7

Isha zit stil op mijn schoot. Ze lijkt te beseffen dat ze nu geen brabbeltaal moet produceren. Niet kan gaan schaterlachen. Geen stralend gezicht mag trekken.

Ze zuigt op haar duim.

Ik weet dat de aula barstensvol mensen zit. Ik zie dat Job, Barbara en André naar de microfoon lopen en spreken. André moet halverwege zijn verhaal stoppen, omdat zijn stem het begeeft. Maar ik luister niet naar wat ze zeggen. Ik ben hier alleen met Isha. Ze zit dicht tegen me aan. Ik hou haar stevig vast.

Door de enorme hoeveelheid bloemstukken zie je de kist op het podium nauwelijks. Dat is goed. Die kist zou hier niet moeten zijn.

Ik probeer contact te krijgen met mijn vrouw. Ze zal mij toch willen voelen. Maar ik vind niets van haar.

Steffie is weg.

Dat feit grijpt me bij de keel. De naakte waarheid schopt me terug in de realiteit. Ze is weg. Voorgoed.

Isha’s haren zijn kleddernat. Barbara drukt een zakdoek in mijn hand.

Er is koffie, er zijn broodjes en ik weet allang niet meer hoeveel monden me hebben gekust en hoeveel lieve woorden me zijn toegefluisterd. Isha gaat van arm tot arm en ze amuseert zich kostelijk. Mensen glimlachen om haar en werpen mij bemoedigende blikken toe.

Ik denk aan Emma. Ik zal er niet aan ontkomen dat we gaan ontdekken wat er met haar is gebeurd. André en Martine kijken voortdurend star voor zich uit. Ze trekken zwijgend hun schouders op als iemand naar hun oudste dochter informeert. Ik wenk André. “Ga je naar haar toe?”

“Ja, straks.”

“Dan ga ik met je mee.”

Het moet. Ik moet met hem mee gaan. Het is een fijne vent. Dat ben ik aan hem verplicht.

“Waarom is ze er niet, denk je?”

André staart langs me heen. “Omdat ze Emma is.”

“Waarom vlucht je zo vaak van me weg?” vroeg ik haar.

“Omdat ik Emma ben.”

Als ik tegen haar zei dat ze mooi was, keek ze de andere kant op.

Als ik fluisterde dat ik hield van de zachte blik in haar ogen, verhardde dezelfde blik ter plekke.

Als ik schreeuwde dat ze steeds opnieuw veranderde in een vreemde en ik dat niet wilde accepteren, grijnsde ze. De grijns verspreidde zich over haar hele gezicht. Ze leek op die momenten totaal niet meer op zichzelf. Dan was ze Emma niet meer.

Dan was ze niet menselijk meer.

Ik kon niet naar dat wezen kijken zonder walging te voelen. En angst.

“Ben jij wel eens bang geweest voor een vrouw?” vroeg ik aan Job. Ik wist dat ik hem een dergelijke vraag kon stellen zonder het risico te lopen dat hij direct wilde weten waarom ik zoiets vroeg. “Als je bang bent voor een vrouw, kun je haar beter laten lopen,” adviseerde hij.

Ik wilde van haar af en ik wilde haar hebben. Het moest kunnen lukken. We waren aan elkaar gewaagd. We waren beiden geen onbeschreven blad. We vulden elkaar aan.

Ik kon met haar vrijen zoals ik nooit eerder met een vrouw gevreeën had. Als ze dat geluid maar niet maakte op het moment dat ze klaarkwam. Dat vreemde geluid.

Het geluid dat ik niet kon thuisbrengen.

Het geluid dat uit een andere wereld leek te komen.

Het besef dat ik de relatie met Emma moest beëindigen, drong heel langzaam tot me door. Er gebeurde niet iets specifieks waardoor ik het besluit nam. Het was een optelsom van vele gebeurtenissen en vooral van doorlopend dat onbehaaglijke gevoel in mijn hele lijf. Van de rondsluipende angst. Van een intuïtieve reserve. Er was iets diep in mij wat Emma op een afstand hield. En wat ruimte maakte in mijn gevoel voor Steffie. Op een dag brak dat gevoel los.

Zomaar.

Het greep me vast en dwong me om Steffie als een volwassene te zien. Toen ik het speelse kind in haar opzij zette, ontdekte ik de dromerige blik in haar ogen die geen enkel moment veranderde in iets onbestendigs, die nooit hard werd. Ik zag een soepel lichaam met mooie borsten. Prachtig haar. Mooi, verleidelijk haar. En ik zag interesse.

Het drong zich aan me op: de verliefdheid. Ik probeerde mezelf wijs te maken dat het een vluchtgedachte was. Dat ik een gelegenheid zocht om Emma te verlaten. Misschien was mijn verliefdheid wel degelijk een vlucht. Het maakte me al snel niet meer uit. Er barstte een gevoel in mij open dat er al heel lang geweest moest zijn. Ik liet het komen. Maar het waren alleen nog fantasieën. Uitdagende spelletjes. Ik wilde het spel op een fatsoenlijke manier spelen.

Ik vertelde Emma dat ik niet met haar verder wilde en vroeg de sleutel van mijn huis terug. Ik sloot me af voor de verbijsterde en aangeslagen blik in haar ogen.

Ik belde Steffie. Mijn hele lijf stond op scherp. Ik besprong haar zodra ik haar zag. Ze was niet eens verbaasd. Ze wist het allang, zei ze. Van haar en mij.

Ik wist direct dat mijn gevoel voor Steffie me beheerste van mijn kruin tot in de toppen van mijn tenen. Dat ik voor altijd tot haar veroordeeld zou zijn. Dat ze iets aanwakkerde wat heel diep in mijn gevoel verborgen lag. Een verlangen. Het verlangen. Naar mijn moeder.

“Martine gaat vast naar jouw huis met Isha. Job en Barbara komen ook. Wil je nog meer mensen zien?” André staat naast me.

“Nee. Niet meer mensen. Kom, we gaan.”

Het kan maar beter achter de rug zijn.

Haar auto staat onder de carport geparkeerd. Daar stond hij ook toen ik het pand woensdagavond verliet. Er dondert een enorme vrachtwagen over de dijk. Ik voel de grond onder mijn voeten trillen. Het huis van Emma lijkt te bewegen. Ik heb een paar seconden de neiging om me ergens aan vast te grijpen. André zoekt in de zakken van zijn jas naar de sleutel van de voordeur. “Ik had hem toch meegenomen?” mompelt hij. Op hetzelfde moment haalt hij hem tevoorschijn. Hij schudt zijn hoofd. “Ze is er niet,” zegt hij. “Ik weet het zeker.”

Ik kijk naar Emma’s auto. André volgt mijn blik. “Toch is ze er niet,” herhaalt hij nog eens nadrukkelijk. Hij opent de deur en laat mij voorgaan. Ik loop snel naar de kamer. Het is beter als ik haar het eerst zie liggen, dan kan ik de klap een beetje voor haar vader opvangen. Het huis is inderdaad op een lege manier stil. Maar er is hier buiten ons dan ook geen ander levend wezen. Ik open de deur van de woonkamer en zie het direct.

Er ligt niemand onder de tafel.