5. De Molen te Vallaux

Hoewel het door Pierre Jean ïngeslagen bospad onverhard was, bleek het toch een heel behoorlijk pad te zijn, niet al te ongelijk en breed genoeg om het rijtuigje met gemak door te laten. An genoot volop van de rit. De dogkar zat lekker en had een goede vering, maar natuurlijk was ze het meest verrukt over de pony. Pierre Jean vertelde haar, dat hij het dier vanwege zijn tamelijk lange oren Meneer Konijn ging noemen, maar hij dacht dat die naam in het dagelijks gebruik wel afgekort zou worden tot Konijn. Zover An hem kon begrijpen, was het bezit van een pony met een rijtuigje al enkele jaren een hartewens van Pierre Jean geweest. Hij was bijzonder blij met de pony omdat hij gehoord had, dat het dier goed kon springen en ook een uitstekend trekdier was. Jarenlang had hij een pony gehad, maar omdat die een poosje geleden was doodgegaan, had hij graag een andere willen hebben. Uit wat de jongen verder nog vertelde maakte An op, dat hij voor een vriend van hem een jong paard aan het africhten was. Dat alles maakte dat ze Pierre Jean een van de gelukkigste jongens vond die ze ooit ontmoet had. Het pad slingerde in grote bochten heuvelafwaarts, maar even voor zij het bos achter zich lieten en uitkwamen op een goed geplaveide landweg, werd het terrein weer vlak. Beneden langs de weg liep een tamelijk brede rivier met een ondiepe bedding. De rotsblokken en keien die erin lagen brachten in het voortstromende water ontelbare rimpelingen en draaikolken teweeg. Elzen, wilgen, essen en andere bomen hingen ver over de met hoog gras en bloemen begroeide oevers.
De aanblik daarvan ontlokte de twee meisjes heel wat kreten van bewondering. Pierre Jean vertelde dat er in de stroom veel forel zat.
Bij een oude stenen brug staken zij de rivier over, sloegen daarna naar rechts af en bereikten zo de woning van tante Vera, een oude molen, die er heel gezellig uit zag. Door een poort in een hoge houten omheining, waarvan de planken door weer en wind een prachtige kleur hadden gekregen, reden zij het erf op. Recht tegenover hen bevond zich een soort open schuur met een schuin dak, bedekt met mooie oude pannen. Daarin stond de nogal aftandse auto van tante Vera. Rechts van de schuur lag het huis zelf, een hoge brede molen met grijze luiken en eveneens voorzien van een prachtig oud dak. Vanaf het erf verleende een deur toegang tot de molen, maar naast die deur was aan de buitenkant ook nog een stenen trap met smeedijzeren leuning aangebracht Langs die trap haastte tante Vera zich naar beneden. Tante Vera was een jaar of vijftig oud. Ze was dik, nogal slordig en reuzeaardig. Ze droeg een helderblauwe rok met daarover een rood met wit gekleurde kiel die, net als haar handen, vol verf zat. Haar blote voeten staken in sandalen. Een krans warrig, grijzend haar omlijstte haar hartelijke gezicht.
Julie en An kenden hun tante slechts oppervlakkig, maar haar hartelijke begroeting joeg iedere verlegenheid onmiddellijk op de vlucht, zodat de twee zusjes meteen opgewonden begonnen te vertellen over het ongeluk. An bemerkte dat haar tante inderdaad niet iemand was die gauw van haar stuk werd gebracht. Ze nam de hele zaak erg kalm op en zei te verwachten, dat Peter wel vlug zou komen en dat het wel vervelend was, maar dat het toch ook een bof was dat er niets ergers was gebeurd. Vervolgens stelde ze de meisjes voor mee naar binnen te gaan om hun kamers te bekijken en daarna thee te drinken. Als Pierre Jean ook trek had in thee, moest hij voor zijn pony maar een plaatsje naast haar auto zoeken en dan binnen komen. De jongen nam het aanbod graag aan.
Tante Vera nam de meisjes mee de stenen trap op naar een groot balkon, beter gezegd terras, dat gebouwd was boven de beek, die langs de molen stroomde en die verderop in de rivier uitstroomde.
