3 juni

Terwijl Raf gisteravond gloedvol vertelde over zijn leven met vrouw en zoontjes, voelde ik me op de planeet Mars. Hoe langer hij praatte over de gym waar zijn vierjarige zoontje naartoe gaat, de huiltherapie voor de huilbaby, de fietstochtjes naar het ven, het grote jongensbed waarin je blijkbaar moet gaan slapen zonder eerst een flesje te krijgen, hoe verder in het heelal de planeet lag waarop Ann en ik aan dit boek werken. Het zou volstrekt ongepast en schandalig zijn geweest om incest of zelfmoord ter sprake te brengen. Af en toe dacht ik: zal ik hem vertellen dat ik ook twee zoontjes gehad heb, maar dat ze helaas en hoe jammer en tragisch, een zeer vroege dood gestorven zijn?

Toen Anns moeder in 1982 de huisarts raadpleegde, had hij het over een nieuwe ziekte, die vooral jonge meisjes trof, maar anorexia is geen nieuwe ziekte. In 1888 wijdde The Lancet er al een artikel aan, aldus Myriam Vervaet. En lesbische meisjes worden zelden of nooit door anorexia getroffen. Anorexia wordt veroorzaakt door ‘een complex samenspel tussen genetische aanleg, lichamelijke en psychische kwetsbaarheid, persoonlijke ervaringen en de familiale en maatschappelijke context’. Bij de rol van het gezin staat Vervaet nauwelijks stil. Ze gaat niet naar schuldigen op zoek, maar reikt oplossingen aan. Als er al een beschuldigende vinger wordt uitgestoken, dan is het naar het heersende schoonheidsideaal. ‘Slank zijn is een noodzakelijke voorwaarde voor geluk en succes.’ In de jaren zestig werd er wel gezocht naar een oorzakelijke relatie tussen anorexia nervosa en een bepaald type gezin (overbeschermende moeder, ouders die de kinderen bij hun conflicten betrekken), maar die relatie is nooit wetenschappelijk bewezen. Aldus Vervaet.

Anorexia-meisjes zijn perfectionistisch en willen niemand teleurstellen. Hun lat ligt erg hoog. Ze zijn niet in staat om met gevoelens om te gaan omdat die te grillig en te ingewikkeld zijn. Ze kennen geen nuances en verlangen naar houvast en zekerheid. En dus reduceren ze gevoelens en ervaringen tot eten. Zo wordt het leven eenvoudig, overzichtelijk, controleerbaar en voorspelbaar. Hoe lager hun gewicht, hoe veiligerze zich voelen. Maar ze creëren dus wel een nieuw probleem: hun anorexia. Daar voelen ze zich machteloos tegenover: ‘Maar het ergste vindt Nathalie als ze zeiden: eet toch gewoon. Ze balt haar vuisten: “Alsof het een keuze is. Alsof het zo iets simpels is dat je zo even oplost, terwijl het juist zo moeilijk is.”’ De meeste meisjes hebben blijvende medische problemen.

Twee zinnetjes uit het boek:

‘Eén van de duidelijke hypothesen is dat degene met anorexia in het gezin de rol van zondebok op zich neemt. Zo heeft ze een actief aandeel in het handhaven van de stabiliteit en het vermij den van openlijke conflicten en eigenlijk redt ze zo het systeem.’

Op zich een bizarre uitspraak, want de anorexia genereert conflicten. Alle Gerretsen herinneren zich vooral de slopende ruzies tussen Ann en haar moeder, de jeremiades van Anns moeder over het ongeluk dat haar getroffen had, haar zelfbeklag, zijnzwijgen. Of wordter bedoeld dat anorexia een ander conflict toedekt? Anorexia als bliksemafleider? Anns mama kon haar onvrede over de uithuizigheid van haar man en zijn gebrek aan verantwoordelijkheidszin – zijn ‘sulligheid’, om Yves’ woord te gebruiken – op Anns anorexia botvieren. Anns ‘nee’ bezorgde haar een legitieme reden om al haar duivels te ontbinden – om ‘een kuur te hebben’, zoals haar man dat blijkbaar omschreef. In Ann kristalliseerde zich het conflict tussen de ouders. Haar ziekte was er het symptoom van. Allebei voelden ze zich onvoldaan: zij bevredigde hem niet seksueel, hij bevredigde haar ambities niet. In plaats van het onder elkaar uit te vechten, projecteerden ze hun onvrede op Ann. En vervolgens konden ze zich verenigd voelen in hun zoektocht naar een oplossing voor het probleemkind. Alles hadden ze voor haar genezing over.

En de tweede zin: ‘Kinderen die in sterke mate geleerd wordt zich op anderen, bijvoorbeeld de ouders, te richten, ontwikkelen weinig ideeën over wat ze zelf willen en wie ze zelf zijn.’ Kinderen die bestaan in functie van hun ouders, tot meerdere eer of oneer. Kinderen als bron van schande of van trots. Geslaagde of mislukte kopieën. Aardjes naar hun vaartjes. Appels die niet ver van de boom vallen. En die dus niet weten wat ze zelf willen of wat ze met hun leven moeten aanvangen. Ik heb dat in alle eerlijkheid jaren en jaren ook niet geweten. Dus deedik maar wat van mij verwacht werd: een diplomabe halen, trouwen, een kind krijgen, geld verdienen. Maar in schriftjes en notitieboekjes bouwde ik aan een eilandje waar ik mijn zin deed. Een privédomein.

En nog een zin: ‘Anorexia-patiënten moeten hun eigen emoties leren ontdekken en leren inzien dat het signalen zijn van hun eigen behoeften.’ Dat is een mooie theorie, maar wat doe je met emoties en behoeften die sociaal onaanvaardbaar zijn? Uit mijn jeugd herinner ik me vooral woorden als ‘plicht’ en ‘zelfbeheersing’. Ik had wel emoties en behoeften, maar waren het de juiste? Mocht je die emoties en behoeften wel hebben? Misschien geldt dat ook voor anorexia-patiënten: de heftigheid en de aard van hun gevoelens en behoeften schrikt hen af. Ze verdringen ze resoluut en herleiden hun leven tot een optelsom van calorieën en grammen.

Het is allemaal interessant, maar het geeft uiteindelijk geen verklaring voor de ziekte of het ontstaan ervan. Veel symptomen en kenmerken lijken volstrekt van toepassing op mensen die niet aan anorexia lijden. Misschien lijden die dan weer aan iets anders. Aan werkzucht, bijvoorbeeld. Of schrijfzucht. Ook dat biedt houvast, natuurlijk. En structuur.

Misschien kan een mens er beter niet te veel over nadenken.

4 juni

Een mailtje van Ann:

Ik zit met een kater. Barstende hoofdpijn. Gisteren feest Yves in de tuin van mijn ouderlijk huis. Niet mijn huis, maar mijn ouderlijk huis. Veel volk. Leven. Heel veel leven. Spelende kinderen, lachende mensen. Glunderende Yves. Ik gun het hem. Helemaal. Hij was blij dat ik er was. De geest van vroeger is weg. Het huis is opener nu.

Toen ik tevreden thuiskwam had ik… honger. Ik heb drie Leo’s gegeten en een wafel.

De confrontatie met leeftijdsgenoten die volop in het leven staan, maakte die onvrede in me wakker. Op alle vragen naar mezelf hoorde ik hoe ik een beeld schetste van een onafhankelijke vrouw die in Brussel woont – amaai, Brussel! – en zich goed weet te redden. Het klopt, ware het niet dat… Alhoewel, ik maak me geen illusies. Mensen zijn niet blind.

Ik kan niet meer.

Als ik niets onderneem, haal ik het einde van het boek niet. Tussen haakjes, 1 juni was mijn oorspronkelijke deadline.

Ik zal de komende weken inspanningen moeten leveren om gezond te leven en te eten. Ik wil per se het einde van het boek meemaken binnen een wat langere-termijnplan om dood te gaan. Kan het nog absurder? Maar ik heb geen keuze. Ik ga de volgende weken veel eten. Waarom honger lijden en hoofdpijn hebben? De laatste weken van dit aardse bestaan mogen toch een beetje leuk zijn?

Deze toestand wilde ik vermijden. Ik wilde niet aftakelen. Maar dat is wat nu gaande is.

Mijn laatste avond in San Francisco. Ik ga naar Zoo kijken, een docudrama over een man die doodgebloed is nadat een hengst hem had gepenetreerd. De man wílde dat de hengst hem penetreerde, maar het liep fout omdat er nog geen band was tussen hem en het paard. Blijkbaar moet je die langzaam en geduldig opbouwen. Zijn familie, die de hengst erfde, liet het dier castreren. En ik dacht: eigenlijk is anorexia een vorm van autocastratie. En ik dacht: eigenlijk is dat wat de wereld wil: castratie. De anorexia-patiënt voelt het aan en doet het zelf. Preventief.

6 juni

Lieve Kristien

Beloof me dat je aangeeft als mijn stroom documenten je

te veel wordt.

Laat me ook weten wat je van mijn gedicht vindt. Voel je

dat het oprecht is?

Dikke kus,

Ann

En de bijlage:

Ik heb gisteren een workshop geleid. Het verliep goed.

Ik was in mijn element. Binnen een uur een andere workshop.

En dan kom ik thuis en denk ik: wie is Ann? Hoe voelt die zich? Afgaande op de workshop goed, maar diep in mijn hart zit het verdriet. Overdag op mijn werk is er geen zichtbaar spoor van te merken. Ben ik dan depressief en een goede actrice? Het rare is dat ik ze allebei ben en tegelijk. Ik voel me echt goed als ik het even kan vergeten. En ik voel me letterlijk doodmoe/levensmoe. Het tweede is intenser dan het eerste. Het is er altijd, soms minder prominent.

Ik slaag er nog altijd in tegelijk in twee onverzoenbare werelden te leven, zoals mijn dag en nacht vroeger. Er is wel een probleem: mijn beide levens worden door eenzelfde lichaam geleefd.

Toen ik naar huis wandelde, kreeg ik een duizeling. Zo verliep het vroeger ook altijd. Ik functioneer goed op mijn werk, maar het ‘verborgen’ leven tast na een tijdje het zichtbare aan. Dan moet ik me laten opnemen (me laten helpen, zegt mama altijd).

Op die momenten voel ik me een vijand van mijn lichaam. Machteloos moet ik erkennen dat het niet meer gaat. Ik denk dat ik dat punt nu al zou bereikt hebben als mijn perspectief niet zo kort was. Alsof mijn verantwoordelijkheid daarmee wegvalt.

Ik had in het begin van deze week een onverwacht gesprek met een kennis die ooit samen met mij een cursus improvisatie gevolgd heeft. We kwamen elkaar in de bib tegen en zijn iets gaan drinken. Het gesprek begon oppervlakkig. We delen hooguit wat anekdotes over gênante scènes (de mijne, eigenlijk heb ik daar leuke momenten beleefd; geef me een rol en een podium en ik kan alles aan) en stuntelmomenten (de zijne). Maar na een tijdje ging het over zelfdoding. Dat het laf was, zei hij. Dat het altijd vluchten is en dus geen oplossing. En dat blijven leven een veel moediger alternatief is.

Ik kon daar niets tegen inbrengen.

Ja ja, dacht ik, laat ik dan maar laf zijn. Wat als je niet meer moedig kunt zijn?

Ik vond Kristiens opmerking over ‘mij een kans geven een ander verhaal te vertellen’ heel pertinent. Ik worstel zelf met het besef dat er moediger beslissingen zijn dan de mijne. Het is mijn verantwoordelijkheid toch een leven op te bouwen. Ik kan veel mensen veel kwalijk nemen. Maar waarom kan ik daar niets constructiefs mee doen? Ik kan het echt niet.

Midden in de nacht opgestaan en gaan surfen. Als één van de hits voor eating disorder en treatment Priory Clinic gevonden. En dan ontmoedigd (laf?) mijn laptop dichtgeklapt. Ik heb gewoon de energie niet meer. Al wilde ik dat ik ergens de kracht had om met veel kabaal de deur dicht te slaan, het boek dicht te klappen en – ja, Kristien – een ander verhaal te schrijven. Mijn verhaal.

7 juni

Mailtje van mij:

Lieve Ann,

Ik heb al je teksten in het bestand ingevoerd. Ik stuur het je zodat je een beetje een overzicht krijgt. Ik heb ze nu ook rustig en aandachtig gelezen. Ze zijn prachtig, echt waar. Ook het gedicht. Het interview is nog niet volledig uitgetikt en ik moet ook nog notities invoeren die ik in Amerika gemaakt heb.

Ik heb het gevoel met die late afspraak tegenover jou in gebreke te blijven, maar het lukt niet eerder. Ik ben volgende week twee dagen in Amsterdam om schrijfsters te interviewen (onder andere de achterkleindochter van Sigmund Freud!) en er moeten ook examens worden afgenomen. Maar 18 juni bel ik om negen uur ’s morgens bij je aan. En weet dat je me altijd kunt bellen.

Kus van Kristien die veel aan je denkt

Ik ben een beetje in de war van wat ze geschreven heeft over haar goocheltrucs om eten te laten verdwijnen, terwijl ze eerder zo boos was omdat ik haar van leugens en geheime agenda’s zou verdenken. Dat mocht niet, want zij is zo eerlijk als goud. Niemand is eerlijker dan zij. Altijd en overal kiest ze voor radicale openheid. Bij elke opname heeft ze al haar wapens neergelegd. Maar nu zegt ze zelf dat ze liegt. Of tijdens behandelingen ooit gelogen heeft. Ik weiger te geloven dat ze me manipuleert. Ze manipuleert me niet. Punt. Uit.

Niemand is in alle omstandigheden radicaal eerlijk. Iedereen dekt wel eens dit of dat toe. Goddank, zou ik haast zeggen. Een vriend van me noemt dat: avoir un jardin secret.

Over illusies gesproken. Ik dacht dat het boek haar moed gaf om te leven. Het boek dat heelt. The healing book. Maar het gaat dus niet goed met haar. Dat lees ik in al die bijlagen waarvoor ik in Californië nauwelijks tijd had. Domme, slome Kristien zou het niet weten als Ann het niet zwart op wit schreef.

Ik wil er niet over nadenken. Straks. Nu nog niet.

Maar hoe moet dat straks? En zal ik erbij zijn?

Gaat haar ‘Je vingers vlinderen’-gedicht over mij? In metaforische zin?

8 juni

Mailtje van Ann:

Lieve Kristien

Je laat me niet in de steek. Echt niet. Ik weet dat je aan me denkt (is trouwens wederzijds).

We hebben iets, iets wat groeit, iets waar ik dankbaar voor ben, maar wat het ook is, het is niet een relatie waarin jij verantwoordelijk voor mij bent.

En het is ook geen relatie waarin jij je leven moet veranderen voor mij. Ik weet het, ik ben het onderwerp van het boek, maar ik zou het erg vinden als het een negatief effect op je leven heeft (stress en zo).

Ik zou graag hebben dat jij hier een goede herinnering aan bewaart.

Sinds we aan dit boek begonnen zijn is er een draad gespannen, een draad in de tijd en een draad tussen ons.

Je weet dat er in mijn hoofd een klok zit, maar je schuift al zoveel opzij voor mij.

Het is oké.

Het is echt oké.

Ik heb alvast leesvoer voor het weekend. Blijft een rare ervaring hoor.

En ik ga morgen naar Marc. Amerika story horen en kennismaken met het nieuwe hondje. Het zal ook over mij gaan. Hoe kan ik uitleggen wat er intussen in mijn leven gebeurd is?

Kusjes

PS. Wow, kleindochter van Sigmund. Wat heb jij toch een spannend leven!

Indien anorexia betekent dat je controle over je leven probeert te krijgen door met je honger te beginnen, moet elk mens een zeker anorectisch gehalte zien te verwerven. Waarmee ik bedoel dat iedereen zich moet leren beheersen. Je moet je eetlust leren beheersen, en je drankzucht, en je sekslust, en je vechtlust. Zelfs je gevoelens en impulsen moet je leren beheersen. Hoe dikwijls kan een mens zich echt laten gaan? En hoe hoog is niet de prijs die ervoor betaald wordt?

Hoe meer je je beheerst, hoe sterker je bent. Hoe minder je je beheerst, hoe kwetsbaarder.

Het einddoel is zen: onthechting. Dan ben je van je verlangens en gevoelens losgekoppeld. Ze bestaan bij wijze van spreken buiten jou. Los van jou. Je bent er niet langer de speelbal van.

Gulzigheid is iets waarover een mens zich hoort te schamen. Ook seksuele gulzigheid. En dus eet en vrijt en drinkt men in het geniep. Wat dan weer precies is wat vader Gerrets gedaan heeft. Gluiperdje, sluipertje.

Met wie had hij vóór zijn huwelijk seks?

Eigenlijk is het een mirakel dat niet meer mensen aan anorexia lijden, want hoe krijg je al die tegenstrijdige boodschappen ooit verzoend?

Wees jezelf, maar wees vooral niet jezelf.

Doe wat je wilt, maar doe vooral niet wat je wilt.

10 juni

Mailtje van Ann met een tekst gedateerd 8 juni:

En dan Marc en het gedoe rond mijn bezoek zaterdag. ‘Kom zo snel mogelijk,’ zegt hij aan de telefoon, ‘want ik heb je gemist.’ Als ik hem dan vraag me tegen 13u in Leuven aan het station op te pikken, voel ik de toon veranderen. Hij heeft er ook in het verleden problemen over gemaakt. Marc hangt niet graag aan uren vast én hij wil iets kunnen roken en drinken.

Eerste reactie: ik ga niet. Ik kan niet. Ik heb geen energie meer. Ik ben ziek. ZIEK.

Natuurlijk kan ik wel. Ik kan een taxi nemen. Maar potverdorie, wat zou hij doen als ik in een rolstoel zat? Tweede reactie: Nodigt hij ook mijn ziekte uit? Is die een wezenlijk onderdeel van me? Ik neem het mensen kwalijk als ze alleen de AN in mij zien. Wil ik die kunnen inzetten als het me uitkomt?

Slotsom. Ik ga. Het kost me wat geregel, maar ik ga.

Zijn mijn verwachtingen redelijk of onredelijk? Ik ben in ieder geval OP.

11 juni

Lieve Ann,

Ik heb nu ook het meest recente interview met jou uitgetikt. Ik heb een vraagje: je hebt niets gezegd over de psychologische begeleiding tijdens die eerste twee opnames. Het klinkt alsof er alleen over je gewicht en over dieetafspraken gesproken werd. Is dat zo? Volgens Myriam Vervaet moet men iemand met anorexia leren voeling te hebben met haar gevoelens en behoeften. Werd daar dan niets aan gedaan?

