niet in aanvaring wilde komen. ‘Ik ben op mijn zestiende van school gegaan,’ vertelde Kim haar, ‘en heb een secretaresseopleiding van een jaar gevolgd, nu je het vraagt,’ en Laura zei: ‘O ja?’ hoewel ze niet echt luisterde omdat ze de horizontale vlakken in de keuken aan het afnemen was, die al smetteloos schoon waren, want Kim mocht dan uitschot en dom zijn, maar haar huis was wel blinkend schoon, en dat zou pap hebben goedgekeurd. Het zou heel mooi zijn als pap wanneer zij naar de universiteit ging (en beslist niet eerder) een écht aardige vrouw zou leren kennen (geen Kim), een rijpe vrouw, een beetje slordig zelfs, die voor een heel gezellig huis zorgde, iemand die al zijn goede eigenschappen zou waarderen en hem heel, heel gelukkig zou willen maken. Hij verdiende het om gelukkig te zijn, en als ze naar de universiteit ging zou hij diepbedroefd zijn, hoewel hij zou doen alsof dat niet zo was. Misschien niet diepbedroefd, niet zoals zij zich had gevoeld toen Poppy was doodgegaan, maar hij zou heel verdrietig zijn omdat ze al zo lang met hun tweeën waren geweest en hij voor haar had gelééfd. Daarom ging ze naar Aberdeen, omdat het niet naast de deur was: ze moest weggaan, om zichzelf te zijn, om zichzelf te worden. Zolang ze bij pap bleef, zou ze een kind zijn.
Ze zou niet zoals Jenny worden. Jenny maakte het wel heel erg bont, ze belde of schreef nooit, alles moest altijd van pap uitgaan. Het was net of ze helemaal niet om hem gaf. Als Laura het huis uit ging, zou ze heel veel bellen en ze had al een kleine voorraad kaarten gekocht, grappige kaarten en kaarten met koddige dieren, die ze hem regelmatig zou sturen. Ze hield meer van hem dan van iemand anders, daarom had ze ermee ingestemd om bij hem op kantoor te gaan werken, hoewel het veel leuker was in de bar, maar het was slechts voor een paar weken en dan zou ze vertrekken, als een pijl de toekomst in schieten. Het kon niet snel genoeg gebeuren. Na die dag, de dag waarop de barbecue niet was doorgegaan, was ze bij hen gaan babysitten – Kim had haar naam kennelijk geopperd tegen meneer Jessop, dus moest ze haar op een of andere manier mogen (hoewel je dat nooit had kunnen raden). Meneer Jessop vroeg het haar op een dag na afloop van de les en ze zei: ‘Ach, goed, maar ik weet niets van baby’s,’ en hij zei: ‘Goeie god, Laura, wij evenmin.’
Meestal nam ze Emma mee om samen met haar op te passen, want Emma was goed met baby’s, ze hield zelfs echt van ze, wat ironisch en eigenlijk knap treurig was omdat ze die abortus had gehad en het er een tijdje echt op had geleken dat ze de kluts kwijt was, maar ze was zo iemand die altijd deed of ze opgewekt en fleurig was, en daarom mocht Laura haar. En meestal zaten ze daar gewoon samen hun huiswerk te maken, hoewel ze soms Kims garderobe bekeken, wat op zich altijd heel leerzaam was, maar het was voor haar gevoel niet juist om in hun slaapkamer te zijn omdat je je, in tegenstelling tot bij de meeste volwassenen, daadwerkelijk kon voorstellen dat Kim en meneer Jessop met elkaar vreeën, wat nogal gênant was.
Ze had pap verteld dat ze maagd was, omdat ze wist dat hij dat wilde horen, en het was een leugen die weinig kwaad kon, die eigenlijk barmhartig was. En het was niet zover bezijden de waarheid omdat ze maar met vier jongens naar bed was geweest en Josh een van hen was geweest, wat dus nauwelijks meetelde omdat ze al vanaf de lagere school bij elkaar waren en ze elkaar al vanaf hun vierde kenden, en ze hadden besloten dat het een goed idee was om het hele gedoe om ‘je maagdelijkheid te verliezen’ met elkaar te beleven omdat dat veilig en vriendelijk zou zijn, maar ook een beetje maf. En beter dan bij Emma bijvoorbeeld, die de hare aan een getrouwde man had verloren (in zijn auto nota bene) of bij de arme Christina, die was verkracht door een vent die iets in haar drankje had gedaan.