Een andere trap leidde vanaf het terras naar een langwerpig eilandje, gelegen tussen de molenbeek en de rivier, en dat vormde de eigenlijke tuin van tante Vera. Onder het balkon liep een grasveld af naar de rivier. Het was een ongelooflijk heerlijke plek met een prachtig uitzicht op de rivier en bekoorlijke paadjes, die nu eens verdwenen en dan weer opdoken tussen verrassend gelegen bloembedden. Bloeiende heesters en kleine rotspartijen vormden een smaakvolle overgang naar de verwilderde, niet onderhouden gedeelten van het eilandje. An was blij, dat tante Vera geen echte tuin van die plek had gemaakt. Zoals hij nu was, leek hij haar volmaakt.
Hoge, openslaande glazen deuren gaven, vanaf het terras toegang tot een huiskamer waar in een hoek een trap naar boven leidde. Achter de huiskamer lag de slaapkamer van tante Vera en daarboven nog drie slaapkamers en een badkamer. De meisjes waren verrukt over hun kamers met de biezen matten op de vloer, vrolijk gekleurde spreien en gordijnen en blank houten meubelen. Aan de muren hingen schilderijen, die door tante Vera gemaakt waren, voor het merendeel landschappen en portretten van Franse boeren. Julies kamer keek uit op het terras en de rivier. Die van An, gelegen boven de kamer van tante Vera, bood uitzicht op het erf en daar voorbij op de weinige huizen van het dorpje. Geboeid keek An naar een grote witte os, die door een man langs de weg werd gevoerd. Haar tante zei, dat een heleboel boeren in de omtrek bij veel van hun werkzaamheden ossen gebruikten. Aan de andere kant van het erf bevond zich nog een klein gebouwtje met grijze luiken en een oud pannendak dat, naar tante Vera zei, haar atelier was.
Tante vond dat ze met uitpakken maar moesten wachten tot na de thee en daarom gingen de meisjes gelijk met haar de trap af, de huiskamer door en vandaar weer naar beneden naar de gezellige keuken die erg Frans aandeed, hoewel hij niets anders bevatte dan de gebruikelijke dingen zoals fornuis, gootsteen, tafel en koelkast. Julie wist niet waardoor dat kwam. Misschien maakte het vertrek die indruk door de glimmende bonte koppen en schotels op het aanrecht, de grote aardewerk kruiken of de vorm van de steelpannen.
Tante Vera vertelde, dat een zekere mevrouw Carré haar iedere morgen kwam helpen. Gewoonlijk ging deze voor het eten weer weg en deed tante de rest van het werk zelf. Dat vond ze helemaal niet erg, want ze kookte graag. Maar nu er logés waren, zou mevrouw Carré ook ’s avonds komen om voor het eten te zorgen.
Vooral An was blij dat te horen. De twee zusjes hadden een gruwelijke hekel aan afwassen en andere huishoudelijke karweitjes.
Pierre Jean bleek in de keuken helemaal thuis te zijn. Hij wist alles precies te vinden en hij droeg al vlug een blad naar boven met thee, stokbrood, dat de meisjes zo leuk vonden, boter, radijsjes en heerlijke gebakjes, die tante Vera patisserie noemde. De jongen bracht het blad naar het terras, waar in een van de hoeken een grote felgekleurde parasol stond met een tafel en enkele ligstoelen. Daar dronken zij thee. Het was in de zon zó gloeiend heet, dat An, die toch dol was op zonnebaden, even later blij was dat ze haar stoel in de schaduw kon schuiven.
Toen ze bijna klaar waren met theedrinken hoorden ze Peter aankomen. Iedereen haastte zich naar beneden om te horen hoe het hem vergaan was. Gelukkig reed hij in zijn eigen auto, zodat het ernaar uit zag dat de schade erg meeviel. Toen ze hem met het uitladen van de bagage geholpen hadden, eiste Peter op staande voet thee omdat hij, naar hij beweerde, versmachtte van dorst. Vanzelfsprekend ging het gesprek opnieuw over het ongeluk en het gedrag van de mannen in de Peugeot.