Mijn Ann-programma ziet er als volgt uit:

15 juni: interview met Marc

18 juni: interview met Ann

20 juni: Dirk (Ik heb hem vorige week gebeld en hij heeft me een interview toegezegd!)

23 juni: Ann

Liefs en zo van Kristien

Lieve Kristien,

Ja hoor, er was elke week ook een sessie groepstherapie en daarnaast eerder ad hoc (maar m.i. te weinig) individuele therapie. Die sessies waren een belangrijk onderdeel van de behandeling.

Ik wil praten, praten, praten. Laat me de 18de gewoon praten.

Ik heb je echt gemist.

Dikke kussen.

12 juni

Kristien begrijpt de essentie niet. Er is toch een duidelijk verschil tussen ‘foefelen’ met eten (als noodstrategie), en liegen en manipuleren?

Toen ik nog thuis woonde, heeft mama het een hele tijd volgehouden om elke week een taart in huis te halen. Daar zat ik dan. Ik wist dat ik die taart niet kon eten. Ik wist dat ik ze niet zou eten. De taart was een test en ik zou falen. Ik wist wat zou volgen: een stroom verwijten, de boodschap dat ik hen weer eens allemaal ontgoochelde, een rotsfeer en misschien uren van koppig stilzwijgen van mama.

Ze hebben nooit begrepen dat ik gewoon niet kón eten. Op alle mogelijke manieren probeerde ik me er in stilte in mijn hoofd toe te brengen die taart te eten. Maar ik kon niet, Kristien, echt niet.

Ik werd handig. Uit noodzaak.

Onder liegen en manipuleren versta ik mensen met carrièreplannen en grenzeloze ambitie, die over lijken gaan. Liegen en manipuleren gaan in tegen mijn respect voor mensen. Respect uit zich in simpele dingen: afspraken nakomen, mensen niet laten wachten, denken aan verjaardagen, attent zijn en nooit mensen gebruiken voor eigen verborgen plannen. Het vormt het fundament van mijn leven omdat ik er zelf zo vaak van verstoken gebleven ben.

Ik verdien dit wantrouwen niet.

Kun je je het gebrek aan privacy in een psychiatrische instelling voorstellen? Je wordt gedwongen alles te vertellen. Elke emotie wordt geïnterpreteerd. Achter alles wordt een betekenis gezocht: lachen is zorgen weglachen, te veel huilen is aandacht zoeken.

Ik ben elke behandeling ingegaan met de vaste wil alles te doen wat nodig was om te genezen. En dus knoeide ik niet met eten. Ik wilde geen tijd verliezen met spelletjes. Maar mijn radicale openheid werd op wantrouwen onthaald. Ik moest iets achterhouden. Ik ging vast braken.

Als je opgegroeid bent in een milieu met niks dan geheimen en dubbel(zinnig)heden, kan je daar gewoon niet meer tegen.

Míjn therapie voor AN zou gebaseerd zijn op openheid en vertrouwen, openheid van de kant van de patiënt en vertrouwen van die van de hulpverlener.

AN wordt al te vaak gezien als iets waar een keuze achter zit. De woorden ‘liegen’ en ‘manipuleren’ impliceren zo’n keuze. MAAR DAT IS HET TOTAAL NIET.

Marc doet onbewust alsof ik ‘kies’ voor AN. Hij ‘vergeet’ hoeveel moed het vergt toe te geven dat ik hulp nodig heb.

Wat heb ik nog te verbergen? Misschien is ‘mijn AN’ wel de meest radicale vorm van eerlijkheid. Het verdriet staat op mijn lijf geschreven. What you see is what you get.

13 juni

Lieve Ann,

De kwestie raakt duidelijk een uiterst gevoelige snaar. Ik van mijn kant denk: hoe kan Ann nou denken dat ik haar wantrouw? Zou ik zoveel tijd en energie in haar investeren als ik dat deed? Maar ik wil alles zo helder mogelijk in kaart krijgen door vragen te stellen en nog eens vragen te stellen.

Wat dat begrijpen betreft: ik denk niet dat ik AN echt begrijp en ik denk dat jij ook zelf niet begrijpt waarom eten zo’n probleem geworden is. Uiteindelijk wil je leven. Daar twijfel ik geen seconde aan. Om te leven moet je eten. Zo eenvoudig is dat. Maar voor jou is het niet meer eenvoudig. Je bent een ongelooflijk sterk iemand. Maar die AN is sterker dan jij. En dus ook sterker dan de stem van ‘jouw’ psychiater. Waarom? Hoe interessant ik het boek van Myriam Vervaet ook vond, het heeft me op dat punt niet wijzer gemaakt. Veel is herkenbaar, maar waarom resulteert het bij de één in een hongerstaking en bij de ander niet? Ik kan perfect snappen dat je veiligheid zoekt en vindt in een laag gewicht. Ik zou me ook ellendig voelen als ik vet en dik was, al mogen er bij mij zeker kilo’s af. Maar bij AN gaat het middel ver aan het doel voorbij. Wat als houvast was bedoeld, wordt de bron van alle problemen. Hoe komt het dat er geen rem op het afslanken zit? That’s the question. Of: the mystery.

Wat Marc betreft: ik geloof geen seconde dat hij denkt dat jij voor AN kiest. Niemand denkt dat. Hij is gewoon gemakzuchtig en lui en egoïstisch. Misschien moet je eens onder ogen zien dat jouw broers dat kantje hebben. Jij bent degene die zich uitslooft om een goede zus en tante te zijn. Eigenlijk had je hem moeten zeggen: ‘Nee, Marc, ik voel me niet sterk genoeg om tot bij jou te komen. Of je komt me ophalen bij het station, of ik kom niet.’

By the way, een vriend van me is met Susie Orbach bevriend en heeft een goed woordje voor me gedaan. Ik mag haar interviewen. Je weet of je weet niet dat zij Princess Diana’s boulimie behandeld heeft. En dat ze de auteur is van Fat is a Feminist Issue en Hunger Strike. Exemplaren van die boeken zijn naar hier onderweg dankzij de wonderlijke service van Amazon. co. uk.

Dikke kus en tot gauw!

14 juni

Dag Ann,

Hoe dichterbij het gesprek met K. Hemmerechts komt, hoe zenuwachtiger en ongemakkelijker ik me begin te voelen.

Ik zou dan ook liever het gesprek niet willen laten doorgaan.

Wil je haar hiervan op de hoogte brengen?

Het spijt me, maar ik kan dit niet doen. Te emotioneel.

Groetjes,

Dirk.

Lieve Kristien

Het verbaast me niet.

Dat hij wilde meedoen, verbaasde me eerder.

Ik heb een boek van S. Orbach gelezen. Ik kan haar redenering volgen, maar ik weet niet of ik echt zo beïnvloed ben door maatschappelijke ideeën over de rol van de vrouw. In elk geval niet meer dan andere vrouwen en niet in die mate dat het mijn ziekte verklaart. Maar het is wel interessant er eens zo over na te denken.

Ken je deze (van internet)?

‘Peggy Claude-Pierre is psycholoog en moeder van twee dochters, die allebei anorexia kregen, de jongste in zeer ernstige mate. Peggy bezocht verschillende hulpverleners, die herhaalden wat er in de boeken staat: anorexia-patiënten hebben hun ziekte aan zichzelf te wijten. Ze willen aandacht en streven een onhaalbaar schoonheidsideaal na. Maar Claude-Pierre besefte dat de ziekte van haar dochters meer inhield. Het was alsof er een negatief wezen in hen zat, dat hen dwong zichzelf te vernietigen alsof ze het niet meer waard waren te leven.

Na de genezing van haar dochters opende Peggy Claude-Pierre een kliniek voor kinderen met eetstoornissen. De aanpak is gericht op het sterker maken van de persoonlijkheid, zodat de patiënt zichzelf uiteindelijk van de verlammende ziekte kan bevrijden.’

Toen ik een reportage over haar zag, wilde ik meteen naar Canada. Haar therapie heeft wat in de andere ontbreekt: empathie. Een succesvolle therapie is volgens mij gebaseerd op duidelijkheid en consequentie, én op empathie, begrip, liefde en warmte.

Ik heb een belangrijke vraag voor jou. Misschien kan ik ze maandag stellen. Maar misschien heb ik er tegen dan nog altijd de woorden niet voor gevonden. Dan hou je ze te goed.

Liefs,

Ann

15 juni

Iets na tien uur bel ik bij Marc aan. Zijn vriend heet me welkom, zodat ik even in de warben: die man lijkt niet opde Marc van de foto’s, maar moet dus wel Marc zijn. Nee, dus. Marc staat op een meter. Ik vraag of we onder vier ogen kunnen praten. Dat kan. In de salon. Het soort nuffige salon dat je bij grootouders verwacht. Er hangt een muffe geur. We gaan aan de tafel zitten maar ik sta meteen op om de schuifdeur open te zetten. Ik heb lucht nodig.

Ik moet me dwingen om naar Marcs gezicht te kijken. Ik kan er geen zweem van Ann in ontdekken. Misschien wel van zijn broer Yves. Zijn ogen doen me aan de ogen van Herman denken. Ogen die zich makkelijk met tranen vullen. Bij het weggaan zal ik hem op het hart drukken me te bellen als het zover is. Daarmee bedoel ik: als Ann zelfmoord wil plegen.

Marc gaat gebukt onder een niet onherkenbaar, fors ontwikkeld gevoel voor empathie: hij kan zich in ieders standpunt verplaatsen. Is dat het lot van de jongste van een gezin van drie? In de loop van ons gesprek wijs ik hem op de overeenkomsten tussen hem en mij: een oudste broer die als man van de wereld altijd zijn verantwoordelijkheid neemt en genomen heeft, een problematische zus, en dande jongste die zijn eigen weg gegaan is maar zich ook tussen hamer en aambeeld geprangd voelt: tussen moeder en problematische zus. Ik zeg hem dat ik van empathie mijn beroep gemaakt heb. Empathie is cruciaal om je in een romanpersonage in te kunnen leven. Alleen voor zijn vader trekt Marc een grens. Als ik voorzichtig suggereer dat de man zelf een slachtoffer was, schudt hij als een oud getreiterd paard koppig zijn hoofd. Hij weigert de mogelijkheid in overweging te nemen dat zijn ouders absoluut ongeschikt voor elkaar waren. En dat zijn vader misschien pedofiele neigingen had, die hij op zijn dochter botgevierd heeft. In die tijd, zeg ik, werd een huwelijk aanbevolen als remedie tegen afwijkende geaardheden. Die empathie is hem een brug te ver. Anders dan ik blijkt hij in het huwelijk van zijn ouders te geloven.

Bij mijn vertrek geef ik hem een kus. Dat lijkt me vanzelfsprekend na een gesprek waarin we intieme dingen besproken hebben. Hij schrikt, lijkt niet goed te weten wat hij met die kus aan moet. Hij is al even weinig kusbaar als zijn moeder en zijn broer. Er is iets aan Marc dat me niet bevalt, maar ik kan niet zeggen wat. Misschien had ik een sterker iemand verwacht. Iemand die steviger in zijn schoenen staat. Hij is de derde in de rij: eerst de moeder, dan de ene broer en nu de andere. Ze hebben alle drie openhartig met me gepraat en ze hebben me niets verteld. En alle drie hebben ze me voor zich proberen in te nemen. Wat zoekt Ann in godsnaam bij die mensen?

Wanneer ik thuis de bandjes beluister, vallen me de lange stiltes op. Telkens opnieuw lijken mijn vragen hem te overvallen en te verrassen.

‘Ik heb een heel gelukkige jeugd gehad. Ik heb van mijn moeder alle vertrouwen gekregen dat ik nodig had. Ik sta heel sterk in de wereld. En ook warmte heb ik van mijn moeder gekregen. Mijn moeder was er altijd. Ik heb dikwijls en lang bij haar op schoot gezeten. Ik was heel aanhankelijk. Mijn vader heb ik weinig gezien. Wel bij het avondeten, maar de relatie was altijd iets formeler, iets afstandelijker, iets gereserveerder. Hij was minder bij de opvoeding betrokken. Hij was veel kalmer dan mijn moeder. Minder heftig. Ik had regelmatig ruzie met mijn moeder. Het ging dan over orde en opruimen. Mijn vader bemiddelde. Hij zei: “Ga nu maar naar mama, het zal nu wel achter de rug zijn.” Hij was de man van het compromis, de verzoener. Hij ging veel naar vergaderingen. Mijn moeder was dikwijls alleen. Ze werkte veel in de tuin. Ze was een erg sterke vrouw.

Als ik op school een probleem had, kon ik bij mijn ouders terecht. Zeker bij mijn moeder. Net als mijn broer en mijn zus ben ik op internaat geweest. Het was een strenge school. De paters hadden alle macht. De eerste drie jaar sliepen we in grote zalen. Daarna kregen we elk een chambrette. Op een dag kreeg ik vijfhonderd bladzijden straf. Mijn ouders hebben toen naar de school gebeld en die straf is toen verminderd.

Ik heb mijn partner op die school leren kennen. We zaten in dezelfde klas, maar lange tijd waren we gewoon vrienden. Ik besefte toen nog niet dat ik homoseksueel was. Maar we kennen elkaar dus wel al vijfentwintig jaar. Homoseksualiteit was niet bespreekbaar thuis. Zeker mijn vader was preuts en van de oude stempel. Toen ik een jaar of zestien was, begon het tot mij door te dringen, maar ik verdrong het nog een beetje. Mijn vriend en ik hebben onze gevoelens voor elkaar pas uitgesproken toen we drieëntwintig waren. Vóór hem heb ik met niemand een relatie gehad. In mijn laatste jaar aan de universite it ben ik naar een zelfhulpgroepvoor homo’s gegaan, de verschrikkelijke Pieter Masereelclub of zoiets, een sociaal initiatief van de jaren zestig. Ik vond die andere gasten veel te verwijfd. Ze hadden het vooral over ABBA.

Ik heb nooit veel problemen met mijn homoseksualiteit gehad. Ik heb vrij snel voor mezelf besloten dat ik mijn eigen wereld wilde, die losstond van alle maatschappelijke wetten. Ik heb nog overwogen om in een commune te gaan wonen. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik thuis weg wilde. Ik zat wel op internaat, maar ik kwam graag tijdens het weekend naar huis. Ook later, toen ik aan de universiteit studeerde, was dat zo. Ik hou enorm van het platteland. En van die ruimte.

Als kind heb ik veel alleen gespeeld. Ik herinner me dat ik dikwijls in het zand speelde. Ik had een imaginaire wereld waarin ik me uren en uren kon terugtrekken. Later stak ik veel tijd in het nieuws. Ook nu nog lees ik tijdens het weekend twee kranten. Ik zat in het koor, net als Ann trouw ens, en mijn broer, maar ik heb het het langste volgehouden. Ik was misdienaar en daarna lector. En ik heb catechese gegeven, vijf jaar lang. Ik was de enige jongen in dat koor. Het zat vol met oudere vrouwen. Dat zal wel typisch voor een homo zijn, dat ik het zo lang heb volgehouden. Anders dan mijn broer hield ik niet van de jeugdbeweging, al heb ik er achteraf nog voor gewerkt. Eigenlijk zegt het me niets.

Met mijn broer trok ik weinig op. Hij was de land bouwer. Ann en ik waren meer samen. Heel uitzonderlijk gingen zij en ik samen naar een dancing. Ik vond haar daar soms zelfs wulps. Ze droeg een kort rokje en zag er erg aantrekkelijk uit. Ze was vrijgevochten en ook wel flirterig. Ik keek erg naar haar op. Ze fladderde nogal van jongen naar jongen. Ze voerde het hoge woord. Daarin is ze niet veranderd. Verbaal is ze altijd sterk geweest. De dirigent van het koor kon haar niet luchten. Hij vond haar hautain en arrogant. Volgens mij had die man zelf een probleem. Een typische pater. Maar bij haar medestudenten was ze populair.

Ik heb heel veel tussen de bieten onkruid gewied. Je doet dat met een schoffel en je moet je vaak bukken om zaadbieten uit te trekken en je moet altijd over die grote bietenbladeren stappen waar jevoeten achter blijven haperen en waarvan water in je schoenen drupt. Uren en uren gingen mijn ouders, mijn broer en ik naar de bieten. Misschien heeft Ann het ooit meegedaan, maar zij is al heel vlug van de kern van het gezin afgesplitst geweest. Aan de ene kant ging er ontzettend veel energie en aandacht naar mijn zus. Ik herinner me dagen en nachten van ruzie tussen mijn moeder en mijn zus. Dat was altijd uit wanhoop van mijn moeder omdat Ann niet at. Maar aan de andere kant hoorde ze niet echt bij het gezin.

Toen we nog erg jong waren, trokken zij en ik veel met elkaar op. Mijn zus was erg bezorgd om mij. Ik was haar kleine broertje. We speelden veel samen. We deelden ook een imaginaire wereld, waarin allerlei figuren optraden. Er waren de zwaan en de eend. Dat waren bijnamen voor echte mensen die we waren tegengekomen en die we belachelijk vonden. We verzonnen verhalen over hen. We gaven elkaar dikwijls ook speelgoed. Dan stopte ik een mand vol met speelgoed en ik zette die voor haar deur. En zij deed dat dan ook voor mij.

De Ann van voor haar ziekte herinner ik me niet zo goed. Ik weet wel dat ik haar erg graag zag. We vertelden elkaar veel.

Op een bepaald moment waren er problemen met Ann op het internaat. Ze had conflicten met haar opvoedster. Het gewone leven was gedaan. Voordien was zij het ideale kind met erg goede uitslagen. Ze volgde ook pianolessen. Thuis stond er een orgel. Als er mensen op bezoek kwamen, dan vroeg mijn vader haar iets op het orgel te spelen. Ze deed dat zeer tegen haar zin. Maar de ideale dochter werd dus een probleemdochter. Tegen mij zei ze ook expliciet dat ze niet meer die ideale dochter wilde zijn. Het had ook iets rebels. Er ging meer en meer tijd naar haar ziekte. Tussen de ruzies in was er minder tijd voor haar en mij. Ik herinner me die ruzies als heftig en emotioneel beladen. Mijn zus was koppig en mijn moeder riep hard in een wanhopige poging haar tot eten over te halen. Mijn moeder zorgde er altijd voor dat er veel eten was. Ze vond dat het schoonste en belangrijkste dat ze ons kon geven. Maar mijn zus wilde het dus niet.

Ik zat tussen de twee vuren in. Ik had begrip voor mijn moeder en ik had begrip voor mijn zus. In dat opzicht had ik een unieke rol in het gezin. Maar mijn zus heeft me nooit een verklaring voor haar hongerstaking gegeven. Ikzelf was vrij mollig in die tijd. Ik woog zeker 10 kilo zwaarder dan nu. Dat kwam door Ann. Ze heeft me een tijdlang vol gevoederd. Ze dook de keuken in en maakte de lekkerste desserten met room. Voor mij. Ze kon trouwens ontzettend goed koken. Ze zette me onder druk om die desserten op te eten.

