HOOFDSTUK 11

 

 

 

 

MIJN HART KLOPTE ALS EEN RAZENDE. Waarom zou Dolle Jack aan de wedloop deelnemen? Ik voelde me een beetje dwaas. Natuurlijk deed hij mee aan de wedloop. Hij was een jongen van de straat. Als er een prijs te winnen viel pikte hij graag een graantje mee. Dat was alles wat hij was. Een schurk. Maar wel een vreselijk knappe schurk.

Er klonk een luid gehinnik achter me en ik draaide me met een ruk om.

De wacht die me door de stad had vergezeld hield de teugels van een zwart oorlogspaard in zijn hand en leidde hem achter me aan. Het statige schepsel torende boven alle andere paarden uit. Zijn glanzende zwarte lichaam straalde in het zonlicht, en hij droeg een zwart zadelkleed waarop symbolen van de zonnetempel geborduurd waren. Met lendenbekleding, een borstbeschermer en teugelbekleding was het paard gereed voor de strijd. De wacht bracht het paard naast me en ik sprong achteruit.

Door mijn plotselinge beweging hief het paard zijn hoofd op. Het staarde me aan met ronde bruine ogen en ik vroeg me af wie er banger was; het paard of ik. Waarschijnlijk allebei een beetje.

“Wat is er, juffrouw. Heeft u nog nooit op een paard gereden?” de wacht keek een beetje verbaasd.

Ik wendde mijn blik van het paard af en schudde mijn hoofd.

Natuurlijk rijd ik geen paard. Om paarden te kunnen berijden heb je geld nodig en ik had nauwelijks geld om iets te kunnen eten. Dus nee, ik rijd geen paard. Heb ik ook nooit gedaan.”

De moed zonk me in de schoenen. De meeste paarden in de Put waren van die enorme werkpaarden met benen en hoeven zo groot als mijn hoofd. Paarden waren te duur voor Rose en mij.

Mijn tegenstanders zaten op hun paarden alsof ze niet anders gewend waren. Ze zagen er allemaal uit alsof ze jaren ervaring hadden. Ik voelde me nog nietiger. Ik weet niet waarom ik zo geschokt was. Ik had toch niet verwacht dat we lopend naar Goot zouden gaan. Dan zou het waarschijnlijk twee maanden duren. Natuurlijk gingen we te paard. Ik had alleen gewild dat ik van tevoren wat had kunnen oefenen. Ik was duidelijk in het nadeel. Al één zet verloren, en we waren nog niet eens begonnen...

De wacht gooide me de teugels toe. “Je ziet maar, heks.”

Hij draaide zich om en verdween.

Ik stond het reusachtige beest aan te staren.

Ik voelde weer dat er iemand naar me keek en zocht met mijn ogen de menigte af.

De hogepriester van Arcania stond naar me te staren en ik kon zien dat hij kwaad was. Kennelijk had hij gezien wat er was voorgevallen tussen de wacht en mij. Iemand die vlak bij me stond zou de angst in mijn ogen ook gezien hebben. Ik wist dat hij had verwacht dat ik zou weten hoe ik moest rijden. Dat was stom van hem. Hij had moeten weten dat ik geen paard kon hebben. Zelfs in de verte kon ik het gezicht van de hogepriester van rood naar een walgelijke kleur paars zien gaan. Bloed van Arcania. Ik had geen makkelijke start.

“Neem me niet kwalijk.”

Ik verschoot bij het horen van de stem achter me. Ik draaide me om en zag de knappe jonge man die ik eerder al gezien had.

“Je ziet er uit alsof je wat hulp kunt gebruiken met het paard.”

Hij liep naar het zwarte beest toe en nam de teugels in zijn handen. Ik merkte op dat hij terloops over zijn schouder naar het podium gluurde. Hij zag er heel even bezorgd uit maar die blik was weg toen hij mij weer aankeek. Hij glimlachte weer naar me en ik voelde iets heet worden in mijn binnenste.

Hij zag er net zo oud uit als ik was, misschien een paar jaar ouder, met een sikje. Hij had een elegante uitstraling, omdat hij waarschijnlijk een edelman was, en droeg de gouden en rode kleuren van Anglia met grote waardigheid. Hij klopte zachtjes op de nek van het paard.

