6
Er staat inderdaad een harde wind aan zee. De vlaggen bij het restaurant dat aan de rand van het dorp ligt, wapperen alle kanten op. Er is ook slecht weer op komst. De magere lentezon probeert zich te handhaven tussen een dreigend wolkendek. Ze perst haar stralen op een wanhopige manier tussen de wolken door. Er komt geen regen, het waait te hard.
Wat een vreemde gedachte is dit.
Een bezwerende gedachte.
Ze weet niet meer welke weg ze genomen heeft. Is ze toen ze Wieringerwaard verliet naar rechts gegaan, over Oude Sluis? Of is ze links afgeslagen en heeft ze de rotonde bij Schagen genomen? Dan rijdt ze om, maar ze vindt dat toch een betere weg. Overzichtelijker en veiliger.
Ze weet het niet. Ze is opeens in Callantsoog. Ze moet op de Stolperweg gereden hebben maar ze kan zich er niets van herinneren.
Enge gedachte.
Ze knippert een paar keer met haar ogen. Beter opletten. Ophouden met dromen.
Ze moet helemaal niet in het dorp zijn. De duinpan waar Lex werd gevonden, ligt in het duinengebied dat langs de weg loopt die naar het dorp leidt. Ze gingen hier samen vaak heen om te vrijen. Dat vond Lex lekker spannend. Helemaal bloot buiten liggen met het risico dat ze betrapt konden worden. Hij vree daar extra heftig met haar, heel anders dan thuis.
Het buitenste deel van het duinengebied is vrij toegankelijk voor publiek en overdag laten veel mensen er hun hond uit. Maar na een uur of vier ‘s middags wordt het er rustig en zie je nauwelijks mensen meer langskomen. Hun plekje lag aan de achterkant van een heuvel, tegen het hek aan dat het publieke deel van het beschermde deel scheidt. Ze zagen er nooit iemand, maar werden wél een keer gestoord door een enthousiaste jonge hond die hen blijkbaar rook en met vier poten tegelijk tussen hen neerplofte.
Ze keert de auto op de eerste parkeerplaats die ze tegenkomt en rijdt terug. Haar mobiele telefoon begint weer te rinkelen. Dat zal haar moeder wel weer zijn.
Laat maar lekker bellen.
“Sorry, ik moet even naar de plaats delict,” mompelt ze. “Dat heb ik nodig om weer rustig te kunnen worden.”
Maar tegelijk wil ze hier weg. Terug naar haar huis. De deur sluiten en alleen zijn.
Nadenken. Plannen maken.
Ze wil niet aan Lex denken en nog mi ader aan wat er met hem is gebeurd. Het is haar jarenlang gelukt om de herinnering te verdringen. Dat moet zo blijven.
Ze voelt dat haar gezicht nat wordt. Wat is dit? Waar komen die tranen vandaan? Om wie huilt ze?
Om Lex?
Om Cees?
Om Steffie?
Er vliegt een grote, zwarte vogel rakelings langs de voorruit van haar auto. Ze schrikt. Met een driftig gebaar veegt ze de tranen uit haar ogen. Er valt niets te huilen. Niemand is haar tranen waard. Ze stopt er onmiddellijk mee.
Aan de rechterkant van de weg duikt de parkeerplaats op, die bij het toegangshek ligt. Ze zet de auto stil en stapt uit. Zodra ze buiten is, voelt ze de greep in haar rug. Ze probeert het gevoel van zich af te schudden maar het heeft haar stevig te pakken.
“Laat me met rust!” schreewt ze. “Fuck off. Damn it.” Ze rent naar het toegangshek en stort zich erop. Ze hijgt. “Ik ga niet mee,” gilt ze. “Nog lang niet. Ik ben nog lang niet klaar.”
De wereld om haar heer; zwijgt. Het geluid dat zij voortbrengt hangt een paar seconden boven haar en verdwijnt daarna in de richting van de zee. Het Liat een intense stilte achter.
Emma haalt diep adem Ze leunt een paar seconden tegen het hek. Er spettert iets op haar wangen. Het is gaan regenen.
Tóch.
Ze kijkt naar de lucht boven haar en op dat moment barst de donkere wolk daar open. Het water knalt naar beneden.
Emma blijft doodstil staan.
De regen bedwelmt haar bijna. Het jack dat ze draagt is niet waterdicht. Maar het maakt niets uit. Het voelt goed.
Het water spoelt iets van haar af.
Ze loopt de trap op die vlak achter het toegangshek ligt en laat zich door de wind naar de bekende plek drijven.