Ik praatte dikwijls met mijn moeder over Ann. Ik probeerde haar te troosten. In die gesprekken was Ann de moeilijke. Zeker voor mijn vader. Tussen hem en haar ging het echt niet. Mijn ouders begrepen ook niet waarom al hun financiële inspanningen niets opleverden. Mijn vader had geen psychologisch inzicht. Hij snapte het niet en hij wilde het niet snappen. Hij vond therapeuten maar bedenkelijk tuig. Hij nam zijn verantwoordelijkheid niet. Dat moest mijn moeder doen.

De gezinstherapie was rampzalig. Ik probeerde die sessies te redden. Die therapeut was erg onverzorgd. Dat stond mijn vader niet aan. Het ging er altijd over dat mijn vader te veel televisiekeek en te veel de krant las en naar vergaderingen ging en er nooit was. Mijn vader vond het allemaal flauwekul, net als mijn broer. Ik zag er wel de zin van in, maar ik had er alleen maar last van. Als we na een sessie thuiskwamen, lag mijn zus in de zwarte zetel thuis te slapen. Ze was zo verzwakt. Mijn moeder voelde zich compleet onbegrepen. Die zei: “Wat heb ik toch verkeerd gedaan?” Daardoor ging alle aandacht naar mijn moeder. Met dies chuldvraag ben je niets. Maar de boodschap van de therapie hebben we nooit begrepen. De therapeut heeft ooit in een tekening duidelijk willen maken dat het hele gezin rond Ann draaide en dat Ann die druk niet aankon. Het is waar dat alle energie naar Ann ging, maar dat was om haar te helpen. De vraag naar het ontstaan van haar ziekte kwam ook aan bod, maar die vraag heb ik altijd als niet zo zinnig ervaren. Ik geloof niet dat het ontdekken van een “oorzaak” automatisch naar een oplossing leidt. Toen de therapeut het woord “incest” liet vallen, dachten wij niet aan mijn vader, maar wel aan een buurman. Zo heb ik het in ieder geval geïnterpreteerd.

We hadden niet veel vertrouwen in psychologie. We dachten altijd: ’t is weer een theorietje uit de boeken. Ik heb van psychologie en psychiatrie nooit een hoge pet opgehad. Ik hou niet van die denkkaders.

Op het einde van haar eerste opname deed ze bij mij haar beklag over ons. “Waarom hebben jullie me hier zo alleen laten zitten? Waarom hebben jullie me zo weinig aandacht gegeven?” Dat was een terecht verwijt. Wij bezochten haar niet echt dikwijls. Maar we waren eigenlijk blij dat ze weg was. We konden het niet meer aan. De druk, de miserie, de spanningen waren enorm. Het was iedere dag oorlog in huis.

Ik maak nooit ruzie. Ik zal toegeven om de vrede te bewaren. Daarin ben ik zoals mijn vader.

En toen heeft Ann mijn broer en mij over die incest verteld. Zezat naast de therapeut. Het kwam niet als een bom. Hetverhaal had zich aangekondigd. Het woord was al een paar keer gevallen. Maar ik was enorm geschokt. Ik herinner me dat ik vuile schoenen droeg. Ik kwam rechtstreeks van een werf. En ook mijn broer kwam van zijn werk. Ik heb meteen daarna mijn haar blond geverfd. Mijn zus vond het prachtig. Ik niet.

Ik geloof Ann omwille van haar. Ik ben een heel redelijk iemand. Bij de incest van mijn zus zie ik alleen de gevolgen, maar ik herinner me niets wat erop wijst. Mijn geloof is gestoeld op respect voor Ann. Ik weet zeker dat ze de waarheid spreekt, maar het is niet wetenschappelijk bewezen. Er waren natuurlijk wel de enorme spanning tussen mijn vader en haar, én haar eetstoornis.

Ik heb getreurd voor Ann. Maar ook voor mezelf. Al mijn herinneringen aan mijn vader zijn aangetast. Ik ga naar zijn graf. Ik ga er even staan op 1 november. Maar ik heb geen contact met hem. Ik heb geen foto van hem hier in huis omwille van Ann. Maar nu zou ik ook zelf geen foto van hem meer willen hebben. Ik heb een vadermoord moeten plegen. Ik heb all eherinneringen gewist. Ik heb er vooral weinig emoties over. Hij is uit mijn leven verdwenen.

Voor mijn zus ligt dat anders, maar voor mij maakt het weinig verschil. Hij is toch dood. Ik ben heel gelukkig in mijn leven. Ik kan mijn leven heel goed aan. Ik krijgveel vriendschap en liefde. Ik zag naar mijn vader op, maar veel liefde en vriendschap heb ik niet van hem gekregen. Op het einde wel, toen hij ziek was. Ik was bij hem toen hij stierf. Ik heb zijn masker vastgehouden toen hij de laatste keer ademhaalde.

Voor hij naar de kliniek ging, hebben we samen bij mijn ouders thuis afscheid genomen. Dat was drie dagen voor zijn dood. Iedereen wist dat het afgelopen was. Er zijn toen teksten voorgelezen. Ann heeft ook een tekst geschreven.

Ik herken dingen van hem in mij. Daar ben ik opstandig over geweest. Maar ik ben een pragmatisch iemand. Ik heb besloten gelukkig tezijn zonder mijn vader. Ik kan mijn emoties sturen.

Ook voor mijn moeder heb ik getreurd. Zij moet haar hele geschiedenis herdenken. Dat moet verschrikkelijk zijn. Zij heeft grote moeite om iets te aanvaarden waar ze geen enkel bewijs van heeft. Het is als een dief die komt in de nacht en iets we gneemt. Je ziet het gevolg, maar niet de misdaad zelf. Mijn ouders pasten wel bij elkaar, vind ik. Ze vulden elkaar aan. Ik wens trouwens dat proces niet te maken. In elke relatie moet je compromissen sluiten. Ik geloof niet in de ideale liefde.

Ik heb een beetje de fakkel van mijn moeder overgenomen door veel bij Ann te zijn. Het heeft me vorig jaar enorm veel moeite gekost om haar te overtuigen zich nog eens te laten opnemen. Ik was zo ongerust. Het was trouwens ontzettend moeilijk om haar in Gasthuisberg binnen te krijgen. Ik had contact met haar en met haar therapeut. Hij zei dat hij niemand meer vond die haar wilde opnemen. Misschien heeft het een economische reden. Uiteindelijk heb ik gebeld naar een neef van me die psychiater is. Via hem heb ik iemand in Gasthuisberg gevonden die haar nog wilde opnemen. De avond voor haar opname maakte ze me duidelijk dat ze hier en nu zelfmoord zou plegen. Ze wilde van die spoken in haar hoofd verlost zijn. Ze wilde dat het ophield. Ze zag de zin van vechten niet meer in. Ik begreep dat ik echt moest ingrijpen. Goddank heeft ze me de dag nadien gebeld om te zeggen dat ik haar mocht komen ophalen om haar naar Gasthuisberg te brengen.

Ze is daar veertien dagen of drie weken gebleven. Dan moest ze er weg want psychiatrische patiënten horen daar niet thuis. En wat later is ze in Gent opgenomen. Na twee maanden kwam ze thuis. We wisten dat die behandeling te kort was geweest. Maar Gent heeft haar wel veranderd. De muur was afgebroken. Ze was veel meer open. Je hoefde niet meer uren aan de telefoon te hangen in de hoop er een woord uit te krijgen. Daarom had ik echt wel hoop. In Gent heb ik haar dikwijls bezocht.

Ik vind dat Ann het recht heeft zelfmoord te plegen. Ik zie geen oplossing. Wat haar nu nog in leven kan houden, zijn vriendschap en liefde en plezante ervaringen. Maar het is erg moeilijk om met haar af te spreken. Er zitten zoveel structuren in haar hoofd. Ik wilde met haar zeven dagen naar New York, maar uiteindelijk is het een weekendje Antwerpen geworden.

Ik weet dat ik haar vorig weekend aan het station had moeten ophalen. Ik heb daar een fout gemaakt. Mijn moeder heeft het me ook gezegd. Ik vind het erg lastig om aan haar structuren te voldoen. Ze wil hier alleen maar komen tussen twee maaltijden in, want ze kan hier niet eten. Ze moet om één uur in Leuven opgehaald worden en om halfvijf wil ze er terug zijn. Elke afwijking van die regel is onbespreekbaar. Want ze spreekt dan ook nog eens af met de een of andere vriendin zodat ze zeker terug in Brussel moet zijn. Ik wil dat ze hier een hele dag of een heel weekend komt! Ik verwen mijn gasten graag. En ik had haar zoveel te vertellen over mijn reis.

Alsik haar aan het station moet gaan halen, dan kan ik geen biertje drinken of jointje roken. En ik moet twee keer heen en terug, samen goed voor honderdachtentwintig kilometer! Onder die voorwaarden kan ik niet van haar bezoek genieten. Waarom kan ze geen taxi nemen? Ze heeft geld genoeg. Uiteindelijk heeft mijn moeder haar opgehaald en teruggebracht. Dat snap ik echt niet.

Het grootste probleem tussen Ann en mij is dat voor haar het leven zo gestructureerd moet zijn, maar voor mij niet. Ik heb een hekel aan afspraken. Ik wil niet de hele tijd op de klok kijken. Ik kan het best met mensen praten als er veel tijd is.

Als Ann me vraagt bij haar te zijn als ze zelfmoord pleegt, dan zal ik het doen. Maar ik zal het ontzettend moeilijk vinden. Ik zal me erin werpen.’

16 juni

Mailtje voor Ann:

In bijlage een kort verslagje van mijn bezoek aan je broer nummer twee. Het is erg somber van toon. Ik kan ook niet echt verklaren waar dat vandaan komt. Trek het je maar niet aan. Tot maandag! xx

Sms’je Ann:

Lieve Kristien, Marc is nog steeds bezig met interv., vraagt of dubbelinterv zou kunnen (samen met mij) omdat hij alleen niet kan verwoorden wat hij echt wil. X

Ik antwoord:

Heb je mijn mail gelezen? Zonet verstuurd. Misschien is dubbelinterview iets. We zien wel. Xx

Mailtje Ann:

Ik vroeg me al af waarom Marc zo ongerust is. Hij blijft maar peilen naar jouw reactie, zelfs vanuit A’dam. En hij komt woensdagavond.

Marc zit in mijn hart, dat weetje, hè. En toch verbaast je reactie me niet. Al ben je de eerste die ik ken die zo op hem reageert. Je hebt een kant van hem getypeerd die weinigen willen zien, de kant die mij niet wil komen afhalen aan het station. Ik ken die kant van hem. Maar hij heeft ook een andere kant. Echt. Al weet ik niet welke overheerst.

Mijn therapieën zouden meer kans hebben gehad als ik gedurende die zes maanden ‘verplicht’ was geweest alle contact met mijn familie te verbreken. Dan rustig beginnen aan een nieuw leven en pas vanuit een sterke nieuwe start andere contacten met hen opbouwen.

Ik wil dood. Omdat er geen uitkomst is. Niet omdat ik dood wil.

Zou er een mogelijkheid bestaan om ‘een ander verhaal’ te beginnen, in eerste instantie ergens los van hen, met andere mensen, nieuwe mensen. Waaronder Kristien. Zou zij mij kunnen helpen, zou zij…

Onzin, Ann. Please. Je hebt de energie niet meer en je zit te diep. Breng die onrust niet weer in je leven, de onrust die samenhangt met hoop. De ontgoocheling is des te harder. Niet dromen. Het doet te veel pijn en het wordt stilaan erg naïef.

Aanvaard dat het gedaan is. Je bent er klaar voor. Vind daar rust in. Please.

Ik heb het even met mijn familie gehad. Je hebt ze leren kennen, Kristien. Ik zou het nooit zo verwoord kunnen hebben.

17 juni

Lieve Ann,

De meeste mensen zoeken veel te veel bij hun familie: ze verwachten te veel en vervolgens gaan ze te zwaar onder de ontgoocheling gebukt. Ik heb dat jaren en jaren ook gedaan. Er wordt veel te veel belang aan familiebanden gehecht. Ik ben een groot voorstander van een family light, zoals Coca Cola light. Ook en vooral op emotioneel vlak. Zodat je je geluk en je zelfbeeld of identiteit niet van je familie laat afhangen.

Wat Marc betreft: ik weet dat hij veel voor jou betekent. Daarom had ik een totaal ander iemand verwacht. Misschien, zo besef ik nu, had ik iemand verwacht die echt van je houdt. Die minstens evenveel van jou houdt als van zichzelf. Die beseft wie of wat jij bent. Die zichzelf even tussen haakjes kan plaatsen en jou echt kan zien.

Maar laat ik op jullie relatie geen schaduw werpen. Ik ben de nederige biograaf van jouw verhaal, lieve Ann. Niet de auteur ervan.

Kus en tot morgen.

PS: Ik heb Dirk dit mailtje gestuurd. Achter je rug om, ik weet het, waarvoor sorry.

Beste Dirk,

Ann forwardde me je mailtje. Uiteraard heb ik alle respect en begrip voor je beslissing maar – misschien net zo uiteraard – wil ik nog eens aandringen. Dat 20 juni wordt geschrapt komt mij goed uit, vanwege een propvolle agenda, maar misschien zie je toch nog een ontmoeting zitten op een avond, ergens rustig. Je vertelt wat je wilt en je mag de tekst nalezen. Denk er nog eens over na. Ann weet niet dat ik dit mailtje stuur, by the way.

Met vriendelijke groet,

Kristien

Tot nu toe heeft hij niet gereageerd. Ik begin te vrezen dat jij je met laffe mannen omringd hebt. Mannen zonder kloten aan hun lijf, as they say. En dat komt, zo zegt de huis-, tuin- en keukenpsycholoog in mij, omdat je vader zwak was. Geen ruggengraat. Of ben ik andermaal veel te hard?

Mailtje van Ann:

Dirk zal niet reageren. Hij zal zich onder druk gezet voelen en ik begrijp hem. Ik neem je die mail niet kwalijk, maar ik vind het een slecht idee.

Wat die zwakke mannen betreft: misschien is het zo. De zwakte op zich vind ik geen probleem, de lafheid wel.

Maar sterke mannen zijn schaars. Of niet soms?

De bijlage:

Kristien,

Je zal zeggen dat ik te mild voor hen ben. Allicht heb je gelijk. Maar zij zijn ook opgegroeid in dat gezin waarin ik trachtte een plaats te vinden en dat gezin zit in een wel erg rare familie ingebed. Ik draag hen toch in mijn hart. Wat Marc betreft: oordeel niet te hard. Ik zie hem daar voor me zitten terwijl je hem interviewt. Maar er is ook een heel andere Marc, die zich niet makkelijk laat zien, die zelfs niet woont in dat huis, die mijn ziels genoot is, mijn buddy. Ik wilde dat je die ook had ontmoet.

In de eerste jaren van mijn ziekte leverde het feit dat alleen ik ‘afwijkingen’ had het bewijs dat de ziekte uitsluitend aan mijn koppigheid kon toegeschreven worden. En dus mijn schuld was. Nu moet ik om die theorie lachen, maar ik ben er lang van overtuigd geweest dat het aan mij lag. Ik had me maar moeten aanpassen en dan was de zaak opgelost.

Maar misschien was míjn reactie de normale. Wat denk je?

Ik ben in mijn hoofd afscheid aan het nemen. Ik engageer me niet echt meer voor dingen. Ik maak geen lange-termijnplannen meer.

Ik ben al een aantal dagen doodmoe en heb barstende hoofdpijn. Vreemd genoeg functioneer ik op mijn werk alsof ik in de grootste vorm verkeer. Maar ik kan nu eenmaal alleen met overgave en passie werken en leven. Donderdagnacht dacht ik: ik hou dit niet uit. Mijn taaiheid kennende weet ik dat ik niet zomaar zal doodgaan. Het vlammetje in mij dat zwak flakkert zal niet zomaar uitdoven. Twee scenario’s: of ik val op straat en ik beland in een ziekenhuis (en dan weer in het circuit van zogeheten hulpverlening), of – dit klinkt harder dan ik het bedoel – ik moet me zelf echt doodmaken.

Ik huil terwijl ik dit schrijf. Maar tegelijk vind ik er een zekere rust in.

Ik kan niet tegen het verleden opboksen. Ik kan de wonden niet helen. Ik ben té ziek, té getekend. Té veel Gerrets, familielid, zus, dochter.

En toch heb ik nog dromen waarin ik mezelf lachend zie rondlopen. En toch heb ik vorige week op het werk de slappe lach gekregen. Ik zei iets grappigs en we lagen allemaal plat. Ik leefde. Even.

Maar vandaag heb ik een heerlijke dag. Net bij de nieuwe Thai gegeten. Heerlijke dimsum en een taartje. Nu nog een boek lezen, gaan buurten en bellen met Mia. Ik ervaar vandaag een enorme rust. Heerlijk.

18 juni

De kabelmaatschappij heeft Ann beloofd iemand vóór halfnegen te sturen. Als ik om negen uur bij haar aanbel, heeft zich nog niemand gemeld. Tien over negen is het zover. Ann gaat meteen in de aanval: ‘Ubentwelerglaat,’ zegt ze honend. De man verstaat niet goed Nederlands, wat in de gegeven omstandigheden misschien een voordeel is. Ann blijft kordaat Nederlands tegen hem spreken. Hij stottert en stamelt, trekt zich zo goed mogelijk uit de slag.

‘Ik heb expliciet iemand gevraagd die Nederlands spreekt,’ zegt ze tegen mij. ‘Als ik iets technisch moet uitleggen, wil ik dat in mijn eigen taal kunnen doen. Dit is de achtste keer dat er iemand moet komen voor hetzelfde probleem!’

‘Maar dat kan die man niet helpen,’ opper ik voorzichtig.

‘Dat is waar.’ Wat later staat ze hem toe zijn uitleg in het Frans te doen. De man geeft haar overigens gelijk: het is een schande dat het probleem nog altijd niet is opgelost.

We praten na over het interview met Marc en de strubbelingen naar aanleiding van het vervoersprobleem. Ik probeer haar voor zijn visie begrip bij te brengen, maar Ann blijft ervan overtuigd dat een broer honderdachtentwintig kilometer voor een zus moet overhebben. Zeker voor een zieke zus. Ik laat het woord ‘taxi’ een aantal keren vallen in de hoop dat het zich in haar hoofd nestelt. En dat ze een volgende keer dus een taxi neemt en niet haar moeder als chauffeur inschakelt.

Het punt is ook, vermoed ik, dat Ann niet graag geld uitgeeft. Aan taxi’s bijvoorbeeld. Terwijl ze zeker niet arm is.

