1

Ze lijkt gewoon te slapen Haar lange wimpers zijn roerloos. Het roodbruine haar omkranst haar hoofd. Ze heeft het korter laten knippen. Maar het is nog steeds mooi. Nog altijd dik en stevig. Het straalt kracht uit.

Toch is Steffie dood. Ze ademt niet meer. Er is geen blos meer op haar wangen. Haar wipneus is spits geworden. Maar verder zou je zweren dat ze slaapt.

Ik kan niet ophouden naar haar te kijken. En ik wil dat ze mij ziet. Ik wil die lichtjes in haar ogen vangen in mijn blik. Ik wil ze zien dansen.

Isha klemt haar pop stevig tegen zich aan. Ze toont geen interesse in het dode lichaam van haar moeder. Ik dring ook niet aan. Ik laat haar een beetje rommelen met die pop en hou haar vanuit mijn ooghoeken in de gaten. Ze beseft niet wat hier gaande is. Ze is veel te klein om zich daar iets bij te kunnen voorstellen. Ze zal haar moeder vergeten. Althans, haar eigen herinneringen. Je hebt geen herinneringen aan de tijd dat je anderhalf jaar oud was. Je kunt alleen maar een beeld van die periode opbouwen door de verhalen die je van anderen hoort. Ik zal Isha over Steffie vertellen. Ik zal foto’s van haar laten zien, ik zal Steffies kleren bewaren en ook haar beautycase. En haar schoenen. De prachtige pumps met hoge hakken waar ze kaarsrecht op liep. Ik bewaar haar trouwjurk. Diep in mijn hart hoop ik nu al dat Isha hem ooit wil dragen. Ik ben misschien een sentimentele dwaas. Maar op dit moment heb ik zulke gedachten nodig.

Terwijl ik naar haar kijk, dringt het opeens tot me door dat ik tot nu toe niet serieus geloofde dat ze dood was. Ik besef dat ik er in mijn gedachten rekening mee hield dat ze zomaar binnen zou kunnen lopen.

De ontkenning. De eerste fase van de rouw. Ik zit er middenin. En deze fase valt direct samen met de volgende: de woede. Die wint iedere minuut meer terrein. De woede beneemt me de adem, verdringt mijn eetlust en is er de oorzaak van dat ik te veel drink. Alleen een dronken roes is in staat de woede enigszins te verdoven. Om te voorkomen dat ik iedereen die me tegenspreekt in elkaar beuk. Door die roes verliezen mijn handen hun kracht en kan ik voorkomen dat ik iemand de strot dichtknijp. Die roes heeft me ertoe gebracht de koffiekopjes te verwisselen. Door die roes ligt Emma nog steeds te slapen.

Dat heb ik met mezelf afgesproken. Ze slaapt.

Gisteravond ben ik nog een uurtje bij Martine en André geweest. Mijn schoonouders zijn volkomen de kluts kwijt. Ik vraag me af wat er gebeurt als ze ook hun andere dochter zouden verliezen. Het zal me niet verbazen als er na de eerste schrik toch een gevoel van opluchting zou zijn. Ze hebben het geen van beiden ooit expliciet gezegd, maar ik weet zeker dat ze een bepaalde reserve hebben ten opzichte van Emma. En dat ze haar niet volledig vertrouwen. Vooral Martine heeft daar last van. Ze benoemt haar achterdocht niet rechtstreeks maar ze verschuilt zich achter zogenaamd losse en toevallige opmerkingen.

Versprekingen. Vergissingen.

De neurotische afweermechanismen.

Martine is een doorsnee neuroot. Soms zelfs een grappige neuroot, als ze zichzelf dreigt te verliezen in haar overbezorgdheid. Ik mag daar graag plagerige opmerkingen over maken. Ik heb haar ook heel goed kunnen uitleggen waarom ik niet verder wilde met Emma. Ze luisterde en begreep het. Toch is Emma haar kind.

Ze heeft nog maar één kind over. Maar dat kind is even niet beschikbaar. Ze zal zich afvragen waar Emma blijft. Ik hoorde haar al mopperen dat haar dochter steeds onbereikbaar was. Misschien gaat ze naar haar huis. En lukt het haar om Emma te wekken.

Het zal haar zeker lukken om Emma te wekken. Ze is haar moeder.

Martine en André willen Steffie nog zien. Emma drong erop aan dat ik dit zou toestaan. Ik zou het liefst tot het uur van de begrafenis hier zitten en naar haar kijken.

Alleen.

Ik zou alles willen herhalen wat ik tegen haar heb gezegd over mijn gevoelens voor haar, over hoe trots ik ben op ons kind. Maar ik zou ook mijn woede over haar willen uitstorten over haar ontrouw en haar ongeduld. Ze had nooit met die man moeten praten. Ze had nooit de sleutel van zijn huis moeten aanpakken. En ze had nooit eerst naar Emma moeten gaan.

Ze was veel te speels, u zorgeloos, te goedgelovig.

Te roekeloos.

Ze is nog steeds mooi, mijn Steffie. Wat ligt ze hier rustig. Ze lijkt intens tevreden te zijn. Ik wil dat ze haar ogen opent. Ik wil haar bij me houden.

Ze doet me zo aan mijn moeder denken.