Het is een fantastisch paard. Sterk, maar kalm, met een gelijkmatig temperament en een rustige natuur. Volmaakt voor iemand die nog nooit gereden heeft. Hij zal goed voor je zorgen.”

“Kun je dat dan zo goed zien, dat ik nog nooit gereden heb?” zei ik.

Ik had de grootste moeite om niet naar de blote huid te staren die door de open hals van zijn tuniek te zien was.

Hij lachte zachtjes, en mijn hart maakte een sprongetje. “Ja.”

Ik kon de hele dag wel naar die lach luisteren.

Je hebt zeker wel verstand van paarden?” mompelde ik onnozel.

De vlinders fladderden in mijn buik en ik voelde me net een pubermeisje. Wat was er met me aan de hand?

“Jazeker,” zei hij, en ik wenste maar dat hij niet meer zo zou lachen. “Je zou kunnen zeggen dat ik een doorgewinterde ruiter ben. Ik rijd al sinds mijn vijfde.”

Ik zuchtte. “Natuurlijk.”

Ik staarde naar de zachte krullen die zijn kaak streelden. Hij had zich een paar dagen niet geschoren en dat vond ik prima.

Ik ben waarschijnlijk de enige hier die nog nooit van zijn leven op een paard gezeten heeft.” De woorden klonken wanhopiger dan ik bedoelde. Ik wilde niet dat hij zou denken dat ik bang was, ook al was ik dat wel.

Hij gaf me een lome glimlach en zijn blik ontmoette de mijne. “Nou, je zult het snel moeten leren,” zei hij en hield het paard vast.

“Kun je zelf op de rug van deze jongen klimmen, denk je?”

Ik keek onwillekeurig de kant van het podium op. De hogepriester zat me fronsend gade te slaan, duidelijk geïrriteerd dat ik nog niet op het reusachtige beest geklommen was. Wij waren de enige twee die nog niet in het zadel zaten.

Ik mocht dan arm zijn, maar ik had mijn trots. Ik zou dit wel eens even doen. Ik moest het doen.

“Natuurlijk wel.”

Ik ging naast het enorme beest staan. Ik had al eerder ruiters hun paard zien bestijgen. Ik wist dat ik mijn linkervoet eerst in de stijgbeugel moest zetten. Ik greep het zadel vast, stak mijn linkervoet in de stijgbeugel en zwaaide mijn rechter been over de rug van het beest.

Ik voelde een mengeling van angst en opwinding toen ik op mijn nieuwe metgezel zat. Ik glimlachte toen ik het enorme beest onder me voelde bewegen. Hij was zachtaardig, ook al merkte ik wel dat hij mijn angst kon voelen. De geur van paard kwam in mijn neusgaten en ik strekte mijn hand uit en klopte het grote schepsel op zijn nek. Ik denk dat ik mezelf net zo goed moest geruststellen als het paard.

“Je stuurt het paard door middel van de teugels.” De knappe vreemdeling gaf me de teugels aan.

Houd ze net boven de zadelknop. Houd je handen steeds stil, teveel beweging en je prikt het paard in de mond met het bit. Spoor hem aan door zachtjes met je kuiten in de zijden van het paard te drukken. Zijn naam is Torak.”

Hij streelde zachtjes over de nek van het paard. “Hij zal goed voor je zorgen.”

Ik trok mijn wenkbrauwen op. “Ken je dit paard dan?”

Hij knikte en bleef de nek van het paard strelen. “Ja. Hij is vroeger van mijn familie geweest.”

Een bedroefde blik kwam in zijn ogen. “We hebben hem aan de tempel verkocht, samen met nog andere grote zwarte schoonheden.”

Ik wilde hem vragen waarom zijn familie de paarden verkocht had. Hij hield duidelijk veel van hen, maar het was mijn plaats niet om dat te vragen. En het leek me te persoonlijk.

Hij liep naar de achterkant van het paard. “Hier heb je je proviand.”

Hij gebaarde naar de grote leren zadeltas en keek er in.

Ik opende mijn mond om hem tegen te houden, maar bedacht me toen. Ik geloofde niet dat hij me probeerde te saboteren. Het was meer dat hij me wilde helpen. Maar ik kon maar niet begrijpen waarom. Het was niet omdat hij dacht dat ik zo knap was, of een dame in nood...het was iets anders.