Ze laat me een van Marcs mailtjes over het interview lezen. Het eindigt met deze zinnen:

Ik weet dat je het niet fijn vond dat ik je niet met de auto aan het station ben komen ophalen. Het spijt me als ik je daarmee pijn gedaan heb. Ik denk dat ik te veel van je geëist heb en heb begrepen dat jij op dit moment niet meer de kracht hebt voor je eigen vervoer. Ik heb me onnodig koppig gedragen. Sorry.

Ik hoop diep in mijn hart dat ik je tot de laatste dag mag behouden als mijn liefste zus en hartsvriendin, iemand waar ik alles aan kan zeggen en iemand die me ook mijn waarheid durft te zeggen. Ik hoop dat Kristien begrepen heeft hoe belangrijk je voor me bent.

‘Ik zou nog iets vertellen over de therapieën die we kregen als deel van de behandeling tijdens de opname. In Tienen en in Kortenberg kregen we ergotherapie, wat inhield dat je op een niet-verbale manier gevoelens moest uiten. Je kreeg opdrachten als: maak met klei een beeld van hoe je zou willen zijn. Ergotherapie is in alle eerlijkheid mijn ding niet. We kregen ook psychotherapie. Dat was vaak groepstherapie. We hadden ook allemaal een verpleger of verpleegster, die ons als een soort coach toegewezen werd. Die besprak onze dagboeken met ons.

Tijdens de psychotherapie in Kortenberg kreeg ik voor het eerst te horen dat het niet allemaal mijn fout was. En ik kwam in contact met mensen die hetzelfde probleem hadden als ik. Mijn koppigheid was blijkbaar niet zo uniek. Iedereen daar kende dezelfde eenzaamheid en onmacht.

Als je na een weekend in de groep vertelde dat je het thuis moeilijk had gehad omdat je moeder alweer taart had gekocht, dan zei de therapeut niet: “Gij koppig kind, uw mama heeft groot gelijk!” Maar die zei: “Zou je niet eens leren tegen je moeder neen te zeggen?” De groep werd mee uitgenodigd om na te denken over de situatie. Het werd altijd heel praktisch aangepakt. Je leerde elkaars situaties kennen en je leerde elkaar advies geven. Het was dikwijls ontzettend waardevol. Ze begrepen heel goed wat het betekende als ik zei: “Het was weer chocoladepudding!”

Je was ook vrij om je emoties te uiten. Je mocht huilen en vloeken. Als iemand huilde in reactie op wat iemand anders vertelde, dan werd de vraag gesteld: “Waarom huil je?” Je leerde benoemen wat er aan de hand was.

In Kortenberg kregen we sport, maar mijn gewicht was dikwijls te laag om eraan deel te nemen. En we kregen de spiegeloefening. Bij je opname werd er een video-opname van je gemaakt. Je moest een zwarte bikini aantrekken en voor een spiegel gaan staan. Daarna moest je rondlopen en allerlei houdingen aannemen. Ik ben toen echt geschrokken. Ik dacht over mezelf als “slank”, maar toen zag ik hoe mager ik was. Het was niet vernederend maar confronterend. Ik riep uit: “Waarom heeft niemand me ooit gezegd dat ik er zo uitzag?” Maar ze hadden het me natuurlijk wel gezegd. Aan het eind van je opname krijg je opnieuw een video, opnieuw in die zwarte bikini. Dan zie je de kilo’s die erbij zijn gekomen. Je hebt het daar moeilijk mee. Als je snel bijkomt zit het nieuwe gewicht rond je buik. Het moet nog over je lichaam verdeeld worden. Maar als je dan de eerste video-opname ziet, denk je: never again! Je leert een realistischer lichaamsbeeld te krijgen. Een juister perspectief.
    Je krijgt ook inzichten in de manier waarop je communiceert. En je leert dat je sommige mensen niet kunt veranderen. Je aanvaardt het of je trekt weg uit het zieke milieu. Je leert ook erg praktische dingen zoals wat een normale portie is. En dat je van een kruimel geen 5 kilo bijkomt. Af en toe ga je op weekend naar huis en ben je zelf verantwoordelijk voor wat je eet.

Tieners die pas ziek zijn kunnen makkelijk genezen worden. Het gaat dan vaak om een zogeheten verwend kind dat bang is om onafhankelijk te worden. Maar als er zoals bij mij een dramatische ervaring aan ten grondslag ligt, moet er veel radicaler opgetreden worden.

Helaas volstaan inzichten alleen niet. Dat was het probleem bij mijn tweede opname. Ik had de inzichten. Er was meer nodig, maar wat? Ik had iemand nodig die me een hand gaf en me eruit trok. Maar je moet zélf iets doen met je inzichten. Hoe kun je dat doen? Ik had heel radicaal met mijn familie moeten breken. Niet op een crue manier. Maar wel duidelijk. Ook niet definitief, maar minstens voor een jaar. Ik had hun moeten zeggen: “Het is voor mij essentieel dat ik van jullie een tijd niets meer hoor. Geef mij de kans een leven op te bouwen dat niet gegrond is op het leven met jullie.” Ik heb nooit de steun gekregen om die beslissing te nemen. Iemand heeft ooit wel gesuggereerd dat ik naar een pleeggezin zou gaan om te zien hoe een normaal gezin communiceert. Ik zie dat niet als een afwijzing van mijn familie, wel als uit iets stappen – letterlijk – waarin ik én zij vastzaten.

Ik praat met mijn moeder alleen nog in clichés. Zeker nu. Als mijn moeder vraagt: “Hoe gaat het met jou?”, dan antwoord ik: “Hoe zou het met mij gaan?” Zij zegt: “Weet ge niet wat dat voor mij betekent?” Ik zeg: “En wat betekent het dan voor mij?” Wij raken niet verder omdat er geen breuk is met het verleden.

Mijn relaties met andere mensen, op mijn werk bijvoorbeeld, lopen wel goed. Ik ben iemand die zich makkelijk aanpast. Ik probeer gewoon te zijn wie ik ben en vrij snel zien mensen míj en niet mijn anorexia. In een therapie word je actief aangemoedigd om contacten te leggen. Maar vandaag heb ik geen energie meer om ’s avonds iets te ondernemen. Ik ben pompaf als ik van mijn werk thuiskom.

Bij elke opname is het alsof ik aan de deur van het ziekenhuis sta als twee personen: een grote Ann die met een kleine Ann naar binnen stapt en die zegt: “Help haar! Help haar alsjeblieft, ik kan niet voor haar zorgen!” En ik blijf zelf buiten staan. Ik geef het uit handen en ik vraag: “Doe er iets mee.” Men onderschat hoe moeilijk het voor de grote Ann is om voor de kleine Ann te zorgen als de opname achter de rug is. De kleine Ann weet niet hoe ze moet leven. Ze is bang, ze ligt in de knoop, ze weet niet hoe ze moet eten. Ze zit weggestopt achter een grote mond, achter iemand met de air van in Brussel te wonen, die universiteit heeft gedaan, die op het werk veran twoordelijkheden krijgt, die zich opstelt als een zelfstandige jonge vrouw die niemand nodig heeft en die haar weg vindt in het leven. Ze moeten dan wel vergeten hoe ik eruitzie, maar mensen schijnen dat nogal snel te kunnen.

Die anorexia is de meest eerlijke vorm van hoe ik mij voel. Daarom moet die blijven duren. De rest klopt niet. Het is mijn lot altijd anorectisch te blijven, want anders kan iedereen doen alsof er nooit iets gebeurd is. Ik ben een levend uithangbord en ik ben het zo beu dat te moeten zijn.

Ik heb dingen leren zien en benoemen. Ik heb geleerd met mijn gevoel in contact te komen, maar niet voldoende. En alleen binnen de muren van een ziekenhuis.

Ik heb soms echt gevoeld. Maar dat was altijd op momenten dat ik zwaarder was. Soms denk ik dat ik met zulke intense, ondraaglijke gevoelens te maken gehad heb dat ik niet meer in staat ben gewone gevoelens toe te laten. Het basisgevoel van eenzaamheid en woede en onrecht overschaduwt al de rest. Ik ben nooit een beetje droevig. Ik ben of niet droevig of zodanig droevig dat ik er bijna kapot aan ga.

Nu ben ik louter een lichamelijke strijd aan het leveren. Eigenlijk zou ik me opnieuw moeten laten opnemen, maar ik heb er de energie niet meer voor. Ik heb vijfentwintig jaar gevochten. Dus heb ik geen perspectief of doel meer, terwijl ik iemand ben die een plan nodig heeft. Ik kan moeilijk op korte termijn denken. Van dag tot dag. Ik los alles op door erover na te denken en dus los ik niets op. Ik heb een tijd gehad dat ik heel veel lijstjes maakte. Mijn huis lag met post-itjes bezaaid met daarop allerlei plannen. Als ik bijvoorbeeld wist dat ik op mijn werk moest gaan lunchen en dus later dan gewoonlijk zou eten, maakte ik me daar erg ongerust over, tot ik bedacht dat ik ook ’s avonds later kon eten. Dan schreef ik op een post-it “woensdag: avondeten om negen uur”. En dat maakte me dan rustig. Ik moest mezelf instructies geven om die dag in mijn geest aan te kunnen. Misschien zou ik me nu als doel moeten stellen: ikverhuis naar het buitenland. En dat doel zou me misschien motiveren om meer te eten.

Toen ik in Tienen de eerste keer in de groep vertelde wat er tussen mij en mijn vader gebeurd was, ben ik ’s avonds gaan wandelen. Ik was zo rustig. Alles viel op zijn plaats. Ik zie me daar nog wandelen. Het was alsof ik mijn voeten uitprobeerde, en mijn armen, en ik dacht: ik leef nog! Ik ben er nog! Nu kan ik het allemaal aan. Die zekerheid was toen even sterk als de zekerheid vandaag dat ik de strijd aan het verliezen ben.

Na elke opname is het leven blijkbaar veel minder veranderd dan ik had gehoopt. En ik neem dezelfde rol op en doe dezelfde dingen als voordien.

Maar goed, vorige keer waren we beland bij de nabehandeling na mijn tweede opname. De afspraak was dat ik “mijn” psychiater, laat ik hem dokter A noemen, A voor Anorexia, in het ziekenhuis zou zien. Ik mocht niet bij hem thuis komen. Ik was uit het ziekenhuis ontslagen maar door die regeling moest ik er blijven komen. Dat vond ik niet prettig. Eerst kwam ik om de veertien dagen, daarna om de week en op den duur twee keer per week. Avond dat het een intensieve therapie moest zijn. Ik zat met veel schrik dat de behandeling opnieuw zou mislukken. Ik wist dat de cruciale fase ná de behandeling volgt. En dus was ik blij dat me aangekondigd werd dat het dit keer anders zou lopen.

In zijn consultatiekamer had hij een bureau – niet het grote bureau van bij hem thuis, maar gewoon een bureau – en ook zeteltjes die in een L-vorm opgesteld waren. De eerste keer ging hij anders dan gewoonlijk niet achter het bureau zitten, maar in een van de zeteltjes. Hij legde me uit dat het ging om vertrouwen. Ik was gewoon om alleen mezelf te vertrouwen. Hij vroeg of ik hem vertrouwde. Ik zei: “Ja, gij zijt de enige die ik vertrouw, van wie ik denk dat hij me zal kunnen helpen.” Hij zei ook dat de anorexia met mijn vader te maken had. Maar de incest was toen nog altijd niet benoemd. Hij zei dat ik hem als mijn vader moest beschouwen. Ik interpreteerde het als: eindelijk een vader! Want wat ik daar thuis heb rondlopen, dat is iemand aan wie ik niets heb. Dat is een zwakke figuur. Eindelijk iemand die mij op een vaderlijke manier uit de shit zal trekken, die me op een vaderlijke manier in staat zal stellen een nieuw leven op te bouwen. Het leek me perfect te beantwoorden aan dat waarnaar ik op zoek was. A vroeg me na te denken over de beste omstandigheden om naar mijn kindertijd terug te keren. Ik zei dat ik in een hoekje tussen twee muren zou moeten kunnen zitten en dat hij op een afstand zou moeten blijven. Hij suggereerde zelf het licht te dempen. En hij zei dat hij zich zou aanpassen. Als zijn aftershave me bijvoorbeeld stoorde of aan mijn vader herinnerde, zou hij daar rekening mee houden. Ik moest ook een knuffelbeer meebrengen, die me aan mijn kindertijd deed denken. Het was een totaal andere A.

We hebben op die manier een paar sessies gehouden. Het was alsof ik een andere dimensie binnenstapte, een droomwereld. De ruimte was vooraf verduisterd. En ik bracht dus altijd in een zak mijn beer mee. Ik voelde me high, alsof er nevel in mijn hoofd hing. Ik ging met mijn beer in mijn hoekje naast de deur zitten met mijn knieën opgetrokken. Hij stelde vragen en ik antwoordde, maar ik was echt weg. Ik voelde me heel eigenaardig, heel duizelig, half in een hypnose, een trance. Het eindigde ermee dat ik even de tijd kreeg om bij mijn positieven te komen, want dat was vreemd, hoor. Dan zat ik in een van de zeteltjes en we praatten even na. Hij vroeg me of ik in staat was naar huis te gaan en of ik me goed voelde, maar hij zei niets over wat ik verteld had. Ik zelf herinnerde het me niet. Ik wist waar ik in mijn geest was geweest, maar ik kon me geen woorden herinneren. Ik was weer op de boerderij. Ik veronderstel dat ik iets over die incest gezegd moet hebben. Dat kan bijna niet anders, maar ik herinnerde het me niet.

Ik had veel moeite om de sessies in mijn leven te integreren en bleef de aanpak eigenaardig vinden. Ik denk dat ik constant in die toestand bleef hangen. Het werd moeilijk om nog een gewoon leven te leiden. Ik leefde van afspraak naar afspraak. Ik kreeg ook de opdracht met mijn vrienden te breken. Ik moest al mijn vertrouwen aan hem schenken. Het was alsof je een emmer met vertrouwen had die je on mogelijk kon verdelen over verschillende mensen. Ik mocht er met niemand over praten. Hij stelde me ook voor aan zijn vrouw, iets waarvan hij zei dat hij het met geen van zijn andere patiënten gedaan had. Zijn vrouw wist veel over interieur en zij zou me advies geven om mijn huis in te richten. Hij was namelijk ook eens bij mij thuis geweest en hij had gezien dat mijn interieur niet was wat het moest zijn. En zo werd ik met zijn vrouw bevriend.

Ik wilde zo graag dat de therapie werkte en dus deed ik alles wat hij zei. Ik vond het een vreemde vorm van therapie, maar ik voelde me ook enorm bevoorrecht dat hij, de grote dokter A, mij zo’n therapie wilde geven. In die periode is hij ook eens twee weken naar China of Japan geweest en dan stuurde hij een kaartje met “Ik denk aan u”. En ik mocht hem bij de voornaam noemen.

De omslag is na een bepaalde sessie gebeurd. Ik zat in de zetel en ik was nog half weg en ineens zat hij naast me. Ik dacht: wat doet die naast me? Hij pakte mijn hand vast. Ik vond dat een heel oncomfortabele situatie. Ik was helemaal verstijfd. Ik wist niet wat ik daarmee moest. Totaal in de war ben ik weggegaan. Ik ben toen in Tienen nog iets gaan drinken want ik was niet in staat naar huis te gaan. Ik had schrik voor de volgende sessie. Maar ik dacht: laat ik het nu niet opgeven. Het is vast een belangrijk punt in de therapie.

Ik heb hem toen wel een brief geschreven. Ik schreef hem veelbrieven. Ik was constant bezig met de therapie. Als ik niet bij hem was, dan stuurde ik hem brieven. In een brief heb ik gezegd hoe ongemakkelijk ik me erbij voelde en dat ik hem dus waarschijnlijk niet genoeg vertrouwen kon geven. Het wees waarschijnlijk op een handicap van me, zei ik. Ik excuseerde me zelfs. Sorry sorry, maar wat moet ik doen?

Bij de volgende sessie zat hij ineens weer achter zijn bureau. En hij was heel koel. Ik dacht: wat heb ik verkeerd gedaan? Het was een heel afs tandelijke sessie. Opnieuw heb ik hem geschreven. Ik vroeghem wat er aan de hand was. De dag daarna heb ik van zijn vrouw vernomen dat hij bij haar weg was en een relatie had met een ex-patiënte. Ze belde me en zei: “Er is iets met Willy.” Ik dacht dat hij een ongeluk had gehad. Van zijn vrouw vernam ik toen dat hij ook over die ex-patiënte had gezegd dat hij voor haar een vaderfiguur speelde. En ook haar had hij een intensieve nabehandeling gegeven, maar dan bij hem thuis. Ik kende haar trouwens van tijdens mijn opname en ik heb haar ook later nog ontmoet toen ze dus de vrouw van dokter A was. Ze vertelde me veel over hun relatie. Ik kreeg dus zowel van zijn ex-vrouw als van zijn nieuwe vrouw informatie over “Willy” in alle mogelijke dimensies. Erg lang heeft die situatie niet geduurd, want ik kon dat ook echt niet hanteren.

In mijn interpretatie – en ik zeg dus ook nadrukkelijk dat het mijn interpretatie is – waren zij en ik allebei kandidaten voor zijn toekomstplannen. Maar ik zat blijkbaar te opgesloten in mezelf. Ik klapte meteen dicht toen hij mijn hand vastpakte.

Er is nooit iets gebeurd met die sessies over mijn kindertijd. Mijn nabehandeling is gewoon afgebroken. Ik voelde me ook afgewezen, hè. Ik was een bevoorrechte patiënte geweest. Hij zou als een vader voor me zijn en plotseling brak het af.

Later heeft een psycholoog me de raad gegeven alle brieven die ik hem geschreven had terug te vragen. Op die manier wilde hij me helpen het af te sluiten. En ook mijn beer moest ik terugvragen, want die had ik achtergelaten. Ik werkte toen in Leuven als assistent aan de universiteit. Ik had daar een kantoortje. Dus schreef ik een formele brief aan “Geachte dokter” met het verzoek al mijn bezittingen terug te bezorgen. Ik schreef: “Zet ze maar voor de deur van mijn kantoortje.” Tot mijn grote verrassing vond ik alles op een ochtend kort nadien. Ik heb die brieven toen zonder ze te herlezen in een koffertje gestopt.

Uiteindelijk ben ik acht jaar later bij zijn nieuwe huis gaan aanbellen om hulp te vragen. Ik had niemand anders. Ik zag hem nog altijd als de grote expert. En hij heeft toen gezegd dat er een bed vrij was en dat ik maandag daarop kon komen. In die acht jaar tussentijd ben ik van de ene therapeut naar de andere getrokken, maar dat zette niet veel zoden aan de dijk.’

