2

Als Emma weer binnenkomt, staat haar moeder op. “Ik ga naar huis. Pa zal niet weten waar ik blijf. Als Steffie om elf uur niet is komen opdagen, ga ik haar halen.”

“Ze is niet thuis.”

“Hoe bedoel je?”

“Ik bedoel wat ik zeg. Je hoort me toch? Ze is niet thuis.”

“Waar is ze dan? Hoe weet jij dat?”

“Ze heeft een nieuw vriendje. Edo. Dokter Van Heemskerk.”

“Daar ga jij toch mee?”

Emma zucht diep. “Ma, ik zeg het nog één keer. Ik ben wel eens met hem uit eten geweest. Verder niets.” Haar maagspieren trekken zich pijnlijk samen. Ze negeert de kramp. “Ze stond hier gisteravond laat voor de deur. Ze was op weg naar zijn huis maar haar tank was leeg. Ik heb haar bij hem afgezet. Haar auto staat verderop. Ze gaat jullie vast wel bellen als ze haar roes heeft uitgeslapen. Ze had hem behoorlijk zitten, gisteravond.”

“En dan stapt ze dus gewoon in de auto.” Haar moeder snuift verontwaardigd. “Ik zei het al: het gaat helemaal niet goed met haar. Ze drinkt te veel. En nu komt dit er ook nog bij. Straks gaat ze dronken achter het stuur zitten met het kind achterin. Je moet er toch niet aan denken.”

“Ze beweerde dat ze wel verantwoordelijkheidsgevoel had als het haar kind betrof.”

“Heb je met haar gepraat, dan? Is het weer goed tussen jullie?”

Emma voelt dat ze boos wordt. “Het komt nooit meer goed tussen ons,” snauwt ze. “Hou eens op met die hoopvolle vragen. Hoe vaak moet ik je nog vertellen dat mijn zusje dood voor me is?”

“Zeg toch niet van zulke vreselijke dingen,” protesteert haar moeder. “Je kunt zo hard zijn, Emma. Zo ontzettend hard. Bijna genadeloos. Je reageert altijd zo primair, je komt nooit op je eerste reactie terug. Wat is er mis met vergeven? Het zou je sieren als je daar eens moeite voor ging doen.”

Emma moet zich beheersen om haar moeder niet vast te grijpen en de deur uit te smijten. De woede raast door haar hoofd en verdringt iedere vorm van helder denken. Ze grijpt een stoelleuning vast. “Ga naar huis.” zegt ze met een lage stem. “Je hitsige dochter komt vanzelf weer boven water.”

“Ik ben al weg. Maar volgens mij was er tussen die dokter en jou veel meer aan de hand dan jij wil toegeven. Ik zie het aan je ogen. Je bent verliefd op die man. Je ogen zeggen het me. Ik ken je toch?” Ze loopt naar de deur. “Dat kleine loeder loopt je weer voor de voeten. Ze kan het niet laten. Ik praat wel met haar. Ze is getrouwd. En als ze dac niet was, zou die dokter toch beter bij jou passen. Laat mij het maar regelen.”

Emma kijkt naar de keukendeur. Ze moet haar moeder op dit moment niet zien. Ze weet dat ze zich dan misschien niet zou kunnen inhouden. “Ik heb niets met die dokter en ik wil ook niets met hem beginnen,” perst ze uit haar keel. “Er valt dus niets te regelen.”

Maar haar moeder is al weg.

Hij staat achter haar.