Ze deden het in de slaapkamer van Josh, waar zijn ouders nooit kwamen. Zijn ouders waren van die artistiekerige, liberale figuren die hem al vanaf zijn twaalfde lieten doen wat hij wilde (dus was het eigenlijk verbazingwekkend dat de jongen zo goed terecht was gekomen). Zijn ouders zaten beneden naar een of andere natuurdocumentaire over walvissen te kijken.
Eerst was het gek geweest en hadden ze de slappe lach gehad en toen waren ze heel formeel geworden, hadden ze elkaars lichaam bestudeerd als anatomiestudenten en het voorspel bedreven volgens het boekje, maar toen waren ze er helemaal in opgegaan en hadden ze als honden op de vloer gelegen en het was maar goed geweest dat de televisie hard had gestaan, want Laura had zichzelf horen gillen als iemand die ze helemaal niet kende, en toen ze na afloop op de vloer hadden gelegen, overweldigd door de manier waarop ze erdoor waren meegesleept, hoorden ze alleen maar zingende walvissen en waren ze allebei weer in lachen uitgebarsten omdat zijn ouders hen moesten hebben gehoord, maar als dat zo was, hadden ze er nooit iets over gezegd. Josh zei: ‘Nou, we hebben onszelf verrast, of niet, juffrouw Wyre?’ en zij zei: ‘Kunnen we het alsjeblieft nog een keertje doen?’ en hij zei: ‘God, mens, laat me alsjeblieft even bijkomen.’
Toen pap haar had opgehaald, zei hij: ‘Is alles in orde, je ziet er warm uit?’ en ze had gezegd: ‘Ik denk dat ik iets onder de leden heb,’ en hij had warm citroensap met honing voor haar gemaakt en ze had rechtop in haar Winnie-de-Poeh-pyjama in bed gezeten en hem omhelsd en gezegd: ‘Dank je wel, beste pap van de wereld,’ en ze had gehoopt dat hij Josh’ zaad niet zou ruiken. Ze waren destijds veertien geweest en ze hadden het sindsdien een paar keer gedaan en ze wist dat Josh verliefd op haar was, maar ze was dankbaar dat hij ervoor zorgde dat hij dat nooit zei.
Ze was een paar keer bij de Jessops thuis geweest zonder dat ze hoefde op te passen. Ze was Kim aardig gaan vinden. Door haar vriendschap met Kim voelde ze zich meer een vrouw, minder een meisje. Op een keer had Kim na een avondmaaltijd van (taaie) biefstuk met patat haar wenkbrauwen geëpileerd en haar een manicure gegeven, hoewel ze meestal op zaterdagmiddag naar haar toe ging, wanneer Stan er niet was, en dan zaten ze gewoon in de tuin terwijl Nina op het gras rondkroop. Stan voetbalde op zaterdag bij een amateurclub. ‘Soms moet je de teugels even vieren,’ zei Kim alsof ze haar tips gaf over hoe je een lastig huisdier moest houden. Die keer was ze Stuart Lappin voor het eerst tegengekomen: hij was zijn gazon in de tuin ernaast aan het maaien. Toen hij klaar was, keek hij over het hek en bood aan het gazon van de Jessops ook te doen en Kim was haar nagels blijven vijlen en had luid tegen hem gezegd: ‘Nee, dank je, Stuart,’ zonder hem aan te kijken. Dat had Laura een beetje grof gevonden en ze had ‘Stuart’ ter compensatie bemoedigend toegelachen.
‘Ik kan hem niet uitstaan,’ siste Kim toen hij was verdwenen, ‘hij probeert altijd vriendelijk te doen, ik vind het een griezel. Hij is in de dertig en woont nog steeds bij zijn moeder, het is zielig,’ en Laura zei: ‘Hij ziet er ongevaarlijk uit,’ en Kim zei: ‘Dat zijn de types waarvoor je moet uitkijken.’
