24
Een kamer en suite. Tuindeuren aan de achterkant. Uitzicht op een weiland. Alles strak in de verf. Vier grote leren fauteuils met veel kussens. Een robuuste ovaalvormige eettafel met vier stoelen. Mooie kunst aan de muur. Ik zie het in één oogopslag. De kamer is goed.
Hij kijkt naar me en biedt me koffie aan. Ik bedank. Wie weet wat hij erin doet. Hij haalt koffie voor zichzelf. Ik kijk hem na als hij naar de keuken loopt.
Hij sloft. Zijn schouders hangen voorover. Er zit een vlek op zijn broek. Hij maakt een desolate indruk. Dat zou een pose kunnen zijn. Het lijkt me verstandig om alert te blijven. Hij had toch iets met Emma? Zij ontkent het. Een reden te meer om erachter te komen wat er tussen hen aan de gang was.
Of is.
We gaan tegenover elkaar aan de eettafel zitten. Ik zie dat zijn handen trillen als hij zijn koffie drinkt. Hij heeft zich nog niet geschoren.
“Ben je vrij? Ziek? Geschorst? Ontslagen?” Ik verwacht dat hij ontslagen is. Wat moet je met een dokter die is opgepakt op verdenking van moord?
“Ik ben ziek gemeld. Het zou me ook niet lukken om te werken. Ik zit er nogal doorheen.”
Ik zwijg en probeer mijn gevoel op een afstand te houden. Het schiet van het ene in het andere uiterste, maar afkeer voert de boventoon. Ik zit hoogstwaarschijnlijk tegenover iemand die iets met de dood van mijn vrouw te maken heeft. Het is mogelijk dat hij alles weet van de sms’jes waar ik op getrakteerd word. Ik moet er rekening mee houden dat hij zich triester voordoet dan hij is.
“Wat kom je doen?” Hij kijkt me recht aan als hij de vraag stelt.
“Ik wil weten wat je met Steffies dood te maken hebt.”
“Niets. Echt niets. Ze lag hier op zolder, ik weet het. Ik schrok me kapot toen ik haar zag liggen. Maar ik heb er niets mee te maken. Het spijt me voor je.”
“Ze is hier anders niet vanzelf dood naar binnen gewandeld.”
Hij staart langs me heen naar buiten. “Ik gaf haar een lift naar huis. Ze liep daar zo kwetsbaar op straat, ik vond het niet verantwoord om haar alleen te laten lopen. Ze kwam van een reünie, vertelde ze. Ze was vrolijk, had een borrel op. Maar ze was niet dronken. Gewoon gezellig, spontaan. Ze raakte me met die vrolijkheid. Met haar openheid. Ze was ongekunsteld.”
Ik herken Steffie in zijn beschrijving. Ze was een en al openheid, soms zelfs op een hinderlijke manier. Ik maakte ruzie met haar omdat ik haar wel eens onbeheerst vond. Omdat ik vond dat ze te weinig nadacht voordat ze iets uitkraamde. Maar dat was tegelijk ook haar charme.
“Ik herkende haar niet direct. En ik wist niet dat ze het zusje van Emma was,” gaat hij verder. “Het is niet in me opgekomen. Ik was gewoon onder de indruk van haar als persoon. Ik viel op haar spontaniteit. Op haar onbevangenheid. Ook toen ik haar de eerste keer ontmoette.”
“De eerste keer?” Waar heeft die vent het over?
Hij kijkt van me weg. “Een paar maanden geleden kwam ik haar al tegen in Alkmaar. Ik zwierf daar op een vrije dag door de stad. Sinds mijn vrouw is overleden, heb ik moeite met het invullen van mijn vrije dagen. Dan ga ik vaak naar een stad. Beetje rondlopen. Eventueel een museum bezoeken. Ergens een bioscoop in duiken. En soms loop ik tegen een vrouw op.”