Er zit niet veel in,” ging hij verder en sloot de klep. “Maar je hebt er voor tenminste twee weken genoeg aan. Daarna zul je zelf voedsel moeten vinden.”

Hij keek me aan en toen ik niets zei ging hij verder: “Weet je dan tenminste waar je heen gaat?”

Ik knikte. “Ik ga de westelijke richting op naar Goot. De steen bevindt zich ergens in dat rijk. Ik neem aan dat dit geen geheim is.”

Ik vertelde er niet bij dat de hogepriester me verteld had dat de steen in het Holle Meer bevond. Ik had het gevoel dat die informatie alleen voor mij bedoeld was geweest. Ik voelde me schuldig omdat ik niets zei omdat hij mij geholpen had, maar dat kon ik niet riskeren.

De vreemdeling knikte.

Er zit een map in de binnenzak en een kompas. Maar voorlopig volg je de hoofdweg totdat je aan het einde van Anglia komt waar het grenst aan de westelijke zee. Daar zul je ongeveer twee dagen over doen. Volg de weg totdat je bij een lange nauwe doorgang komt die de Arm des Doods heet. Goot is drie dagen rijden van daaruit.”

“Dank je,” knikte ik.

Onze blikken ontmoetten elkaar en ik bloosde van mijn nek tot aan mijn haargrens. “Waarom help je me?”

Hij keek naar de priesters achter me.

“Bedank me nog maar niet. Je krijgt misschien nog spijt als je ziet waar we mee te kampen krijgen.”

Hij was lang genoeg stil dat ik dacht dat hij niets meer zou zeggen. Maar toen zei hij erbij: “Je zag er uit alsof je het meer nodig had dan de anderen. Ik vond het niet goed om je zomaar weg te laten gaan in deze wedloop zonder je een beetje te assisteren. Dat zou niet eerlijk zijn. Ik wil je niet beledigen...maar je bent het minst ervaren van iedereen.”

We staarden elkaar aan, niet wetende wat we moesten zeggen. Ik opende mijn mond en deed hem weer dicht. Hij begon zich om te draaien om weg te lopen.

“Ik ben Elena,” flapte ik er uit terwijl ik mijn hand uitstak. “Elena Milegard.”

Het was het minste wat ik doen kon, maar ik wilde ook graag weten hoe hij heette.

Hij nam mijn hand in de zijne en glimlachte. Zijn prachtige tanden en zijn glimlach maakten me week in de knieën. Zijn eeltige hand, sterk en stevig, was zachtaardig. Hij hief mijn hand naar zijn mond en drukte er een kus op. Zijn lippen waren zacht, zijn adem heet; hij kietelde mijn huid. Ik viel haast uit mijn zadel. De Schepper zij gedankt dat ik zat.

“Aangenaam je te ontmoeten, Elena. Landon Battenberg, tot uw orders.”

Hij keek me doordringend aan met zijn blauwe ogen, en ik kon aan zijn zelfgenoegzame lachje zien dat hij wist hoe hij op vrouwen over kwam, en op mij. De naam Battenberg kwam me bekend voor, maar ik kon alleen maar denken aan de manier waarop zijn lippen mijn hand hadden gestreeld. Ik vroeg me af hoe zacht ze tegen mijn lippen aan zouden voelen.

“Nou, nogmaals bedankt, Landon.”

Ik ging overeind zitten en ik moest al mijn zelfbeheersing aanwenden om niet te laten zien hoe ik van zijn zachte kus genoten had.

“Ik wens je veel geluk, Elena.” Landons gezicht werd serieus. “Dat zul je wel nodig hebben.”

Hij liep weg. Zijn brede schouders zwenkten heen en weer en ik kon nog steeds de warmte op mijn huid voelen waar hij gekust had.

Ik beet op mijn lip en zei zachtjes: “Dat zal zeker wel.”

Ondanks alles glimlachte ik terwijl ik hem zijn eigen oorlogspaard zag bestijgen. Het was een grote bronskleurige hengst, krachtig maar tegelijkertijd elegant, net als Landon. Ik kon mijn ogen niet van hem afhouden. Maar ik kon me niet laten afleiden door zijn knappe gezicht en de vijf minuten vriendelijkheid. Dit was tenslotte een wedloop. En ik deed mee om te winnen.