De laatste keer was vlak voor haar eindexamen geweest. Meneer Jessop had een bijles voorgesteld en dat had ze niet vreemd gevonden omdat hij enkele anderen hetzelfde had aangeboden. Ze was teleurgesteld geweest toen bleek dat Kim er niet was. Stan zei: ‘O, ze brengt Nina naar haar moeder,’ heel nonchalant, alsof het hem geen fluit interesseerde wat zijn vrouw uitspookte. Hij had een blocnote en een stel leerboeken op de eetkamertafel liggen, maar hij begon al voor ze zelfs maar was gaan zitten, kwam van achteren op haar af, met zijn armen om haar middel, probeerde haar nek te zoenen, en ze kon de alcohol in zijn adem ruiken, wat ronduit walgelijk was. Ze was woedend geworden, hoe waagde hij het, het was zo immoréél. Ze gaf hem een por met haar ellebogen en gilde dat hij haar moest loslaten en hij zei: ‘O, toe nou, Laura, je hebt het met de helft van de jongens uit je klas gedaan, het is tijd dat je eens een echte man krijgt, je weet dat je dat wilt.’ De klootzak, de verdomde klootzak! Ze trapte hard op zijn voet, zoals ze bij zelfverdediging had geleerd, maar dat was moeilijk omdat hij haar nog steeds stevig rond haar middel vasthield en ze begon in paniek te raken toen ze besefte dat ze niet bij hem vandaan kon komen. Hij draaide haar om, zodat hij zijn lippen op de hare kon drukken, en vervolgens legde hij zijn hand op haar kruis, goddank had ze een spijkerbroek aan, waardoor hij minder greep op haar had, en het lukte haar om ver genoeg bij hem vandaan te komen om een vinger in een van zijn ogen te steken. En toen ging ze ervandoor.
Ze had met Josh op het kerkhof van de Little St. Mary’s zitten repeteren. Het was warm en ze waren wat gaan stoeien, er kwam daar nooit iemand, maar toen hadden er bladeren geritseld alsof een dier zich een weg zocht door de zomerse vegetatie en vervolgens was er ineens een mannenhoofd vanachter een grafzerk opgedoken en ze had heel meisjesachtig gegild en Josh was zeer mannelijk gaan doen, hoewel zijn spijkerbroek om zijn enkels hing, en hij had tegen de kerel geschreeuwd dat hij moest opsodemieteren en toen waren ze in lachen uitgebarsten. Ze had gedacht dat de man vaag iets bekends had gehad, maar toen hij een paar weken later een kleine shandy bij haar in de bar bestelde, besefte ze pas dat hij de grasmaaiende buurman van de Jessops was, maar ze kon zich niet meer herinneren hoe hij heette. Gelukkig leek hij haar helemaal niet te herkennen.
Tegen die tijd was iedereen verdwenen: Christina gaf een jaar les in Tanzania, Ayshea zat de hele zomer in Frankrijk, Joanna was met Pansy op Eurotour, Emma zat in Peru (Emma nota bene!) en Josh was kampleider ergens midden in Michigan. Ze voelde zich in de steek gelaten. Ze hadden afgesproken dat ze elkaar allemaal over tien jaar voor Hobbs Pavilion in Parker’s Piece weer zouden ontmoeten, maar hoe aannemelijk was dat eigenlijk? Meneer Jessop had geprobeerd een afscheidsfeestje voor zijn klas te organiseren, maar iedereen had het te druk gehad – niet dat zij ernaar toe zou zijn gegaan, ze had hem niet meer gezien sinds hij haar die streek had proberen te leveren. Pap, die goeie ziel, had gezegd: ‘Wil jij dan niet gaan reizen, Laura?’ hoewel het zijn idee van de hel op aarde zou zijn als zij ergens in het buitenland zat, ergens waar hij haar niet aan het eind van de avond met de auto kon ophalen.
Toen liep ze hem tegen het lijf terwijl ze uit boekhandel Heffers kwam en ze zei op een neutrale manier ‘Hallo’ omdat ze er niet op uit was een gesprek met die kerel aan te knopen of zo en de volgende dag had die teddybeer op de stoep gelegen, niet dat ze die twee dingen echt met elkaar in verband had gebracht, in elk geval niet bewust, het was gewoon zo’n stomme beer, een lelijk roze geval met totaal verkeerde ogen, niet de koddige ouderwetse beren die Laura op haar bed had liggen. De beer op de stoep was zoiets wat iemand zonder smaak zou kopen als hij dacht dat je van teddyberen hield.