„Nou, in ieder geval zijn ze zo fatsoenlijk geweest terug te komen om te helpen,” vond tante Vera.
„Ja-a,” antwoordde Peter weifelend.
„Vind jij dat dan niet fatsoenlijk?”
„Ja, maar weet u, de hele geschiedenis komt me zo eigenaardig voor.”
„Nou en of!” riep An uit. „Hun hele manier van doen is reuzevreemd geweest! In Chartres proberen ze onze auto open te breken, daarna rijden ze alsmaar achter ons aan en tenslotte zorgen ze ervoor, dat we in de greppel belanden!”
„Maar we weten toch niet zeker of zij die lui zijn, die in Chartres de knoppen van de portieren vernield hebben?” bracht Julie naar voren. „De mannen in die wagen hebben we immers niet goed gezien?”
„Nee, maar de auto, waarin die kerels wegreden, was een Peugeot en had een gedeukt spatbord. Dat heb ik duidelijk gezien.”
„Nou ja, maar Peter zegt dat een heleboel wagens gedeukte spatborden hebben.”
„Wat is er in Chartres gebeurd?” vroeg tante Vera. „Daarover hebben jullie me niets verteld.”
Ze vertelden haar alles over hun avontuur in die stad.
Tante Vera zei het erg onaannemelijk te vinden dat dat dezelfde mannen waren geweest. „Als zij daar geprobeerd hebben Peters auto open te breken, zouden ze nooit bij jullie in de buurt zijn gebleven. De kans was dan veel te groot geweest dat ze door jullie herkend werden.”
„Dat heb ik ook al gezegd,” viel Julie haar tante bij. „Tenzij ze erop uit zijn iets van ons te stelen.”
„Hoe kom je daar nu bij? Peters wagen, jullie drieën of jullie bagage wekken toch zeker niet de indruk, dat jullie iets bij je hebben dat de moeite van het stelen waard is?”
„Zie je wel?” zei Julie.
„Nou, de auto op zichzelf is, als je het mij vraagt, de moeite wel waard,” zei Peter. „Maar daar staat tegenover, dat een Engelse auto in Frankrijk tamelijk opvalt.”
„Toch blijf ik het raar vinden, dat een van die kerels dezelfde man is, die jou in Le Havre naar de weg heeft gevraagd,” liet An zich weer horen. „Ik voor mij geloof, dat hij een boef is.”
„Daar zag hij anders niet naar uit,” vond Julie.
„Dat zeg jij, maar mij kwam zijn gezicht erg verdacht voor.”
„Doe niet zo gek, An, zijn gezicht is jou net zo min opgevallen als mij. Het feit, dat hij naar dezelfde streek van Frankrijk ging als wij, vind ik helemaal niet vreemd. En het wil er bij mij niet in, dat hij dezelfde is als die kerel in Chartres.”
„Je kunt zeggen wat je wilt, maar ik vertrouw de zaak niet erg,” zei An.
Tijdens het gesprek had Pierre Jean aandachtig zitten luisteren. Zijn hoofd draaide van de een naar de ander in een poging te begrijpen wat er gezegd werd. Tante Vera zag het en legde hem in rap Frans uit wat er gebeurd was. Ook hij vond het een vreemde geschiedenis, maar het verbaasde hem niet zo erg dat zij door de schuld van de bestuurder van de Peugeot in de greppel waren terechtgekomen. De wegen waren erg smal en er waren een heleboel onhandige rijders. Hij stond op en zei dat hij naar huis moest, hoewel hij daar kennelijk weinig zin in had. An vond het jammer, dat Pierre Jean weg moest. Ze vroeg of hij ver weg woonde. Tot haar grote vreugde stelde tante Vera voor dat ze, als ze niet te moe was, met Pierre Jean zou meerijden om te zien waar hij woonde. Zijn huis stond maar een kilometer verder. Pierre Jean scheen dat ook leuk te vinden en zo gingen ze samen op weg. De jongen bleek vlotter Engels te praten als er geen andere mensen bij waren en An vond het niet erg te proberen Frans te praten nu er geen andere Engelsen waren die haar konden horen, zodat ze erin slaagden elkaar aardig te verstaan.