Sms’je van Ann:

Ik begin mijn eigen verhaal beu te worden. Jij nog niet? Ik wilde dat je me ook anders kende, in omstandigheden waarin ik losser ben. Xx. A.

Misschien, zo denk ik, is de tijd rijp voor een ander verhaal. Misschien is de eerste stap gezet om het oude los te laten. Maar welk nieuw verhaal? En waar haalt ze de energie vandaan? Heeft ze nog altijd iemand nodig die haar uit het oude verhaal trekt en een nieuw verhaal ontwerpt? Moet iemand anders het voor haar doen? En kan dat eigenlijk?

Ik had verwacht dat de therapieën haar concrete tips zouden hebben bijgebracht. Doe niet altijd zus, maar probeer eens zo. Een correctie of bijsturen van denk- en gedragspatronen. Of ze heeft zulke tips nooit gekregen, of ze waren een pleister op een houten been. Eigenlijk heeft ze net als haar moeder al haar hoop op de therapieën gevestigd. De psychiatrie zou haar redden met Willy Anorexia op kop, zelfs nadat hij een proeve van onbekwaamheid geleverd had.

Het zit haar blijkbaar hoog want wat later stuurt ze me deze mail met als onderwerp ‘Impressie achteraf’:

Pfff.

Ik ben die verdomde ziektegeschiedenis en die kruistocht waarbij ik met mezelf moest leuren beu verteld en beu gehoord. Ook omdat ik elke keer de indruk heb dat ik het niet uitgelegd krijg.

Toen ik de laatste keer opgenomen werd (in Gent), voelde ik met elke vezel in mijn lijf dat de ziekte niet ten gronde zou aangepakt worden. Ik zou er hoogstens een tijdje in slagen mijn hoofd boven water te houden. Het zou opnieuw en nog heviger beginnen. Maar bij gebrek aan alternatief heb ik alles in mij aangesproken om de behandeling toch aan te gaan.

Heb ik je al verteld dat ik ooit informatie heb gezocht over elektroshocks? (niet geschikt voor dwang- en eetstoornissen, effectieve werking alleen bewezen voor ernstige depressies)

Jij gelooft niet in radicale keuzes. Ik wel. Omdat alles zo extreem is. Dit moet bij de wortel aangepakt worden.

Aanmodderen in de rand heeft geen zin. ‘Het’ wint dan altijd. Maar nog eens pfff. Dan zien we mekaar na al die tijd terug en zit ik daar als een hoopje ellende. Ik krijg het koud van zoveel miserie.

Ik heb nood aan luchtigheid. Aan het warme gevoel dat ik krijg als ik lach.

Ik antwoord:

Misschien moeten we eens iets doen wat niets met het boek te maken heeft. We zien nog wel. Of stel iets voor. Ik heb daarnet met Kortenberg gebeld. De man die ik hoopte te spreken was er niet, maar ik kreeg een van de psychologen aan de lijn, met wie ik vrij lang gepraat heb. Hij wilde me wel een interview toestaan, maar zou eerst met het hoofd van de afdeling overleggen. Ik heb hem gezegd dat we in geen geval het proces van ‘Willy’ willen maken. Het gaat om jou.

Hij neemt na 8 juli contact met me op, want nu gaat hij met vakantie en ik ben van 1 tot 8 juli naar Burundi. Er is me door Artsen Zonder Grenzen gevraagd om portretten te maken van vrouwen die seksueel misbruikt zijn… Blijkbaar is seksueel geweld een plaag in Burundi. Enfin, lieve Ann, jij en ik gaan rustig verder. Ik heb daarnet pas bevestiging gekregen dat ik echt naar Burundi ga. Daarom heb ik er vanmorgen niets over gezegd.

Dikke kus van Kristien en tot zaterdag.

(al dat gereis is uitzonderlijk, hoor!)

Maar ook ik ben in de greep van moedeloosheid. Hoe ontsnapt Ann uit de ijzeren greep waarin ze geklemd zit? In mijn hoofd de echo van haar wanhopige kreet: ‘Ik kan niet, ik kan echt niet!’

Terwijl ik dit tik, floept dit mailtje binnen:

Directe vraag:

Vind jij mij een fijn mens?

Ik antwoord meteen:

zonder enige twijfel: ja!

Sms’je Ann (een paar uur later):

Al zo vaak be- en veroordeeld. Zelden gewoon begrepen. Hoop dat Kortenberg niet dat verhaal geeft. Mag ik ook wat begrip? Engagement, hulp, geloof in mijn kunnen? Iedereen weet altijd wat ik moet doen. O ja? Wil iemand ruilen, maar dan het hele plaatje? Arrogante analyses. Hoop dat je er meer uit krijgt. X

Ik antwoord:

Hela, hela! Die psycholoog zei dat hij zich jou als een uiterst intelligent iemand herinnerde!

Zal de dag komen waarop Ann ook mij verwijt dat ik haar niet begrijp?

Misschien komt het uiteindelijk hierop neer: je kiest het verhaal van je leven. Op een bepaald moment maak je de keuze. Sommige mensen zijn voor het geluk geboren. Die hoeven niet te kiezen. Die hebben een prachtig verhaal cadeau gekregen. Maar de meesten onder ons lukt het niet zonder hard te werken. Het doet me denken aan regels van Herman, die ongeveer zo gaan: ‘Wie zal ik vandaag eens zijn? Ik ben de zonder-verdriet-man.’ Het idee dat je je kunt voornemen gelukkig te zijn. Misschien niet gelukkig, maar toch tevreden. Of sereen. Mensen als Ann slagen er niet in zich los te weken van het verhaal waarin ze geboren zijn. Hoe hard ze dat ook proberen. Of wensen. Of verlangen. Ze blijven ter plaatse trappelen. Ze zitten erin vast als een vlieg in stroop.

19 juni

De vraag waarmee ik opsta is deze: of het beeld dat ik altijd voor mijn zus gebruik, ook op Ann van toepassing is, namelijk dat het was alsof we van een lamme eisten dat ze liep en van een blinde dat ze zag.

Ann gaat ten onder aan een overdosis structuur. Ze is het slachtoffer van haar eigen obsessieve en dwangmatige behoefte aan structuur. Diezelfde behoefte maakt het voor vrienden en familie ontzettend moeilijk om met haar om te gaan. Ze is uitgeput, maar toen ik haar gisteren voorstelde om zich in een wellness center te laten verwennen of om vakantie te nemen in een van die tehuizen van de mutualiteit, schudde ze koppighaar hoofd. ‘Laat andere mensen voorje lichaam zorgen,’ zei ik. ‘Besteed de last van je lichaam uit. Je psyche is ingewikkelder, maar je lichaam kun je laten verzorgen. Volgens jouw instructies zelfs.’ Maar nee, nee, nee. Ik veronderstel dat ze de structuur die haar werk haar biedt, nodig heeft. Ze gaat liever naar haar werk dan dat ze een vrije, lege, eenzame dag voor de boeg heeft. Pas als ze letterlijk niet meer kan, gooit ze de handdoek in de ring, maar dan nog probeert ze haar vermoeidheid te camoufleren. Vrijdag mailde ze me ’s morgens: ‘Ik ben vandaag thuis aan een gevoelig document aan het werken.’ Het klonk me wat raar in de oren, vooral dat ‘gevoelig document’. Later las ik een dagboek fragment over de nacht die aan die bewuste vrijdag voorafging: ‘Donderdagnacht dacht ik: ik hou dit niet uit.’ Waarom, denk ik dan, mailt ze vrijdagochtend niet: ‘Ik ben op en kan niet gaan werken’? Waarom doet ze zich op zulke ogenblikken zelfs bij mij stoerder voor dan ze is?

Marc vertelde me dat, soms wanneer hij haar belt, ze zegt dat ze in de metro zit. Maar het is dan muisstil. Niet één achtergrondgeluid. Of ze beweert dat ze in vergadering is. Hoe dan ook is ze ergens heel erg druk, maar muisstil. En dan belt ze een minuut later zelf, uit schuldgevoel veronderstelt hij, en zit ze plotseling niet meer in die metro of op die vergadering. Waarom zegt ze dan niet gewoon: ik heb even niet de fut om te bellen? Waarom verzint ze zo’n doorzichtige smoes? Waarom vertrouwt ze hem niet voldoende om de dingen gewoon te zeggen zoals ze zijn?

Ik ben tot de overtuiging gekomen dat alleen Ann Ann kan genezen. Zij moet uit de anorexia stappen, zoals je uit alcoholisme stapt. Of uit een heroïneverslaving. Artsen en therapeuten kunnen haar daar hooguit bij helpen. En misschien is het daarvoor nu inderdaad te laat.

Herinnering. Mijn moeder en ik maken de bedden op. Dat hebben zij en ik ongelooflijk dikwijls samen gedaan. Mijn moeder zwoer bij het ‘aftrekken’ van de bedden (2x per week!), die dus vervolgens weer moesten worden opgemaakt. Onder het hoofdkussen van mijn vader ligt een kleine handdoek die gebruikt lijkt om snot weg te vegen. Ik weet waarvoor hij gebruikt is, maar sta mezelf niet toe het te weten. Mijn moeder stopt hem met een kordaat gebaar onder het hoofdkussen weg. De handdoek had zalmroze en lichtgroene strepen en franjes. Onder het hoofdkussen van mijn broer treffen we vieze zakdoeken aan. Die nam ik bij een punt en gooide ik bij de vuile was in de badkamer.

De slaapkamerdeur van mijn ouders stond meestal op een kiertje, maar soms ging hij dicht. En even later stormde mijn moeder de trap africhting toilet. En ook de sleutel in de deur van mijn broer werd soms omgedraaid.

Geluiden waarvan je doet of je ze niet hoort.

En de vraag in mijn hoofd of een gezinswoning geen onding is. Of gescheiden mannen- en vrouwenvertrekken niet zinvoller zijn. En hotelkamers voor de seks.

E-mailcorrespondentie met Bart.

Hij:

Plots schiet het mij te binnen, vertrek jij op 1 juli naar Burundi? Zoja, dan moet ik alleen naar de trouw van Griet?

Ik:

klote, hè!

Hij:

Fuck, maar het is wat het is. Zal naar Griet mailen (had haar al gezegd dat we kwamen).

Ik:

ja, megafuck

misschien moeten we een paar dagen voor ons prikken

een huwelijksreis vooraf

wat denk je?

Hij:

van 2 tot 6 juli?

Ik:

dat is nu een typisch Castelein antwoord, zie

dus niet

mij goed

Hij:

En herlees eens jouw antwoord…

Waarmee hij geheel terecht bedoelt dat mijn antwoord al even typisch is. Een overgevoelig ik-verschans-me-in-mijnschulp antwoord en denk niet dat ik zal aandringen of zeuren, daartoe verlaag ik me niet. Het ergste is dat we wat koppigheid betreft aan elkaar gewaagd zijn. Geen huwelijksreis vooraf dus. Of: to be continued.

Het laten zien van gevoelens blijft een ingewikkelde affaire met het eeuwige risico het deksel op je neus te krijgen. Ook Bart schermt zich trouwens met een grapje af. Met een kluchtje, zoals ze dat bij hem in de streek zeggen.

(Berichtje van Artsen Zonder Grenzen: de reis naar Burundi wordt uitgesteld!)

Terwijl ik mijn roman In het land van Dutroux voor een laatste keer nalees, stuit ik op deze wel erg toepasselijke passage:

Stel dat Sarah had besloten van hem te houden. Zou ze dan op den duur niet echt van hem zijn gaan houden? En wat was het precieze verschil tussen zijn en schijn? Was een rol noodzakelijkerwijs schijn? Betekende komedie spelen per definitie dat je loog? De mens werd naakt geboren en koos een kostuum dat hem paste. En vervolgens zag de wereld alleen het kostuum. De mens was het kostuum dat hij droeg. Wat als het kostuum de enige werkelijkheid was? Waarom gingen we ervan uit dat het masker iets verborg?

Er was geen waarheid en ook geen licht, die na een moeizame zoektocht konden worden gevonden. We maakten zelf onze waarheid en ons licht. Dát was de waarheid die we moesten ontdekken en die hij had ontdekt.

20 juni

Het verhaal van mijn zus waar ik gisteren voor de honderdduizendste keer naar geluisterd heb: de Hemmerechtsen hebben haar nooit begrepen, de Hemmerechtsen hebben haar verstoten, de Hemmerechtsen zijn steenrijk en geven wekelijks feestjes waarop zij niet uitgenodigd wordt, de Hemmerechtsen beseffen niet hoe ziek ze is en hoe hard ze vecht om het hoofd boven water te houden, de Hemmerechtsen hebben haar nooit gesteund.

En als ik dan denk: ik ben geen masochist, ik blijf hier niet zitten luisteren, als ik zeg: ‘Ik stap eens op’, dan wordt ze boos, want ik heb nooit tijd voor haar, de Hemmerechtsen hebben het altijd druk.

Ik zeg: ‘Ik denk niet dat het een goede dag is. Misschien gaat het een volgende keer beter.’

Zij: ‘Blijf. Besef je dan niet dat ik je nu nodig heb. Ik moet het eens kunnen zeggen.’

Verbijsterd blijf ik zitten. Ik zeg: ‘Denk aan de goede dingen in je leven. Kom, laten we de goede dingen opsommen.’ Ik tel de goede dingen op mijn vingers, maar altijd opnieuw begint ze over pijn en haat en frustratie en niemand die haar begrijpt, en niemand die, en hoe moeilijkzij het wel, en ik zou eens een jaar in een inrichting moeten zitten, dan zou ik weten wat het is, dan zou ik niet meer zo hoog van de toren blazen, dan zou ik geen interviews meer geven, maar ik ben ook haar lieve zus, de enige die haar begrijpt, nee, mama begrijpt haar ook, en papa.

Het verhaal van mijn zus is voor mij de hel. Het is de plek van haar pijn, maar ze lijkt verslaafd aan die pijn, en ook ik moet en zal die pijn voelen. Ze kent geen rust voor ze ook mij naar de hel gesleurd heeft. Ze kwelt zichzelf en ze kwelt mij. En daar ontstaat dan mijn verhaal: de grens die ik trek, de muur die ik opricht tussen haar en mij, de ijzeren overtuiging: ik zit hier wel, maar ik laat me door jou niet besmeuren, jouw hel betreed ik niet. In het therapeutenjargon: ‘I’m not going there.’ En: ‘Talk to the hand.’

21 juni

Vroeger zeiden de mensen niet: vertel een ander verhaal over je leven; ze zeiden: leg eens een andere plaat op!

22 juni

Mailtje van mij aan Ann:

Hoe was het met Marc?

Ik heb nog wat notities toegevoegd. Misschien zijn ze

soms confronterend voor jou. Maar je weet: alles voor het boek. (En dus voor jou!)

Ik zie je zaterdag.

Kus van Kristien

Anns antwoord:

Mijn hoofd weet dat ik me sterker wil voordoen dan ik ben. Ik heb het gevoel dat een eerlijk antwoord niet gepikt wordt (zoals zeggen: sorry mag ik straks terugbellen, ik kan/wil even niet). Dat is een zwakte-antwoord, zo is me geleerd. Ik zeg trouwens af en toe wél: nu liever niet. Marc zal dat beamen.

Dat van die taxi is trouwens in mijn oor blijven hangen.

Dinsdagavond al toegepast.

Met mijn hart denk ik: Ann, hoe heb je het in je hoofd gehaald om uit eigen initiatief weer maar eens een fase in te gaan waarin therapiegewijs al wat je zegt/doet/denkt gewikt en gewogen wordt? Geïnterpreteerd en geëvalueerd? En dan wil ik heel hard vloeken en roepen: ontplof allemaal!

(ik weet dat ook deze reactie zal geïnterpreteerd worden, en ook deze zin hier…)

De plaat die blijft hangen, het oude niet kunnen loslaten…

Hoe zal een buitenstaander die dit boek leest over mij denken? Als een moeilijk mens, een zaag, een sukkel… Ik wil het me niet aantrekken, maar ik doe het toch. Iedereen zal een oordeel over me vellen. Ze zullen allemaal weten hoe zij dit zouden aanpakken. Of nog beter: als dat mijn dochter was, ik zou…

Als dat mijn zus was, ik zou…

En dan gisteren met collega’s na een geslaagd event een avond op café gehangen en moppen en anekdotes verteld. Ook ik.

En thuisgekomen en mezelf huilend in slaap gewiegd. Niet in staat de kwaadheid, de frustratie weg te denken. Waarom kan ik niet zeggen: ‘wat geweest is, is geweest’ en: ‘opzij allemaal, nu begint mijn verhaal’? Ben ik gehandicapt, beschadigd, verloren?

En later volgt dit:

Marc vertelde dat hij zich het interview anders voorgesteld had: warmer, in een andere sfeer. Hij had zich kennelijk alles anders voorgesteld van je binnenkomst tot de wijze waarop je wegging. Het lukte hem niet te zeggen wat hij wilde zeggen. Hij had zich niet aan zoveel feitelijke vragen verwacht. Hij herinnert zich sferen, gevoelens, impressies, maar weinig concrete anekdotes (herken ik zelf ook).

We hebben het verder over zijn reis naar Amerika gehad, over mijn verlangens, wensen en dromen en hoe die nooit meer zullen kunnen. Over mama. Over mij, over hem, over ons. Over hoe het verder moet. Over hoe belangrijk hij was en is (ik), over hoe belangrijk ik was en ben (hij).

En dat alles op een zomers terras.

Fijn.

Ann

Ik antwoord:

Lieve Ann,

Ik heb een berekend risico genomen toen ik je de tekst doormailde. Ik besefte heel goed dat je over een aantal zinnen zou struikelen. En dat je boos op me zou zijn, verwachtte ik ook. Maar ik wilde die zinnen er ook in. Ik werk aan dit boek met heel veel liefde voor jou, maar ik wil alle stemmen laten horen, alle standpunten laten zien. Ik hoop dat je vooral dat uit mijn woorden opmaakt. En ik denk dat een buitenstaander dat er ook uit zal opmaken. Door al die kritische bedenkingen wordt het boek geloofwaardiger. Dat is althans mijn hoop.

Enfin, we praten er zaterdag over.

Dikke kus en tot dan!

Ann stuurt een mailtje met als onderwerp: ‘’t is allemaal ni zo simpel: Ann-zijn’

Ik geloof je.

Maar het kwetst.

Ik heb overal begrip voor. Jaren therapie hebben me geleerd alles redelijk te benaderen.

Ik kán over mezelf blijven denken als over een derde: de geanalyseerde, die alles over zich heen laat gaan; het lijdend voorwerp.

Maar ik probeer voor dit boek vanuit mezelf te spreken in plaats van over mezelf. Ik heb ook pit, ben actief en vecht. Ondanks alles lééf ik.

