6

Jannie drinkt. Ze ligt in Emma’s armen en leunt zwaar met haar hoofd tegen haar aan. Ze slikt een keer. En nog een keer. Ze ademt moeilijk. Ze probeert iets te zeggen. Emma buigt zich diep voorover. “Lekker zoet,” meent ze te verstaan. Ze zet het lege glas op het nachtkastje en laat Jannie in de kussens terugzakken. Ze denkt aan wat Meindert heeft gezegd. “Een derde van de inhoud van de fles zal al ruim voldoende zijn.”

Ze heeft een derde deel van de vloeistof in het glas gedaan.

Jannies ogen vallen dicht. Emma ziet haar wegglijden. Ze kijkt naar de vrouw in het bed en herinnert zich in een flits hoe ze was als lerares.

Een coach. Een vertrouwenspersoon. Een criticus.

Een moeder.

Ze had heel graag moeder willen worden. Er waren mannen in haar leven, maar geen van allen werden ze door haar geschikt bevonden om de vader van haar kinderen te zijn. “Ik geloof dat ik toch een beetje te kritisch was,” zei ze eens. “Let op dat je niet te veel van iemand verwacht. Hou in de gaten of je niet te hoge eisen stelt. Dat kan zich namelijk tegen je keren.”

Emma denkt aan deze woorden als ze naast het bed zit en toekijkt hoe Jannie steeds dieper in een coma wegzakt. Beneden in de gang slaat de klok vier keer. Ze realiseert zich dat ze al bijna drie uur naast het bed zit. Het duurt lang. Maar Edo waarschuwde haar daar al voor. Hij zei ook dat ze moest opletten of Jannie toch niet ging braken. Maar het lijkt er niet op dat dit gaat gebeuren.

Het is zó stil in de kamer dat ze zichzelf kan horen ademen. De ademhaling van Jannie is oppervlakkig. Ademt ze eigenlijk nog wel? Emma buigt zich voorover en houdt haar wang voor Jannies mond.

Niets.

Ze pakt voorzichtig haar pols en drukt twee vingers op de plek waar de polsslagader zit.

Niets.

De borstkas ligt stil.

Het gezicht heeft geen uitdrukking meer.

Ze is weg. En de dood is ook niet meer binnen.

Emma kijkt op de klok die aan de muur hangt. Kwart over vier. Haar ogen zoeken nog een keer naar leven in Jannie. Maar ze weet dat het zinloos is. Ze moet Edo bellen. Op hetzelfde moment vraagt ze zich af wat er gaande is in haar hoofd. Ze heeft tegen dit moment opgezien. Ze is bang geweest dat ze het niet zou kunnen verdragen als Jannie stierf. Ook al is ze het met haar besluit eens, de gedachte dat haar oude vriendin er niet meer zou zijn, was tot nu toe bijna onaanvaardbaar voor haar. Maar ze heeft zich tot het uiterste tegen dit gevoel verzet. Het was een egoïstisch gevoel. Een onuitstaanbaar gevoel.

Nu voelt ze niets. Het enige wat ze kan doen, is kijken naar het glas waar Jannie uit gedronken heeft en naar het flesje waarin de rest van de dodelijke vloeistof zit.

Het is er weer.

Het verlangen om de dood in de ogen te kijken.

In de keuken staat een bruine glazen pot op het aanrecht. Er zitten een paar capsules in. Emma leest het etiket. OMEGA-3. 1000 MG VISOLIE PER CAPSULE. Zou Jannie die gebruikt hebben? Ze haalt de capsules uit de pot en spoelt ze in de gang door het toilet.

Daarna loopt ze terug naar de keuken en ze schenkt de inhoud van de fles met het dodelijke middel over in de bruine glazen pot, draait de dop stevig vast en stopt hem in haar tas.

Ze bekijkt de fles die Meindert heeft meegegeven. De woorden op het etiket dansen voor haar ogen. Ze knippert een paar keer snel met haar ogen. Ze zoekt een punt ia de keuken waar ze rustig van kunnen worden. Haar blik valt op een medicijndoosje dat op de hoek van het aanrecht staat. Ze pakt het op en kijkt wat erin zit. Zetpillen. Die heeft Jannie gebruikt om te voorkomen dat ze misselijk werd. Ze sluit het doosje weer en stopt dit ook snel in haar tas. De tas lijkt haar aan te staren als ze het nummer van Edo intoetst. “Kom maar terug.”

Emma loopt naar de slaapkamer. De dood is mooi. Het gezicht van Jannie is jaren jonger geworden. De pijn die er altijd op te lezen was, is verdwenen. Het lijkt wel of ze vaag glimlacht. Emma glimlacht ook. “Dat heb je toch goed geregeld,” zegt ze en ze aait even over Jannies handen. “Daar slapen we allemaal slecht van en daar maken we ons allemaal bezorgd over. En wat doe jij? Je knijpt er gewoon na een paar uur tussenuit.” Ze streelt opnieuw de handen van de dode vrouw. “Het is goed. Waar je nu ook bent, lieverd, het is goed.”

Ze houdt haar tas stevig vast. Ze denkt aan de pot en het doosje die erin zitten en aan de vloeistof die ze nu in haar bezit heeft. De dodelijke vloeistof. Twee derde. Nog minstens twee keer te gebruiken.

Niet doen, fluistert een dwingende stem in haar oor. Niet houden. Gooi het weg! Niet mee naar huis nemen.

NIET DOEN.

Ze aarzelt. Ze doet de tas open en wil de pot pakken. Op dat moment gaat de bel. Later zal ze het weggooien.

“Ze heeft niet veel meer gezegd. Ze dronk het glas heel langzaam leeg en sloot direct haar ogen. Ze ademde nog een paar keer. Daarna was het stil. Ik heb alle vloeistof in het glas gedaan.” Ze geeft hem de lege fles.

Edo knikt. “Dat ze die hele hoeveelheid nog naar binnen kreeg. Die vrouw blijft me verbazen. Ik ga de lijkschouwer bellen.”