Ze ging een dagje naar Londen (ze begon het te verfoeien dat iedereen de hele zomer uit Cambridge weg was). Ze ging naar het British Museum en kocht vervolgens wat nieuwe kleren, maar er was in haar eentje weinig aan. Ze zag hem niet op King’s Cross instappen, maar ze zag hem wel ongeveer tien minuten nadat de trein het station was uitgereden haar rijtuig in komen – ze wist zeker dat hij haar zocht, hoewel hij verbaasd probeerde te kijken toen hij haar zag zitten. Gelukkig waren er geen vrije plaatsen bij haar in de buurt, maar toen ze in Cambridge opstond, volgde hij haar door het rijtuig en stond met haar bij de deur en daar deed hij voor het eerst zijn mond open en zei: ‘Stap je hier uit?’ wat een stomme lullige vraag was aangezien dat voor zich sprak, maar ze zei gewoon ‘Ja’, en toen ze op het perron stonden, zei hij: ‘Kan ik je soms naar huis brengen, mijn auto staat op het parkeerterrein?’ en ze zei: ‘Nee, dank u, mijn vader wacht op me,’ en ze liep haastig bij hem vandaan. En ze herinnerde zich dat hij Stuart heette. Kim had gelijk, hij was zielig. Ze kon niet meer naar Kim toe gaan omdat ze meneer Jessop dan waarschijnlijk zou zien. Ze belde een paar keer naar hun huis, maar hij nam altijd op en dan legde ze zonder iets te zeggen de hoorn op de haak. Toen ze dat de laatste keer had gedaan, schreeuwde hij in de telefoon: ‘Kim – ben jij dat? Waar zit je verdomme?’ dus boterde het kennelijk niet al te best tussen hen.
Haar laatste avond in de bar en hij kwam binnen en ging in de hoek zitten en deed een uur over zijn kleine shandy. Toen hij opstond om te vertrekken, zei hij tegen haar: ‘Ik weet niet waarom je me negeert,’ en ze zei: ‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ en hij zei: ‘Je weet dat er een ongelooflijke band tussen ons bestaat, dat kun je niet ontkennen,’ en ze was ineens woedend geworden – die vent was godverdorie een geschifte zak – want ze had medelijden met hem gehad, maar in feite drong hij gewoon ongevraagd haar léven binnen – net als meneer Jessop – en ze zei: ‘Laat me alsjeblieft met rust, mijn vader is advocaat en hij kan het u heel moeilijk maken als u zo blijft opduiken,’ en hij zei: ‘Je vader kan onze liefde niet tegenhouden,’ en toen was hij stilletjes weggeglipt en de barmanager zei: ‘Alles in orde?’ en ze zei: ‘Ja, gewoon een kerel die niet tegen drank kan.’ Ze zou het natuurlijk nooit tegen haar vader zeggen, dan zou hij zich vreselijk veel zorgen maken. En bovendien was Stuart Lappin ongevaarlijk. Hij was een grote zonderling, maar hij was ongevaarlijk.
Haar baantje in de bar had het voordeel gehad dat ze alleen ’s avonds werkte en de dag voor zichzelf had. Het zou echt stomvervelend zijn om de rest van de zomer de hele dag vast te zitten in een kantoor. Pap was zo blij en hij was zo uit zijn doen dat hij naar Peterborough moest en er die eerste dag niet bij kon zijn.
Ze liet hem beloven dat hij naar het station zou lopen omdat hij (zogenaamd) een nieuw gezond leven leidde nadat hij bij de dokter was geweest.
‘Vergeet je inhalator niet, pap,’ zei ze tegen hem toen hij het huis verliet en hij klopte op de zak van zijn colbert om te bewijzen dat hij erin zat en zei: ‘Cheryl zal je wel wegwijs maken. Ik ben voor de lunch weer op kantoor, misschien kunnen we samen iets gaan eten?’ en ze zei: ‘Dat zou leuk zijn, pap.’ En vervolgens zwaaide ze hem bij de voordeur uit, gaf hem een zoen op zijn wang met de woorden ‘Ik houd van je, pap,’ en hij zei: ‘Ik houd ook van jou, lieverd,’ en ze had gekeken hoe hij de straat uit liep omdat ze ineens het afschuwelijke gevoel had dat ze hem nooit meer zou terugzien, maar toen hij bij de hoek kwam en zich omdraaide om naar haar te kijken, zwaaide ze vrolijk naar hem, omdat ze hem niet wilde laten merken dat ze zich zorgen om hem maakte, want hij maakte zich al zorgen genoeg voor twee.
Ze keek hoe hij om de hoek verdween en voelde haar hart volstromen en ze vroeg zich af of ze ooit iemand zou tegenkomen van wie ze zoveel hield als van haar vader. En daarna ruimde ze de ontbijttafel af en vulde de afwasmachine en zorgde ervoor dat het huis schoon en netjes zou zijn als ze later samen zouden thuiskomen.