Dus soms onredelijk. Boos. Gekwetst.

Dat is nieuw voor mij. Emotioneel kwetsbaar kunnen en durven zijn.

Dat ‘kunnen’ is jouw verdienste, dat ‘durven’ die van mij.

In bed lees ik de afscheidsbrief van Dirk aan haar:

Ann,

Jij vraagt begrip en respect. Ik vraag dat ook.

Toen ik mijn vrouw heb leren kennen, woonde ze ook alleen. Vanaf het eerste ogenblik heb ik me bij haar welkom gevoeld. Ik kon op de meest onmogelijke momenten bij haar langslopen. Was ze met iets bezig, dan stopte ze ermee of deed ze verder of hielp ik haar, afhankelijk van wat we op dat moment samen wilden. Was ze ’s avonds moe dan vertrok ik wat vroeger of ze ging al slapen en ik vertrok wat later. Of ik bleef een nachtje bij haar. We namen elkaar op in elkaars vriendenkring. Het verliep allemaal spontaan. Duizend kleine dingen die me een goed gevoel gaven. We maakten tijd voor elkaar. Ze gaf me de sleutel van haar huis. Ik kon er altijd binnen.

Bij jou had ik dat gevoel niet. Ik voelde me na een tijd wel welkom. Maar het bleef gemaakt en stroef verlopen. De afspraken bleven. Een uur van komen en een uur van gaan. En de mij toebedeelde tijd tussen komen en gaan werd na verloop van tijd steeds korter. Voor gesloten deuren staan. Niet binnengelaten worden. Je maar een paar uurtjes per week mogen zien. Samen naar zee gaan en dan achteraf niet samen kunnen uitbollen, want er stond klaarblijkelijk al iets anders voor je op het programma. Je hebt ooit op mijn gsm de boodschap ingesproken dat je meer tijd voor me zou maken, dat je die voorbereidende tijd nodig had, maar dat het vanaf nu anders zou verlopen. Ik kreeg integendeel steeds minder tijd toegemeten. Dat alles wilde ik niet. Ik had er dus niet moeten mee beginnen. Maar er was ook steeds hoop omdat ik wist dat de échte Ann anders was, onvoorstelbaar lief, zacht en warm; een keikop weliswaar, maar dan een lieve, zachte en warme keikop. Wel, Ann, het is die échte Ann die ik wilde, wat jij nu ook moge beweren. Ik wilde de echte Ann, zoals je was toen je me op een avond meenam van het werk naar je appartementje en je me de sleutel gaf om de deur te openen: een avond dat je echt spontaan en jezelf was, een fijne avond, een hoopvolle avond. Ik wilde je zoals je was die avond aan zee, toen ik in onze kamer voor het raam stond en jij achter me kwam staan en me heel lief vastnam.
Het kwetst me dat je je zo denigrerend over onze relatie uitlaat. Ik heb in onze relatie geloofd. Ik geloof nog altijd in een relatie met de échte Ann. Maar de anorectische Ann kan ik niet aan als partner. Daarom ben ik ermee gestopt, omdat ik het niet aankan. Als gewone vriend heb ik nooit problemen met je anorexia gehad, maar als partners zijn we te nauw met elkaar verbonden om toe te staan dat je anorexia onze relatie beheerst. Denk dus vooral niet dat de anorectische Ann makkelijker is om mee om te gaan dan de echte. In een oppervlakkige relatie zeker wel, maar niet in een intieme relatie. Ik wilde die anorectische Ann gewoon niet meer. Ik kon het niet aan altijd en overal (want zo voelde ik het aan) met je anorexia rekening te moeten houden.

Je vroeg me om thuis weg te gaan. Je vraag was terecht. Maar waar kon ik op dat moment naartoe zonder mijn kinderen in de problemen te brengen? Zonder hen financieel vast te zetten? Er was slechts één mogelijkheid en dat was met jou gaan samenwonen, maar dat wilde en kon jij niet.

In het anderhalve jaar dat we elkaar gekend hebben, heb je nooit enige belangstelling voor mijn kinderen getoond. Je moet toch ook geweten hebben dat zij mij zeer dierbaar zijn, dat ik hen even graag zie als jou.
(…)

23 juni

Ik kom met hoofdpijn thuis. Ann en ik hebben elkaar van 13 u tot 17.39 u gezien, het moment waarop ik in de trein naar Antwerpen ben gestapt. Ann was met me naar het station gelopen. Ze maakt graag verre wandelingen door de stad. Zwerfkat Ann. Zoals afgesproken waren we dit keer na het interview nog iets gaan drinken voor de aangekondigde ‘leuke afsluiting’, maar onvermijdelijk ging het gesprek verder, zij het dan zonder bandrecordertje. Dat lag, denk ik, vooral aan mij. Ik ben met haar niet tot ‘leuke’, luchtige babbels in staat, hoewel Ann daar duidelijk behoefte aan heeft, al was het maar om even geen AN-patiënte te zijn.

Dit keer at Ann het chocolaatje bij haar koffie wel op. Ik heb bewust weggekeken uit angst dat ik zou gapen. Na alles wat ik haar over eten heb horen zeggen, lijkt het haast voyeuristisch om te kijken hoe ze eten in haar mond stopt, kauwt en slikt. Eten als obscene daad.

Ann wil haar vakantie straks gebruiken om haar erfenis te regelen. En ze gaat waarschijnlijk een paar dagen met haar moeder op reis. Ergens waar het warm is, Lissabon of Barcelona. Een citytrip. En daarna stapt ze eruit. Ze stapt uit het leven of ze stapt uit haar oude leven. En of ze in beide gevallen op mij mag rekenen. Of ik bij haar kan zijn als ze die pil slikt. (Waarbij ik aan het weerkerende verzoek van Herman denk: wil jij degene zijn die mijn hand vasthoudt als ik sterf?) En of ik contact met haar kan houden als ze met haar familie breekt om een nieuw leven te beginnen, een leven los van het verleden? En dus zonder familie, want die familie herinnert haar aan het verleden. Dat kan die familie niet helpen. Of toch maar een beetje.

Vervolgens hadden we een heftige discussie over dat nieuwe leven. Ik hield vol dat ze zich voor die incest moet laten behandelen en dat het eetprobleem dan wel opgelost zal raken. Nee, zei ze, want ik ben niet sterk genoeg. Ik hou dit fysiek niet lang meer vol. – Probeer gewoon iets meer te eten, zei ik. – Zo werkt dat niet, zei ze. Je moet heel veel eten om bij te komen, als je zo mager bent als ik. – Dat heeft volgens mij geen enkele zin, zei ik. Probeer in plaats van één potje yoghurt anderhalf potje yoghurt te eten. Zet kleine stapjes. – Dan duurt het twee maanden om 5 kilo bij te komen! – Zou dat niet fantastisch zijn, repliceerde ik. Ik wil een krat champagne kraken als jij in twee maanden tijd 5 kilo bijkomt. – Ik moet van die dwang af, zei ze. – Je zult daar misschien nooit van verlost zijn. Probeer een beetje rek in die dwang te krijgen. Eet twee wortels in plaats van één.

Maar zo eenvoudig was het niet.

Een uur later beseften we dat we geen millimeter waren opgeschoten.

Ik zei: ‘Luister, Ann, als je niet meer kunt, dan kun je niet meer.’

Ik dacht aan het woord ‘machteloos’, ook door haar broer Marc gebruikt.

De kwestie was ook, zei ze, dat ze het haar familie wel heel gemakkelijk maakte, als ze met hen brak en bijkwam en een nieuw leven opbouwde. Dan konden ze weer doen alsof er niets aan de hand was.

Toen dacht ik aan de woorden ‘wraak’ en ‘chantage’, die in gesprekken met haar familie wel eens gevallen waren.

Tussendoor vertelde ze gedreven over haar werk. En ze maakte zich druk over de dwaasheid van sommige van haar collega’s. Ik bedacht hoe ik er alles aan had gedaan om zo weinig mogelijk met dwaze mensen in contact te komen. Hoe ik hen liever ne geerde dan dat ik me over hen opwond. Ik vroeg me af waarom Ann zoveel energie in die mensen en hun dwaasheden stak. Ik moest me bedwingen om niet wrevelig te zeggen: ‘Hou je toch met de belangrijke dingen bezig!’

Onderweg naar het station vroeg ik haar of ze het boek zou missen als het eenmaal afgerond was. Nee, zei ze beslist. De gesprekken vielen haar zwaar. Ze was zeker nietbeducht voor het post-boek-zwarte-gat. Wel benieuwde het haar wat ze zou voelen als ze een exemplaar in handen hield. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat we elkaar aan het loslaten waren. Misschien heeft mijn hoofdpijn daar alles mee te maken: het besef dat zij en ik geen vriendinnen kunnen zijn. Of zijn. Wij zullen nooit twee vrouwen zijn die afspreken om eens gezellig naar de film te gaan of gezellig bij te kletsen of gezellig te shoppen. Zij een eenzaat en ik een eenzaat. Ik heb helemaal geen talent voor dat soort gezelligheid. Of ik heb er geen talent voor met háár. En dat komt, denk ik, omdat ik haar ziekte niet vergeten kan. Ik stuit op een rare paradox: Ann wil dat haar ellende wordt erkend, maar ze wil ook dat die af en toe vergeten wordt, want ze is meer dan alleen een AN-patiënte. Misschien wil ze kunnen bepalen wie ze naar voren schuift: de vrouw, de zus, de vriendin, de patiënte, de vrolijke, de depressieve. Ikben me te bewust van de wanhopige Ann om met de energieke op stap te gaan alsof de wanhopige niet bestaat. Bizar genoeg schiet ik op dit punt tegenover haar tekort. Mijn onvermogen is het struikelblok voor de vriendschap waarnaar ze verlangt. Telkens wanneer ze me in een leuke babbel probeert te betrekken, krijg ik hoofdpijn. Ik ben degene die zich terugtrekt. Die afstand houdt. In mijn ervaring hoor ik de echo van iets wat Yves zei: ‘Ze probeert zich dan beter voor te doen dan ze is. Vrolijk en zo, maar er is veel fake bij, denk ik. Ge ziet dat het haar niet afgaat.’ Maar het gaat haar wel af. Enhet verbijstert mij. Hoe kan ik die twee vrouwen met elkaar rijmen? Is de vrouw die over haar collega’s ratelt en tatert dezelfde als die zelfmoord overweegt? Dit boek bestaat bij de gratie van haar wanhoop. Die is interessant. Haar opgewektheid niet.

In de trein naar huis beeldde ik me in dat iemand me de vraag stelde of het boek me veranderd had. En dat ik antwoordde: het heeft mijn liefde voor mijn dochter verdiept. Nog meer verdiept.

Tijdens het interview sprak Ann rustiger dan de vorige keren. Ze leek niet langer bang dat haar de tijd niet gegund zou zijn om te zeggen wat ze te zeggen heeft.

Na afloop hadden we het opnieuw over haar behoefte aan erkenning en hoe ze die nooit van haar familie zal krijgen. Niet omdat ze haar die erkenning niet willen geven, maar vooral omdat ze het domweg niet kunnen. Dat van dat nietkunnen komt van mij. Ann houdt het bij niet-willen. Terwijl ze het echt wel met handen en voeten uitgelegd heeft, zoals ook blijkt uit dit fragment uit een brief aan haar moeder. Hij dateert van na het benoemen van de incest:

Nu ik op een keerpunt sta, houdt de angst dat het ooit vergeten wordt, me tegen. Als dat risico erin zit, word ik gedwongen het levende geheugen te blijven, en te tonen, te blijven tonen dat het gebeurd is. Kon ik het maar in een steen beitelen, zodat het ergens onuitwisbaar staat. Bestond er maar een ritueel om die feiten jaarlijks te herdenken, bij wijze van collectief geheugen.

Ik wil er zeker van kunnen zijn, mama, dat iedereen het zich blijft herinneren, al was het alleen maar uit respect voor mij, en dat iedereen met die herinnering voortdurend in het achterhoofd, rekening houdt met mijn gevoelens. Ik bedoel niet dat het elke keer kommer en kwel moet zijn als we samen zijn. Wat ik wel bedoel is dat ik zijn naam niet meer wil horen ergens in een achteloos gesprekje tussendoor, dat ik zijn foto niet meer wil zien en dat ik nooit de dag wil meemaken dat er op zijn graf te zijner ere bloemen gezet worden of plechtigheden georganiseerd worden. Niet door mijn familie, niet door diegenen wiens zus/dochter vermoord werd (want dat ik nog leef is een wonder) door hem.

Ik wil daarop kunnen rekenen, zodat ik het idee eindelijk kan loslaten dat ik al wat gebeurd is, lijfelijk en woordelijk moet blijven getuigen. Dat ik dat moet doen om trouw te blijven aan mezelf.

‘In september 1998 was mijn contract aan de universiteit ten einde. Intussen was ik gepromoveerd en had ik werkcolleges begeleid. Ik was duidelijk veel te mager. Iedereen ging samen in de Alma lunchen, maar ik probeerde me eraan te onttrekken. Op een bepaald moment heb ik het aan iedereen verteld. Er werd goed op gereageerd. Dat is eigenlijk altijd het geval.

Als ik wilde kon ik blijven als postdoc. assistente, maar ik vond dat het tijd voor iets anders was, hoe graag ik ook aan de universiteit gewerkt had. Toen heb ik naar een baan in een ziekenhuis gesolliciteerd. Het was een nieuwe functie, waarvan ik nauwelijks wist wat ze inhield. Tijdens de sollicitatiegesprekken betoonde ik me erg enthousiast zonder goed te weten waarvoor. Ook mijn antwoord op de vraag hoe ik mijn christelijke geïnspireerdheid in die functie vertolkt zag, maakte grote indruk! (lacht)

Een maand later ben ik daar begonnen in een voor mij volledig nieuwe omgeving. Het voordeel was dat ik die job zelf kon en ook moest invullen. Er was een kleine afdeling anorexia-patiënten, van wie ik er een aantal geïnterviewd heb. Dat was heel vreemd, hoor.

Op mijn eerste werkdag heb ik Dirk ontmoet. Ik ben nooit echt verliefd op hem geweest, maar ik wist meteen: hij is een soulmate. Hij had iets grappigs en humoristisch. We herkenden in elkaar dezelfde ironische kijk op het leven. We konden het meteen erg goed met elkaar vinden. We gingen vaak wandelen en we vertelden elkaar veel.

Op een avond was hij bij me. Ik had toen pas gehoord dat een vriendin van me na een mislukte zelfmoordpoging in het ziekenhuis opgenomen was. Ik was overstuur. Hij heeft me toen in zijn armen genomen en gekust. Plotseling hadden we een relatie. We vroegen ons meteen af of het een goed idee was.

Hij had heel veel respect voor me. Hij was heel geduldig en teder. Ik mocht altijd zeggen tot hoever het ging. We hebben samen naakt geslapen, maar verder is het niet gegaan. Voor mij was dat al een hele overwinning. Ik kan niet zeggen dat ik het prettig vond. Ik onderging het. Ik begreep dat het het minimum was dat ik kon doen. Maar ik voelde me wel perfect veilig bij hem. Ik wist dat hij zonder mijn toestemming nooit iets zou ondernemen.

Knuffelen vond ik wel prettig, maar dan met mijn kleren aan. We lagen dikwijls in elkaars armen in de zetel televisie te kijken. Dan voelde ik me goed bij hem.

Ik kan me seksueel opgewonden voelen, maar dat breekt dan af en ik trek me in mijn schulp terug. Een spuitje krijgen is voor mij al bijna ondraaglijk. Ik ben panisch voor iets wat mijn lichaam binnen dringt. Het is iedere keer een ramp als er bij mij bloed moet getrokken worden. De laatste keer hebben ze me met chloroform moeten verdoven. Als ik die “penetratie” al niet verdraag…

Op een bepaald moment besefte ik hoe slecht het met me ging en ben ik zoals gezegd bij dokter A gaan aanbellen. Dat kan vreemd klinken na alles wat er tussen ons fout gelopen was, maar ik was ervan overtuigd dat hij als therapeut in Vlaanderen er het meest van wist en weet. Ik geloofde nog altijd dat hij degene was die me kon redden. Niet met zijn persoonlijkheid, want die vond ik zwak, maar met zijn kunde en kennis.

In Tienen werd ik dit keer in de traumagroep opgenomen, omdat het nu duidelijk was dat er een ernstig trauma aan mijn anorexia ten grondslag lag. Er golden nog altijd afspraken over gewichtstoename, maar ze waren minder strikt. Die incestervaring is niet plotseling naar boven gekomen. Ze zat achter in mijn hoofd en schoof langzaam naar voren. Maar op het laatste moment zei ik het telkens net niet. Ik kon me er niet toe brengen het uit te spreken. Ik duwde het weg. Ik verdrong het. Op een maandag vertelde iemand over een slecht weekend dat ze had gehad. Ze vertelde over de geur in het huis van haar ouders, en over de grote ruimtes en dat ze het daar altijdkoud had. Terwijl ze vertelde ben ik flauwgevallen. Ik kon me zo voorstellen hoe koud je het in zo’n huis had. Toen kwam het ontzettend dichtbij. Dikwijls wist ik echt niet meer waar ik was. Ik leerde trucjes om “erbij” te blijven. Ik moest in gedachten mijn omgeving beschrijven en mezelf vertellen wie ik was. Ik leerde mezelf te dwingen in het hier en nu te blijven.

Maar uiteindelijk heb ik het dus wel uitgesproken. Niet veel later heb ik tijdens een weekend thuis besloten om het koffertje met mijn brieven aan dokter A naar Tienen mee te nemen. Tot dan toe had ik hem in het ziekenhuis gemeden, maar toen nam ik me voor in de groep te vertellen hoe de nabehandeling na mijn vorige opname verlopen was. Tegelijk dacht ik: ik kan dat tegenover de andere patiënten niet maken. Zij geloven in hem. Ik kan hun therapeutisch proces niet ondergraven.

Ik vertrok dus naar Tienen met dat koffertje. Onderweg begon ik de brieven te lezen en ik werd weer zo ongelooflijk kwaad. Ik dacht: gij smerigaard! Welk spel hebt gij met mij gespeeld! Het feit dat hij me zei: “Beschouw me als uw vader” begon nu welheelpervers te klinken. Ik vond dat hij misbruik had gemaakt van mijn naïviteit en van mijn hunker naar een vaderfiguur. Ik was volkomen afhankelijk van hem. Hij zou me redden!

Ik heb de geschiedenis met dokter A ervaren als een herhaling van de incest. Alles paste: het woord vader, de rol die hij opnam, zijn arrogantie, de weigering erover te praten.