Terwijl Landon mijn kant op kwam, deed ik alsof ik ergens anders naar keek. Toen zag ik Dolle Jack kwaad naar me kijken. Ik schrok toen ik de razernij in zijn ogen zag. Het was een stille beschuldiging. En ofschoon ik niet zeker wist wat er aan de hand was, voelde ik me onwillekeurig schuldig. Maar waarom was dat? Wat voor greep had hij op me?

Ik haalde mijn schouders op en vormde met mijn mond het woord wat? Maar hij stuurde zijn paard naar de andere kant van de lijn van het Putvolk, alsof hij probeerde zoveel mogelijk afstand tussen ons te creëren.

Ik realiseerde me niet dat ik al die tijd mijn adem ingehouden had. Ik was stomverbaasd en een beetje bezeerd door zijn gebaar. Ik was zijn bezit niet. Ik kon praten met wie ik wou.

Plotseling luidden de klokken.

De menigte werd stil en er kwam een onbehaaglijke stilte over het terrein. Terwijl de menigte en masse hun adem inhield, voelde ik me opeens misselijk. Ik probeerde om niet aan Dolle Jack te denken en waarom hij maakte dat ik me zo ellendig voelde van binnen. Ik concentreerde me op de wedloop. Als ik dit wilde winnen moest ik mijn gevoelens in bedwang houden. Ik zat stil op mijn paard, met mijn blik op het podium gericht en ik wachtte, net als iedereen.

Ik was niet verbaasd toen ik de hogepriester van Anglia op zag staan. Hij hief zijn armen in de lucht en met een superieur lachje op zijn gezicht begon hij te spreken.

“Welkom op de verjaardag van de Dag van de Afrekening,” bulderde zijn stem.

“Nadat de wereld verwoest was door oorlog, verenigde de Zonnetempel de zes koninkrijken onder een macht, en we hebben al meer dan driehonderd jaar geleerd in vrede te leven. Deze dag wordt gevierd door alle koninkrijken uit te nodigen deel te nemen aan de Grote Wedloop voor de eer van het Hart van Arcania.”

Ik keek naar mijn concurrenten, om me er aan te herinneren wat me te wachten stond. Het feit dat er een paar vrouwen bij waren vrolijkte me enigszins op, maar ze zagen er net zo grimmig uit als de mannen. Sommige zagen er net zo uit als mannen.

“De regels zijn heel eenvoudig,” zei de hogepriester.

Hij glimlachte breder. “Er zijn geen regels.”

Er brak gelach uit onder het volk en de wachten, maar de deelnemers hadden stalen gezichten, net zoals ik. Ik keek aandachtig naar de andere hogepriesters. Ze keken hun leider aan met harde blikken.

“Moge de Schepper met jullie allen zijn,” zei de hogepriester. “Dat de beste man of vrouw moge winnen.”

Zijn ogen rustten op mij en ik voelde een ijzige huivering. Maar voordat ik de tijd had om mijn zinnen bijeen te rapen liep hij nonchalant naar de enorme bronzen gong toe en sloeg er op met een enorme zwaai van zijn met juwelen ingezette staf.

Onmiddellijk werd de grond verscheurd door het geluid van hoeven als een razende donderbui. De grond trilde toen de ruiters en hun paarden door de westelijke poorten galoppeerden.

Allemaal behalve ik.

Onthutst en met mijn gezicht brandend van vernedering nam ik de teugels in handen en drukte ik mijn benen in zijn zijden. Ik kon de teleurstelling van de hogepriester zien zonder dat ik keek.

Torak galoppeerde voorwaarts met een grote sprong en ik verloor de controle over de teugels. Ik trok mezelf recht met de zadelknop en terwijl ik met de teugels stuntelde rende Torak naar de westelijke poort.

Terwijl we de westelijke poort uitdenderden ving ik een glimp op van Broeder Edgar die naast de muur stond. Hij glimlachte. Er liep een koude rilling over mijn rug. Hij dacht waarschijnlijk dat deze wedloop mijn doodvonnis zou worden.

Ik slikte een brok weg uit mijn keel terwijl ik rond hotste op de rug van het paard. Ik uitte een verwensing naar de wind en voelde me een dwaas.

De Grote Wedloop was begonnen en ik liep achteraan.