Het was een prettig ritje. Zij reden dit keer niet de brug over, maar sloegen een zijweggetje in, dat kronkelend vanuit het dal naar boven voerde, tot zij bij een grote dam kwamen — Pierre Jean noemde die een barrage — die het water van een omvangrijk meer in bedwang hield.
An had van de aanwezigheid van dat meer geen flauw idee gehad en was opgetogen, vooral omdat het een heel groot meer was. Het was een paar kilometer lang en halverwege lag een met bomen begroeid eiland.
Op een vooruitstekende landpunt aan de andere zijde van het water lag een groot, indrukwekkend landhuis dat wel iets weg had van een kasteel. Gladde gazons liepen glooiend af tot aan het meer, waar zich een botenhuis bevond. Toen An hoorde dat Pierre Jean daar woonde, was zij behoorlijk onder de indruk „Lieve help,” zei zij. „Ben jij even een geluksvogel! Het is in één woord geweldig! Jullie moeten wel schatrijk zijn!”
„Rijk? Nee, rijk zijn wij niet.”
„Woon je daar met je vader en je moeder?”
„Nee, met mijn moeder en mijn grootouders. Mijn vader is dood. Het is al lang geleden, ik was nog maar een baby,” begon Pierre Jean en hij vertelde dat zijn vader vlak na de oorlog gestorven was aan de verwondingen die hij opgelopen had, toen hij met de maquis had deelgenomen aan een gevecht in dat gedeelte van Frankrijk. Hij vertelde An nog veel meer over zijn familie, dat An niet erg goed begreep. Naderhand legde tante Vera haar uit, dat alle mannen van dat deel van het land zich in de oorlog hadden aangesloten bij de verzetsbeweging en een toevlucht hadden gezocht in de bossen, vanwaaruit ze de Duitsers, wanneer ze maar konden, bevochten door verrassende aanvallen en sabotagedaden. De vader en de grootvader van Pierre Jean hadden daarbij een leidende rol vervuld tot zijn vader op een gegeven ogenblik gevangen was genomen. Hoewel hij gewond was, wist hij toch te ontsnappen, maar ten gevolge van de verschrikkelijke tocht — het gebeurde in de winter — en de opgelopen, verwondingen, werd hij erg ziek. Aanvankelijk leek hij te herstellen, maar na de oorlog stortte hij weer in en stierf. Mevrouw Charleroi, zijn vrouw, was met haar zoontje bij haar schoonouders op het kasteel blijven wonen. Zij vond het leven op het platteland af en toe nogal saai, maar Pierre Jean vond het heerlijk. An zou hem anders ook voor gek verklaard hebben: een jongen met twee paarden en bij wijze van spreken vlak naast de deur een meer met boten om te roeien of te zeilen moest toch wel alles hebben wat zijn hart begeren kon! En dan ook nog zo’n groot en prachtig huis om in te wonen!
Om het kasteel te bereiken moesten zij de dam over. Aan hun rechterzijde bevond zich het meer, waarvan het water bijna tot de bovenkant van de dam reikte, en aan de andere kant, een meter of dertig in de diepte, stortte de rivier zich naar beneden de beboste vallei in.
De grootouders van Pierre Jean waren niet thuis, zodat zij alleen begroet werden door de jonge mevrouw Charleroi, een bleke, stille vrouw.
An was blij dat ze niet veel hoefde te zeggen, want haar Frans was echt niet toereikend voor een beleefd gesprek met volwassenen. Mevrouw sprak maar weinig Engels, maar het meisje vond haar heel vriendelijk. Pierre Jeans moeder vond het prettig An te leren kennen en zij mocht het meisje meteen graag. Toen ze van mevrouw Longwood vernomen had, dat haar nichtjes kwamen logeren, had dat haar plezier gedaan. Het zou voor Pierre Jean leuk zijn met jongelui te kunnen omgaan, vond ze. An waagde een dappere poging te zeggen hoe prachtig ze het kasteel wel vond, maar ze was er toch niet erg zeker van dat mevrouw haar verstaan had. Ze greep daarom dankbaar de kans aan met Pierre Jean mee te gaan om Meneer Konijn onder dak te brengen. 
