7
Het hoost. Emma denkt aan wat haar moeder nu zou zeggen. Haar moeder heeft van die typische uitspraken. Als het begint te gieten, zegt ze bijvoorbeeld: “Het houdt op met zachtjes regenen.” Als ze iemand tegenkomt die een grote hoed draagt, kun je er vergif op innemen dat ze zegt: “Die wilde eerst geen hoed opzetten.”
Steffie lachte altijd om dat soort uitdrukkingen.
Lex ook.
Cees ook.
Emma niet. Emma zwijgt als haar moeder zich zo onnozel gedraagt. Ze zwijgt samen met haar vader.
Ze verlangt opeens naar haar vader. Ze wil hem vasthouden en troosten. Hij zat daar zo eenzaam aan de tafel, zo verlaten. Zo triest. Ook al leek hij niet in de gaten te hebben dat hij nog een dochter overhad, ook al schonk hij nauwelijks aandacht aan Emma, ze wil hem voelen.
Hij is niet spraakzaam. Hij laat niet gemakkelijk zijn emoties zien. Hij is een binnenvetter. Maar ze weet dat hij veel van haar houdt. Meer dan haar moeder.
De plek is niet veranderd. Het lijkt zelfs of er nog maar heel kort geleden iemand heeft gelegen. Het helmgras op die plaats is plat.
Emma ziet hen samen liggen. Lex wilde diep in haar. Hij stootte heftig. Het deed pijn.
Lekker pijn.
Opeens hield hij op. Hij graaide in de zak van zijn colbert, dat naast Emma’s hoofd lag. “Ik heb een blinddoek bij me. Ik wil je nemen terwijl je geblinddoekt bent. Er gebeurt verder niets, je kunt me vertrouwen,” beloofde hij.
Emma aarzelde. “Ik weet niet…” stamelde ze.
Maar hij knoopte resoluut de doek om haar hoofd. Het volgende moment nam hij haar opnieuw. Ze hield haar adem in.
Later lagen ze met hun gezichten naar elkaar toe en rookten een joint.
“Hoe vond je het?” vroeg Lex.
“Eerst eng en daarna heerlijk,” glimlachte Emma.
“Dank je dat je me vertrouwde,” zei hij.
Ze wendt haar blik van de plek af. In het beschermde gebied staan bruine koeien te grazen. De dieren trekken zich niets aan van de regen. Ze kauwen met langzaam bewegende kaken en staren lodderig naar de grond.
Emma is doorweekt. Haar kleren plakken aan haar lijf. De regen blijft met bakken uit de lucht vallen. Haar ogen dwalen over het gebied. Overal duikt het beeld van Lex op. Hij is afwisselend levend en dood. In de levende gedaante ligt hij boven op haar en schreeuwen zijn ogen opwinding uit. In de dode vorm ligt hij in zijn volle lengte op hun plek. Zijn armen en benen zijn gespreid.
Zijn hoofd is verpakt in een plastic zak.
Hij sliep heel diep. Ze raakte zijn lippen aan.
Zijn neus. Zijn voorhoofd.
Hij reageerde niet.
Ze dacht aan de blinddoek die hij gebruikte. Aan haar aanvankelijke aarzeling en aan haar overgave. Ze had hem vertrouwd. Ze had zichzelf aan hem toevertrouwd. Ze had zich volledig gegeven.
En hij had Steffie genomen. Zou hij Steffie ook geblinddoekt hebben? Hij was erin getrapt, beweerde hij.
Allemaal praatjes. Loze praatjes. Laffe verontschuldigingen die kant noch wal raakten. Hij had alle liefde in haar vermoord. Er was maar één straf mogelijk.
Ze ziet het zichzelf weer doen.
Ze haalde de plastic zak tevoorschijn en trok het ding over zijn hoofd. Hij bewoog niet.
Ze legde een touw om zijn nek en bond de zak daarmee dicht.
Hij sliep door.
Ze wachtte. Hij werd niet wakker.
“Je ziet maar wat je doet,” zei ze. “Wakker worden of niet. Met wakker worden zou ik niet te lang wachten.”
Ze zweeg een paar seconden. Hij sliep door.
“Ik ben nooit alleen,” ging ze verder. “Hij is er altijd. De dood. Hij heeft een vogel van me gemaakt. Dit wist je niet, hè? Ik vertel het aan niemand. Het is een geheim. Ik droom vaak van de dood. Dan praat ik met hem. Dat wist je ook niet, hè? Je had alles van me mogen weten. Maar je hebt het verknald.”
Ze draaide zich om en liep weg, zonder nog om te kijken.
Er fladderden twee krijsende vogels boven haar hoofd. Ze zaten elkaar achterna. Ze volgde ze mee haar ogen tot ze uit het zicht verdwenen waren. Achter haar lag Lex. Ze liet hem achter.
Voorgoed.
Een paar dagen later kwam een van haai collega’s totaal overstuur de apotheek in. Ze was door haar vriend de deur uit gezet, en aangezien ze bij hem was ingetrokken, had ze van het ene op het andere moment niets meer. Ze was ten einde raad.
Emma ging tijdens haar middagpauze naar het kantoor van Meindert en gebood hem om haar vakantiegeld anoniem op de rekening van haar collega te storten. Maar Meindert deed daar moeilijk over. Volgens hem kon hij niet zomaar geld van de ene werknemer op de rekening van een andere storten. Hij moest het met de boekhouder overleggen. Ze nam het geld daarna cash op bij de bank en bracht het in een gesloten envelop naar haar baas. “Zorg ervoor dat ze het krijgt,” zei ze. Hij vroeg waarom ze zoiets deed. “Ik heb het geld niet nodig en zij zit erom te springen,” antwoordde ze. Toen liep ze het kantoor uit. Op het moment dat ze de deur achter zich dicht trok, grijnsde ze. De dood van Lex was afgekocht.