En hij moet het geweten hebben van die incest. Daar ben ik zeker van. Als hij er iets over insinueerde, maakte ik een afwerend gebaar met mijn ogen. Ik sloot me ervoor af. Het enige wat ik over mijn vader wist was: er is iets aan de hand. Maar ik wou er zeker niet dieper over nadenken. Ik zou het waarschijnlijk toen niet aangekund hebben.

Maar goed, ik kwam dus met die brieven in Tienen aan. Het was zondagavond en er was alleen verplegend personeel. Ik heb toen aan mijn individuele begeleider alles verteld. Hij nam het heel ernstig en schrok enorm. Hij gaf me de raad de brieven in mijn kast weg te bergen. En hij beloofde het in de teambespreking ter sprake te brengen. Maar hij legde me ook uit dat het een heel delicate affaire was. Delicaat? dacht ik. Wat is daar delicaat aan? Ze moeten die man gewoon confronteren. Er bestond een duidelijke gedragscode, die ook aan ons was uitgelegd. Er mochten geen relaties tussen patiënten en begeleiders ontstaan, zelfs als er gevoelens opbloeiden. Ik was ontzettend bang dat niemand het voor mij zou opnemen.

Ik ben toen opgevangen geweest door een andere psycholoog. Hij vond het problematisch om het in de groep te vertellen en gaf me de raad mijn behandeling in Tienen af te ronden. Daarom ben ik toen maar drie maanden gebleven. Het was wel erg ironisch. Ik kom uit een geheime situatie met een dag en een nacht. Ik moet daaruit geraken. Maar tijdens die opname word ik opnieuw gedwongen om in een dubbele situatie te leven en om dingen niet te vertellen. Het is de bedoeling dat in de groep alles verteld wordt, maar ik zat dus weer met een geheim. Ik heb toen tegen de psycholoog gezegd dat ik met dokter A een gesprek wenste.

De eerste keer kwam hij te laat opdagen. Ik heb toen ostentatief op mijn horloge gekeken en ik ben weggegaan. Het was etenstijd en ik vertikte het voor hem mijn maaltijd te missen. Er werd een nieuwe afspraak gemaakt. Ik ben toen vijf minuten te laat gekomen en hij zat op míj te wachten. Ik dacht: yés! Ik zal dat gevoel van kracht en triomf nooit vergeten.

Ik dacht: eindelijk gaat het over míj. Eindelijk kan ik het verleden achter me laten. Er breken nieuwe tijden aan. Ik heb niet met mijn vader kunnen afrekenen, maar met hem kan het wel. Ik ben naar binnen gegaan, ik heb de deur gesloten, ik ben gaan zitten en ik ben hem beginnen zeggen wat ik over hem dacht. Ik zei dingen als: “Ge zijt ne hele zwakke mens. Ziet u daar nu eens zitten! De Grote Psychiater! Ge zijt ne lafaard! Een klein manneke!” Een uur lang heb ik mijn gal gespuwd. Ik heb het woord “misbruik” honderdenéén keer laten vallen. Hij heeft geen woord gezegd. Ik zei: “Reageer dan!” Maar hij zei niets. Toen ik was uitgeraasd, zei hij: “Zo?” Ik zei: “Ja, zeker.” Ik ben opgestaan, ik heb hem een hand gegeven, ik heb hem gezegd: “Ik hoop tot nooit meer, maar dat zal wel niet.” En dat was het.

Ik voelde me enorm goed. Opgelucht ook. Van de psycholoog kreeg ik de raad de brieven te verbranden. Misschien had ik dat niet moeten doen, maar bon.

Ik heb toen woedetherapie gekregen. Ik zat met ontzettend veel woede. Nog altijd. Zelfs nu zou ik een deur kunnen stukslaan. Bij woedetherapie trek je bokshandschoenen aan en mag je zo hard als je wilt op kussens slaan. Er is altijd een begeleider bij je. Het doet echt deugd. Verder moest ik brieven schrijven aan de kleine Ann en aan de grote Ann. In die brieven moest ik mezelf ervan overtuigen dat het goed zou komen.

In mijn hoofd weet ik wat er fout zit en zelfs in mijn hart voel ik het, maar hoe los ik het op? Hoe zet ik de stap van weten en voelen naar oplossen? Sinds ik bij de osteopate in behandeling ben, besef ik dat de fysieke dimensie erg belangrijk is.

Toen ik uit Tienen ontslagen werd, moest ik opnieuw een nabehandeling regelen. Ik heb voor groepstherapie geopteerd, maar het klikte niet tussen mij en de therapeut. Het was een heel afstandelijk en koud iemand.

Ik ben weer in het ziekenhuis aan de slag gegaan. Op een dag moest ik bij een organisatie in Brussel verslag uitbrengen. Toen ik mijn verhaal gedaan had, zei de leidinggevende: “Als je het allemaal zoveel beter weet, kom dan maar hier werken. Dan kun je het beleid meebepalen.” Ik heb vrij snel beslist om op dat voorstel in te gaan. Alle belangrijke beslissingen in mijn leven neem ik erg snel.’

25 juni

Tijdens een wandeling gisteren met vrienden (eindpunt Scherpenheuvel!) krijg ik telefoon van Marc. Of hij me op een zondag mag storen. Hij schetst me kort zijn onvoldane gevoel over het interview en vraagt of ik hem samen met Ann zou kunnen interviewen. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen dan kan uitleggen wat Ann voor hem betekent. En hoeveel.

‘Welja,’zegik,‘waaromniet.’ Hoe wevan het ene op het andere komen, herinner ik me niet, maar we praten over de mogelijkheid een rituele erkenning in Anns oude slaapkamer te houden, en over mijn overtuiging dat die erkenning de absolute voorwaarde voor haar genezing is. Maar dat ik geen psycholoog of psychiater ben, en al helemaal God niet. Ik zeg ook maar wat ik denk, wat ik voel. En dat ik eventueel bij zo’n ritueel aanwezig wil zijn, maar dat ik eigenlijk denk dat ze het met z’n vieren moeten doen. En dat de erkenning echt en doorleefd en gemeend moet zijn. ‘Ik stel me voor dat je met z’n vieren een kring vormt in die kamer. Misschien moet je er een soort wake houden en een foto van je vader verbranden. Of teksten schrijven en die voorlezen, zoals je kort voor zijn dood hebt gedaan.’

Ik zeg: ‘Het is ook jouw probleem, Marc. Jij hebt daar niet om gevraagd, maar dat heeft Ann ook niet. Julliebeschouwen het als Anns probleem, waar jullie haar uit de goedheid van je hart een oplossing voor willen helpen vinden. En dat al veel geld heeft opgeslokt. Maar het is ook jullie probleem. Je moet het samen met haar dragen. Je moet proberen te voelen wat het voor haar betekent. Nu laat je haar er alleen mee. Ze was alleen toen je vader naar haar kamer kwam, ze was tijdens al die opnames alleen en ook nu is ze alleen met de beslissing zelfmoord te plegen.’

‘Moeten wij dan schuld bekennen?’ vraagt hij.

‘Nee,’ zeg ik. ‘Met schuld heeft het niets te maken.’

Ik denk aan zijn uitspraak over de gezinstherapie: ‘Ik zag er wel de zin van in, maar ik had er alleen maar last van.’

Even gaat het ook over het gebruik van pseudoniemen in het boek. En over de niet onwaarschijnlijke kans dat heel wat mensen raden over wie het echt gaat. En wat daar dan de gevolgen van zullen zijn. Ik zeg: ‘Jij bent je vader niet, Marc.’ Ik zeg: ‘Zou het niet fantastisch zijn als jij en je broer en je moeder je achter het boek schaarden? Als jullie samen met Ann zeiden: “Dit is wat er is gebeurd? Dit is het verschrikkelijke verhaal van onze familie? We vertellen het omdat het nodig is dat het verteld wordt.”’

Marc zegt dat hij graag zou praten met een broer van een incestslachtoffer. Ik zeg dat hij op het internet vast zulke zelfhulpgroepjes op het spoor kan komen. En dat ik het anders wel eens voor hem in Kortenberg wil vragen. Hij zegt: ‘Kun je je voorstellen wat een klap het is om zoiets over je vader te vernemen? Over een man die je altijd gerespecteerd hebt? Naar wie je altijd opgekeken hebt?’

Veertig minuten lang loop ik door de modder met mijn gsm tegen mijn oor. De hele tijd denk ik: laat ik alsjeblieft geen domme dingen zeggen. Laat ik de dingen zeggen waar Ann iets aan heeft.

Mailtje:

Lieve Ann,

Heb je een beetje een goede zondag gehad?

Ik kreeg gisteren Marc aan de lijn. Een verslagje van het gesprek vind je onderaan in de bijlage. En net daarvoor een verslagje van onze ontmoeting. Ik ga deze week interviews uittikken.

Kus van Kristien

Antwoord:

Dank je voor die woorden. Ik vind dit een heel mooi stuk.

Alternatief voor die kamer is iets doen aan zijn graf. Een graf waar ik sinds zijn begrafenis niet meer geweest ben. Ik kan er niet naartoe. Ik weet zelfs niet waar op het kerkhof het ligt of hoe het eruitziet.

Ik beeld me soms in dat ik daar zal breken, letterlijk door mijn benen gaan en mijn tranen niet kunnen bedwingen en uren huilen tot er niks, niks meer van me overblijft. Ik beeld me nooit in dat ik daar explosief kwaad word. Alleen maar in- en intriest.

Mijn zondag: De wandelaar van Van Dis uitgelezen, gezworven door Brussel. Beland in een prachtige pub. Een witte wijn gedronken. Thuisgekomen. Een uur met Mia gebeld.

En nagedacht over je vraag hoe ik mijn laatste levensdag zou doorbrengen.

Ik moet het eens opschrijven.

Als het volgende week mooi weer is, ga ik een dag of twee naar zee. En daar schrijven.

Kusjes

Mailtje van mij:

Lieve Ann,

Ik heb net relatief lang met een psychiater in Kortenberg gebeld. Laten we hem dokter K noemen, voluit dokter Joris Kortenberg. De man was ontzettend fair. Hij erkende expliciet dat dokter Ategenover jou uit de bocht is gegaan en dat jij daar het slachtoffer van bent. Hij sprak de hoop uit dat je het zou loslaten. Ik zei: ‘U begrijpt toch hoe stuitend het voor Ann is dat die man nog altijd de expert eetstoornissen is.’ Hij zei: ‘Ja, dat begrijp ik, maar hij heeft ook enorme verdiensten.’

Dokter K zal met hem contact opnemen en hem de raad geven met mij te praten. Dat wordt spannend! Ik zei hem dat ik met een patiënte die ik zo lang behandeld had contact zou opnemen, als ik wist dat ze van plan was zelfmoord te plegen. Waarop hij instemmend mompelde.

Mij heeft K’s openheid enorm deugd gedaan. En zijn bereidheid de feiten te erkennen.

26 juni

Gisteren lang gepraat met een vriendin die door haar vader misbruikt is. En of ook zij die behoefte aan erkenning heeft of had? Ik begin daar niet aan, zei ze gelaten. Ik wil het risico niet lopen dat ze het ontkennen. Bij één van mijn zussen heb ik er ooit iets over laten vallen en het draaide erop uit dat ze me een artikel over False Memory Syndrome onder de neus schoof. Ik ben daar niet boos om. Ik heb alleen de moed niet om eraan te beginnen. En ik wil mezelf afschermen.

Geachte mevrouw,

Ik heb prof Anorexia gisteren telefonisch gesproken.

Hij verwacht dat U hem zal contacteren.

Groeten,

Dr Joris Kortenberg

UPC KULeuven

Campus St-Jozef Kortenberg

Ik staar naar het mailtje en voel me lichtjes verlamd. Laat je niet intimideren, denk ik. Je bent een volwassen, zelfstandige vrouw. Intussen ben ik Hunger Strike van de erg feministische Susie Orbach aan het lezen. ‘Women’s initiations are discouraged or frowned upon. A woman who is opiniated, determined or directly lets her needs be known is frequently denigrated or grudgingly described as pushy or aggressive.’ Of anders gezegd: een vrouw die alte direct voor haar mening en haar goesting uitkomt, wordt opdringerig genoemd. Tegen wie zeg je het, Susie! Met Susie heb ik de 12de een afspraak. Om halfvijf. In her office. Laat ze a. u. b. aardig zijn en niet hautain. Het Eurostar-ticket kost tweehonderddertig euro, begot, maar gelukkig heb ik in hart je Londen een kamer voor vijftig pond gevonden. Ze noemen het a cabin. Dat klinkt alsof er alleen plaats voor een hangmat is.

Van: K. Hemmerechts

Verzonden: dinsdag 26 juni 2007 18:05

Aan: willy. anorexia@be

Onderwerp: Ann Gerrets

Geachte Willy Anorexia,

Zoals u van Joris Kortenberg vernomen hebt, ben ik op verzoek van Ann Gerrets en in nauwe samenwerking met haar een boek over haar aan het schrijven. Ik heb intussen ook met haar moeder, haar broers en een van haar therapeuten gepraat. Ik wil zo veel mogelijk stemmen en standpunten aan bod laten komen. Daarom had ik ook graag met u een gesprek gehad. Ann is immers langdurig bij u in behandeling geweest. Zouden we een afspraak kunnen maken? En in welke periode past dat voor u het best?

Met vriendelijke groet,

Kristien Hemmerechts

Ik verdom het die dokters met dokter of professor aan te spreken.

From: WILLY ANOREXIA

To:K. HEMMERECHTS

Sent: Tuesday, June 26, 2007 10:16 PM

Subject: RE: Ann Gerrets

Geachte Mevrouw

Ik ben gebonden door het beroepsgeheim en wens dit strikt na te leven.

Hoogachtend,

Prof. W. Anorexia

From: K. HEMMERECHTS

To: KORTENBERG JORIS; WILLY ANOREXIA

Sent: Tuesday, June 26, 2007 10:44 PM

Subject: Re: Ann Gerrets

Geachte Wblockquotelly extract, Geachte Joris Kortenberg,

Laat ik een aantal dingen dus heel heel duidelijk stellen.

Ann Gerrets heeft met mij contact opgenomen omdat ze alle hoop op genezing heeft opgegeven. Ze heeft het plan opgevat een einde aan haar leven te maken. En ze heeft mij gevraagd om een boek over haar te schrijven.

In mijn ogen lijkt het fair en vanzelfsprekend en belangrijk en zinvol om ook de stem van de behandelende geneesheren te laten horen. Is dit echt uw enige woord en antwoord en reactie?

Op 12 juli heb ik een interview met Susie Orbach, u wellicht niet onbekend. Zal ik dus in dit boek moeten schrijven dat ik bij de Belgische psychiatrie op een muur van stilte ben gestuit, terwijl een internationaal gerenommeerde psychiater me wel te woord heeft gestaan?

En wat zeg ik tegen Ann? Moet ik haar echt zeggen dat u mij niet te woord wenst te staan? En kunt u mij de diepere betekenis van het beroepsgeheim uitleggen in deze extreme situatie?

Met vriendelijke groet,

Kristien Hemmerechts

27 juni

Ik stuur de mailtjes van en naar dokter A naar mijn broer, die advocaat is, met het verzoek ze in een mapje op zijn computer op te slaan. Ik print de mailtjes uit, stop ze in een envelop en breng ze naar mijn kluis bij de bank. Ook het contract tussen Ann en mij, waarin ze me formeel toestemming geeft dit boek te schrijven, stop ik in die envelop.

Ik denk aan de begrippen ‘beroepsgeheim’ en ‘academische vrijheid’, de twee perfecte dekmantels waarmee artsen en professoren zich afschermen.

Psychiaters zijn blijkbaar niet in staat een gewoon menselijk gebaar te maken. Toen Ann dokter Aliet weten dat de sessie met de hand haar verwarde, had hij moeten zeggen: ‘Sorry, ik had dat beter niet kunnen doen. Ik dacht je ermee te helpen.’ Einde verhaal. En hij had haar over die trance-toestanden feedback moeten geven. Wat was de bedoeling? Werd hij er wijzer van? Wat vertelde ze hem? Maar nu liet hij haar in de kou staan. Ze moest er helemaal alleen een touw aan vast zien te knopen. En ze staat er nog altijd alleen voor.

Ik veronderstel dat de heren psychiaters me zullen laten weten dat Ann Gerrets zich als patiënte kan aanmelden en dat zij dan als patiënte de behandeling zal krijgen waar ze recht op heeft. Inclusief het recht op beroepsgeheim.

Terwijl ik dit tik, floept deze mail binnen:

From: KORTENBERG JORIS

To: K. HEMMERECHTS

Sent: Wednesday, June 27, 2007 8:32 AM

Subject: RE: Ann Gerrets

Geachte mevrouw Hemmerechts,

Ik ben graag bereid om U opnieuw te woord te staan, telefonisch of in levenden lijve.

Aangezien ik mevr Gerrets nooit heb behandeld meen ik enige vrijheid te hebben om een en ander met U te bespreken.

U kan me bereiken op mijn GSM vandaag vanaf 14 u.

From: K. HEMMERECHTS

To: KORTENBERG JORIS

Sent: Wednesday, June 27, 2007 8:34 AM

Subject: Re: Ann Gerrets

Hartelijk dank! Ik waardeer dit enorm. Ik bel u na 14 u.

Ik zou dan graag een afspraak maken voor een gesprek in levenden lijve.

Met vriendelijke groet,

Kristien

Met andere woorden: de ene psychiater is de andere niet. To be continued.

In mijn hoofd zeg ik tegen Kortenberg: ‘Ik was bereid dokter A het voordeel van de twijfel te geven, maar nu voel ik alleen minachting voor hem. Iedereen maakt fouten, iedereen vergist zich. Maar je bent een kleine mens als je niet in staat bent je fouten en vergissingen toe te geven. Een miezerige, arrogante mens.’

Mailtje van Ann:

Ik word zo triest van die reacties van de medische wereld.

Ik begrijp je vriendin heel goed.

Toch indekken, hoor, jij. Je kent de macht van die wereld niet. Ze hebben mijn leven al genoeg verknoeid en gehypothekeerd. Dat ze mij in de laatste fase met rust laten. Ik weet wat het inhoudt als je je nek uitsteekt en heb dat genoeg gedaan, vind ik. Ik wil niet dat ze op mijn leven (whatever) of op jouw leven een smet werpen.

Mailtje van Ann:

Ik vind de reactie van Kortenberg wel chic.

Ik ben niet van plan tegen arrogantie te vechten. Ik ken het resultaat: de competente arts wint en de zielige AN-patiënte verliest. Want die zoekt gewoon een schuldige om te verbloemen dat ze gestoord is en chronisch ziek. Vroeger was dat een reden om te blijven leven. Sterven zou het ultieme verlies zijn. Ik wilde tonen dat het leven ook soms wint.