Er waren heel wat boxen in de stal — op zijn minst wel voor vijftien paarden. Nu moesten alleen Meneer Konijn en de jonge vos van Pierre Jeans vriend gestald worden en die zouden het grootste gedeelte van de zomer buiten zijn. Ook was er een enorm groot koetshuis. In een hoek stond een oud rijtuig dat er nog heel behoorlijk uit zag. An wilde met alle geweld er even in klimmen. Ze zei tegen Pierre Jean dat ze niet snapte, dat de mensen liever in auto’s reden dan in rijtuigen, maar toen Pierre Jean haar eindelijk begreep, schudde hij zijn hoofd en hield vol dat rijtuigen er wel aardig uit zagen en dat het leuk was ermee te rijden, maar dat je er voor lange afstanden niet veel aan had. Veronderstel eens dat An bijvoorbeeld de afstand van de haven tot aan haar tantes huis per rijtuig had moeten afleggen! Daar wist An weinig tegen in te brengen en toen zij met Pierre Jean over het grasveld naar het meer toe liep, vergat zij al gauw de rijtuigen en zelfs de paarden. In het botenhuis lagen een kleine zeiljol, een kano en een wat grotere roeiboot met een buitenboordmotor. Pierre Jean zei, dat de jol en de kano van hem waren; de jol was eerst van zijn vader geweest en An kon zo vaak ze maar wilde met hem mee gaan zeilen.
„Misschien kunnen we dan eens naar dat eiland gaan,” stelde het meisje voor. „Hoe ziet het er daar uit? Kunnen we er niet een keertje gaan kamperen?”
Eerst dacht de jongen, dat zij wilde weten of daar vrij gekampeerd mocht worden, maar toen hij hoorde dat zij bedoelde dat zij daar samen zouden gaan kamperen, keek hij nogal bedenkelijk. Kennelijk was hij van gedachte, dat zijn moeder dat niet zou toestaan, en daarom veranderde An van onderwerp. Pierre Jean beloofde, dat hij haar in zijn boot zou meenemen om haar het meer en het eiland te laten zien, ook al konden zij daar dan niet kamperen. Ze kon zo vaak zij wilde in het meer gaan zwemmen.
An dacht bij zichzelf, dat het al gek moest lopen als de vakantie niet enorm plezierig zou worden, en toen Pierre Jean ook nog zei, dat zij zo dikwijls zij wilde met Meneer Konijn mocht gaan rijden en dat zij ook met de dogkar de omgeving konden gaan verkennen, wist zij heel zeker, dat het ontzettend moeilijk zou zijn een keuze te maken tussen al die heerlijke mogelijkheden. Gelukkig had zij de hele vakantie nog voor zich!
Het verbaasde het meisje, dat Pierre Jean meteen al zo vriendelijk en aardig tegen haar was, maar zij wist niet dat de jongen, door wat tante Vera over An verteld had, het gevoel had haar al veel langer te kennen. Bovendien had haar optreden die ochtend bij de haven hem erg voor haar ingenomen. Daar kwam nog bij dat hij zich vaak nogal eenzaam voelde, omdat er in de buurt niemand van zijn leeftijd was met wie hij kon omgaan. De enige vrees van Pierre Jean was geweest dat An zich misschien wel te groot zou voelen voor de dingen, die hij graag deed, maar nu hij haar eenmaal gezien had, wist hij dat ze precies was zoals hij gehoopt had.
Ze spraken af, dat hij de volgende morgen naar haar toe zou komen. Als An er geen stokje voor had gestoken, zou Pierre Jean op zijn beurt haar weer vergezeld hebben bij haar terugtocht naar De Molen. Het meisje zei echter lachend, dat zij uiteindelijk niet de hele avond konden doorbrengen met elkaar naar huis brengen en dat zij zich de weg terug heel goed herinnerde.