Ik heb gedroomd dat ik als Ann D’Arcque (schrijf je dat zo?) op de brandstapel gegooid werd. Een aantal ongeidentificeerde gezichten (mannen) keken toe en staken geen vinger naar me uit. In een zielige poging tot moed riep ik: ik brand, dus ik ben geen heks! Pas vanmorgen realiseerde ik me dat de heksenproef niets met vuur te maken had, maar met in het water gegooid worden en drijven.

Ik bleef ook toen ik goed en wel wakker was die priemende gezichten zien. De gloeiende warmte ben ik vergeten, de zwijgende ogen niet.

Heel akelig allemaal.

From: WILLY ANOREXIA

To:K. HEMMERECHTS

Cc:KORTENBERG JORIS

Sent: Wednesday, June 27, 2007 2:19 PM

Subject: boek

Geachte Mevrouw

Ik wil u onder specieke voorwaarden te woord staan voor alles wat betreft algemene aspecten die tot mijn professionele deskundigheid behoren, maar weiger in te gaan op persoonsgebonden thema’s. Wettelijk en beroepsethisch zou dit een zware fout zijn.

Hoogachtend

Prof. W. Anorexia

From: K. HEMMERECHTS

To: WILLY ANOREXIA

Cc: Kortenberg Joris

Sent: Wednesday, June 27, 2007 3:24 PM

Subject: Re: boek

Ja, dat begrijp ik. Ik zal me beperken tot algemene vragen betreffende het verloop van een therapie.

Ik heb wel een specifieke vraag, maar die zal ik u stellen wanneer we elkaar zien.

Ik zou u kunnen ontmoeten in Kortenberg of Tienen, zoals u verkiest, op 1, 2, 3, 6 juli overdag of ’s avonds en op 5 juli overdag.

Misschien kunt u een voorstel doen voor een afspraak.

Met vriendelijke groet,

Kristien

Dankzij het wonderlijke medium e-mail hebben Professor Doctor Kristien Hemmerechts en Professor Doctor Willy Anorexia luttele minuten later afgesproken elkaar op 5 juli 2007 tussen 9.30 u en 11 u in Kortenberg te treffen. Onder de ‘specieke’ voorwaarde dat ze het niet ‘speciek’ over Doctor Gerrets zullen hebben. En ik mag mijn bandrecordertje meebrengen!

28 juni

Mailtje van Ann met deze bijlage:

Er zijn dagen waarop ik alleen stilte verdraag. Ik voel me dan niet echt somber, maar wel enorm in mezelf gekeerd. Opgeplooid als een ledenpop waarvan je de benen achter haar oren kunt plooien. Ze past in een doosje. Met een dekseltje.

Die stemming kan dagen duren.

Ik beantwoord de telefoon niet. Ik weet niet wat zeggen.

Het voelt alsof ik een deken over me heb. Een deken dat verstikt en beschermt.

Toch een poging gedaan contact te leggen. Marc gebeld. Als reactie op een aantal bezorgde sms’jes van hem. Lang gebeld. Hem laten praten. Geluisterd.

Dat hij de laatste tijd veel met het boek en dus met het verleden bezig is. Elke minuut van de dag. Hoe hij dacht dat hij alles verwerkt had, maar het blijkbaar weggestopt heeft.

Ik had duidelijker voor jou moeten kiezen, zei hij. Ik heb altijd aan jouw kant gestaan, maar niet duidelijk genoeg.

Als het erop aankwam, niet duidelijk genoeg.

Ik zei dat ik altijd respect getoond heb voor het feit dat hun herinneringen niet de mijne zijn en dat ik geloof dat zij ook positieve herinneringen hebben.

Ik probeerde uit te leggen dat ik nooit begrepen heb waarom zij mijn lijden niet kunnen erkennen, terwijl het zo zichtbaar is. Dat ik soms het gevoel heb dat ik me moet verantwoorden om het recht te hebben af te zien. Het verhaal is niet zwart-wit, ook mijn verhaal niet. Als dat wel zo was, kon ik al mijn kwaadheid naar buiten richten en spuwen en kloppen en zijn graf vernielen en tieren. Uit mijn lijf, uit mijn leven! Mijn kwaadheid is een vernietigende, naar binnen gekeerde. Verborgen tussen de plooien van mijn huid. En dus een eenzame.

Ik vertelde dat ik als klein meisje heel lang gedacht heb: wat doe ik toch verkeerd, waarom kan hij mij niet ‘gewoon’ graag zien? Want godverdorie: ik zie hem graag.

Maar ik zie hem ‘gewoon’ graag. Niet zo.

Ik wist toen niet wat er zo ongewoon aan was, maar er leek me toch iets mee te zijn. En overdag was ik een voortdurende bron van ergernis. Ik kon me niet ‘voegen’. Ik kon niet. Ik worstelde alleen.

Ik weet het, zei Marc.

Maar ik verwijt jou niets, zei ik. Echt niet. Je was/bent een geweldige broer. Een soulmate.

En toen zei Marc dat hij Yves en mama zou samenroepen om te bespreken hoe ze met de namen in het boek zouden omgaan. En of ze akkoord zouden gaan met het gebruik van de echte namen.

Luister, zei ik, het is niet aan jullie om daarover te beslissen. Het is mijn boek. Denk je nu echt dat ik wraak wil?

Dat ik niet uit mezelf rekening met jullie houd? Jullie moeten daar niet over nadenken en zeker niet beslissen.

Ik ben heel blij dat jullie meegewerkt hebben, maar ik beschouw het niet als ‘ons’ boek. Het is mijn initiatief, mijn strijd en mijn boek.

Je hebt gelijk, zei Marc.

Ik vertelde hem hoe ik me zo vrij voelde de avond nadat ik het mezelf de eerste keer had horen vertellen. Ik had twee benen, twee armen, tien vingers, tien tenen. Ik leefde! Nu zou mijn leven beginnen. Alsof er een deur openging. Ik wist (wat is weten waard?): ik kan het aan. Ik kan het echt aan.

Ik huilde aan de telefoon. Het heeft me toch ingehaald. Ik geraak hier niet van af.

Marc huilde ook: waarom zou je het niet kunnen? Kun je dat gevoel niet opnieuw oproepen en vasthouden?

Ik wou dat ik het kon, zei ik, maar ik voel me langs alle kanten tegen de muur gedrukt.

Ik begrijp het, zei hij. Echt. Ik heb gezien hoe je gevochten hebt. Maar verdorie, ik wil je niet kwijt. Ik wil je echt niet kwijt.

Mailtje van mij:

Lieve Ann,

Ik vind dat je Marcs chique voorstel nogal snel afwijst. Je neemt je familie bij voorbaat de verantwoordelijkheid uit handen. Waarom laat je alleen de grote, verantwoordelijke Ann aan het woord en leg je de kleine, hulpbehoevende Ann het zwijgen op? Haar hunker is zo groot.

Het blijft jouw boek, natuurlijk, maar gun hun de kans hun expliciete steun te geven. Het woord ‘wraak’ heeft daarin geen plaats. Er is geen sprake van wraak. Wel van een late erkenning van de gruwelijke feiten én van jouw onherstelbare leed. En misschien zou je het dan even niet langer alleen hoeven te dragen.

Dat is hoe ik het zie. Denk er nog eens over na en bespreek het misschien met Marc.

Dikke kus en tot 4 juli,

Kristien

29 juni

Mailtje van Ann:

Lieve Kristien

Gewekt door mijn gekke, zingende bovenbuurvrouw. Non, je ne regrette rien. Toen ik ging aankloppen, trok ze me naar binnen en begon te dansen. Zij in een rood kleed (soms nog een trouwjurk nodig, Kristien?) met een zwart hoedje met voile, ik in een kanariegele kamerjas. ‘On est la Belqique,’ zei ze.

‘La Belqique dort, il est quatre heures,’ zei ik. ‘Vous devez dormir maintenant.’ En ze viel prompt in haar zetel en begon te slapen.

(Achteraf hoorde ik dat haar buien een jaarlijks terugke-rend fenomeen zijn. Kondigen het begin van de zomer aan. Bij deze is het dus officieel zomer.)

En de bijlage:

Voor mij ligt een week vakantie.

Zoals zo vaak lig ik overhoop: spierpijn, verkrampt, maag- en darmproblemen.

Maar ik kijk er ook naar uit.

Eerste plan: naar Waterstone’s om Engelse pockets te kopen. Wat een mooie winkel is dat toch.

Tweede: mama bellen. Ik heb al twee weken geen contact met haar. Ze heeft gebeld en lieve aanmoedigende berichtjes ingesproken, maar ik kon niet reageren. Ze weet nu dat het geen koppigheid is, maar gewoon een teken dat ik even met rust wil gelaten worden. Ze respecteert dat. Het is ooit anders geweest en heeft tot heel wat misverstanden geleid.

Nu pas voel ik dat ik kan bellen. Ik wil graag eens op de koffie gaan. Rustig. Ik heb enorm veel behoefte aan rust en stilte. Als ik me overhoop voel liggen, praat ik meestal veel en exuberant en met weidse gebaren. Ik wil dan ook voortdurend muziek om me heen, of de tv. Ik ga bij buren langs zodra ik thuis ben. Ik bel en zoek contacten.

Maar soms, zoals nu, wil ik net het tegenovergestelde. Die stilte werkt heilzaam, genezend. Ik lees, dat wel. En ik ga naar buiten, maar ik zwerf langs straten, winkels, huizen, mensen. Ik kijk toe. Ik doe niet mee.

Mama heeft het er echt moeilijk mee, zei Marc, al toont ze het niet.

Ik twijfel er geen moment aan dat ze me erg graag ziet. En ze weet dat ik haar graag zie. Maar ik deel weinig met haar. Ik heb haar zo nodig gehad. Ik heb vaak uitgehuild bij haar. Maar ik heb me ook vaak onbegrepen gevoeld. Ik wilde, als kind, dat zij het voor me oploste en de verwarring wegnam. Ik wilde ergens veilig zijn. Geen opgejaagd wild.

De machteloosheid van een goedmenende moeder moet verschrikkelijk zijn geweest. Haar enige dochter letterlijk (in kilo’s) zien wegtrekken, maar ook geestelijk en zeker emotioneel. Ze begreep er niets van. Ze wilde dat het ophield. Dat het uit ons leven verdween, uit het mijne en uit het hare. Dat alles ‘weer normaal’ werd. Ze heeft daarvoor gevochten. Op haar heel pragmatische manier.

Mama, lieve mama, laten we in heel deze rare en zware periode niet vergeten elkaar graag te zien.
Ik blijf ervan overtuigd dat ik moet weggaan. Echt. Voorgoed en definitief.

Of – kon ik dat maar – een hele lange tijd. Om ergens gezuiverd te worden. Stevig te worden. Iemand te worden. Niet alleen, maar ook omdat ik hen graag zie.

Als een braaf en plichtbewust (maar niet anorectisch!) meisje heb ik deel één van mijn Susie Orbach huiswerk gemaakt en Hunger Strike uitgelezen. Orbach noemt anorexia een politieke daad van verzet, vergelijkbaar met een hongerstaking. Het is niet zielig, maar een vorm van ‘empowerment’. De verborgen persoonlijkheid van de anorexia-patiënte (of van de rebel, dus) is behoeftig, angstig, boos, terwijl de persoon die ze aan de wereld laat zien haar behoefte en honger kan beheersen. Al haar energie wordt opgeslorpt door het in stand houden van die zichtbare persoon. Het therapeutische proces moet het contact herstellen met de verborgen persoon en de verdrongen behoeften. Dat is min of meer wat ik ook bij Vervaet gelezen heb en ook nu denk ik: wie kan een anorectische vrouw als vrij van behoeften zien? Haar lichaam is toch een schreeuw om hulp? Of zoals Ann het zegt: ‘De anorexiais de meest eerlijke verwoording van hoe ik me voel.’Or-bach schrijft trouwens ook: ‘She expresses with her body what she is unable to tell us with words.’ Ze zegt met haar lichaam wat ze ons niet met woorden kan zeggen.

Orbach besteedt nogal wat aandacht aan het feit dat vrouwen geconditioneerd worden om de noden van anderen te bevredigen. (‘She must defer to others; she must anticipate and meet the needs of others.’) De gevolgen van die conditionering zijn desastreus: vrouwen zijn vervreemd van hun eigen verlangens; ze zijn nooit echt tevreden en hebben bij gevolg een onstilbare hunker naar goedkeuring en bevestiging.

Over vrouwen en eten schrijft ze: ‘Women must hold back their desires for the cakes they bake for others.’ Vrouwen mogen niet toegeven aan hun trek in de taarten die ze voor anderen bakken.

Volgens Orbach worden meisjes anders dan jongens zelden aangemoedigd om in bomen te klimmen of een bos te verkennen, tenzij ze als ‘tomboy’ worden opgevoed. Ik was dus een ‘tomboy’, ‘onze jongen’, ‘hij’, en ik had al heel vroeg in de gaten hoe veilig die bizarre situatie wel was. Vrouwen waren wezens die ruziemaakten (mijn moeder en mijn zus) en eindeloos jammerden en zeurden (mijn zus, en later mijn moeder over mijn zus). Ze hadden hoofdpijn, ze werden ongesteld, ze hadden buikpijn. Ik wenste niets met hen te maken te hebben. Ik stond daarboven. Ik viel liever dood dan dat ik zeurde over menstruatiepijn. Ik had geen menstruatiepijn. Punt. Zelfs als ik die had. En goddank had ik kleine borsten.

30 juni

Vanmorgen Anns brief aan de Orde der Geneesheren over dokter A opnieuw aandachtig gelezen. Sommige passages zijn zo sterk dat ik ze hier overneem. Misschien moet Ann gewoon schrijfster worden. Want ze schrijft verdomme goed. En ze is slim.

Hij heeft dus een aantal keer ’s avonds gebeld. Met een heel zachte stem, gewoon informerend naar wat ik aan het doen was, aan wat ik dacht, of ik nog plannen had. Ik slaagde er nooit in meer dan wat gestamel uit te brengen. Na elke telefoon van hem moest ik mijn studiootje verlaten, op van de zenuwen, op van onrust. Mijn studio was niet langer veilig, niet langer een oase van rust. En al wandelend hoorde ik zijn woorden almaar opnieuw in mijn hoofd, en mijn stupide antwoorden daarop. Ik had dat en dat moeten zeggen, maar het lukte me niet.

Het bleef niet bij de telefoons. Op een avond, onaangekondigd, stond hij ineens voor de deur van mijn studio. Ik was zo geschrokken dat ik het me tot vandaag voor de geest kan halen. Hij stond daar in een coltrui, een soort vrijetijdskleding waarin ik hem nog nooit gezien had en hij wilde binnengelaten worden. Ik wist totaal niet wat ik moest doen. Ik denk dat ik hem een stoel aangeboden heb en iets om te drinken, maar dat weet ik niet meer. Ik herinner me wel hoe ik de hele nacht die daarop volgde rondgezworven heb in Leuven omdat de geur van zijn after-shave overal hing en ik maar geen rust kon vinden in mijn eigen huis.

Ik mocht voortaan ook Willy zeggen. Dat ‘dokter’ paste niet meer bij onze relatie. Zo zei hij.

Toen hij mijn interieur gezien had, zag hij daarin duidelijk hoe ik een kinderlijk, niet aangepast zei hij, interieur had. Zijn (toenmalige) vrouw kende heel wat van interieurinrichting. Ik kende haar omdat zij de deur altijd opendeed toen ik vroeger bij hem thuis in therapie kwam.

Hij zou zijn vrouw samen met zijn dochter eens naar bij mij thuis sturen. Zij zouden me helpen alles te restylen. Hij benadrukte toen, en zou dat nog vaak herhalen, dat hij daarmee iets heel speciaals deed voor mij, dat hij dat natuurlijk niet bij elke patiënt deed, maar wel bij mij. Dat ik uitverkoren was, met andere woorden. En of ik dat wel besefte, zou hij er later aan toevoegen.

Zijn vrouw en zijn dochter kwamen op een zaterdag langs en we gingen shoppen. Zetels, tafeldoeken, stofjes, van alles. Het werd enkele dagen later thuis geleverd en kijk, ik had een ander interieur. Zijn vrouw zou zich blijven ontfermen over mij, zo zei hij. Ik had niet erg veel contacten meer op dat moment omdat ik met de meeste van hen gebroken had, en ja, zij was wel vriendelijk. Het bleef wel raar en het was vooral moeilijk voor me om te weten of ‘haar aandacht’ gewoon door hem opgelegd en dus een soort onderdeel van de therapie was, dan wel dat ze voor mij echt voor mij als uniek persoon aandacht had en dat ze mij, gewoon zoals ik was, graag had. We hadden het nooit over die afspraken met haar in de sessies. Na enkele afspraken met haar zei zijn vrouw me, en dat voelde ik ook, dat ze mij wel graag had, en de aanleiding ertoe werd almaar minder belangrijk. Ze zei dat ze mij als een vriendin beschouwde. Nu is mij duidelijk dat zij zich ook vaak alleen voelde en zeker niet bij haar man terechtkon om echt te praten. Wij spraken regelmatig af. Ik belandde in een situatie waarin ik therapie volgde bij A, en in de weekends zijn vrouw zag die me na een tijdje erg persoonlijke dingen begon te vertellen over Willy. Ik wist niet wat ik met die informatie moest. Ik wilde zeker niets persoonlijks weten over hem. Zeker niets over zijn seksueel leven. Maar in de ogen van zijn vrouw was ik een vriendin, niet een patiënt van haar man. Ik probeerde de twee ook los te zien van mekaar, maar het werd erg verwarrend. En ik kon mijn verhaal en het gevoel dat ik deze keer toch wel in een eigenaardige vorm van therapie zat, niet bij haar kwijt. Het werd zo dat ik vooral veel luisterde en altijd in veel verwarring achterbleef. En mijn uiterste best deed om A, als therapeut, niet anders te bekijken na de onthullingen van zijn vrouw.

Terwijl ik bij mijn jarige buurman ontbijt, krijg ik een sms’je van Ann in reactie op mijn sms’je met lof voor haar brief aan de Orde: ‘Ik besef dat reacties v dokters a en kwel erg belangrijk zijn voor mij. Ik verwacht niets. Maar als ik toch e eerlijk antw krijg… maakt echt verschil.’

Als ik thuiskom van de buurman, bel ik haar. Eerst stuur ik een sms’je met de vraag of ik haar kan/mag bellen. Het mag. Ik zeg haar de waarheid. Dat ik haar even wil horen. Dat alles wat niet met haaren het boek te maken heeft, me onwezenlijk en onwerkelijk voorkomt. Dat ik de grootste moeite heb er interesse of concentratie voor op te brengen.

Dat herkent ze, zegt ze. En het verbaast haar niet.