Ik wacht tot hij verder gaat en bedwing de neiging om hem een dreun op zijn bek te geven. Misschien kan ik beter niet horen wat hij verder te vertellen heeft. Maar ik moet het weten.
“Ik ben toen een hele middag met haar samen geweest. Ze kreeg het voor elkaar om me te laten schateren van de lach. Ze was zó grappig. Zó lief ook. En aantrekkelijk. We zijn samen in een motel beland. Daarna zeiden we elkaar gewoon gedag. En ik vergat haar weer.”
Ik wil dat dit over iemand anders gaat. Dat hij dadelijk zegt dat het bij nader inzien toch niet Steffie was, die zich in Alkmaar door een totaal vreemde man naar een motel liet meenemen. Dat ze op Steffie leek. Meer niet.
Hij friemelt aan de krant die voor hem op tafel ligt. “Sorry dat ik je dit moet vertellen. Ik zou het zelf verschrikkelijk vinden als iemand zo’n verhaal zou ophangen over mijn eigen vrouw. Ik had er geen idee van dat ze getrouwd was. En een kind had. Daar heeft ze met geen woord over gerept. Tot het moment dat ik met haar voor de deur van jullie huis stond. Toen zei ze dat ze met me wilde slapen, maar niet in haar eigen huis, omdat ze niet het risico wilde lopen om betrapt te worden.”
“Toen had je kunnen wegrijden.” Ik hoor het verwijt in mijn stem.
“Ja, dat had ik kunnen doen. En dat wilde ik ook doen. Maar ze was…” Hij slikt. “Ik wilde haar,” zegt hij, “ik herinnerde me hoe heerlijk het was in dat motel. Ik was gewoon niet in staat om helder na te denken.”
“En je wil beweren dat je haar toen zomaar je sleutel gaf?”
“Ze vroeg mijn sleutel. En ze beloofde…”
Ik vlieg overeind. “Stop. Ik wil het niet weten.”
“Goed. Ik zal verder niet in details treden. Het enige wat ik tegen je wil zeggen is dat ik zelf nog steeds nauwelijks kan geloven dat ik haar zomaar een sleutel van mijn huis gaf. Maar dat deed ik wél. De enige verklaring die ik voor mijn gedrag kan bedenken, is dat ik in de war was door wat er tussen Emma en mij was voorgevallen.”
“Emma heeft anders tegen de politie gezegd dat er helemaal niets tussen jou en haar was gebeurd.”
“Dat liegt ze. Ik ben met haar mee naar huis gegaan, nadat we samen een euthanasie hadden uitgevoerd bij een oude vriendin van Emma.”
“Jannie.”
Hij kijkt verrast. “Ken je haar?”
“Ja.” Meer zeg ik niet, besluit ik. Anders speel ik hem te veel in de kaart.
“Ik denk dat Emma geknoeid heeft met het middel dat Jannie kreeg om te kunnen sterven. Maar dat heb ik pas bedacht nadat Steffie in mijn huis gevonden werd. In eerste instantie begreep ik niets van de situatie.” Hij glimlacht krampachtig. “Ik had al een paar keer met Emma gegeten. In ‘t Anker. Ik vond haar aardig. Aantrekkelijk. Maar ik durfde nog niet aan een nieuwe relatie te denken. We waren allebei geëmotioneerd door die euthanasie. Toen ben ik met haar mee gegaan naar haar huis. Ik was het niet van plan maar het gebeurde. Noem het een wanhoopsdaad. Noem het eenzaamheid. Noem het een inschattingsfout. Dat was het allemaal. Maar die avond was het goed. Voelde het goed. Tot de tweede keer dat we vreeën.”
Ik wil zeggen dat Emma volgens de rechercheurs ontkende dat hij ooit in haar huis is geweest. Laat staan dat er op die avond gevreeën is.
Hij liegt. Hij verzint dit ter plekke. Hij probeert heel behendig de schijn te wekken dat hij het slachtoffer is.
Ik sla opnieuw zijn uitnodiging om ook iets te drinken af. Ik denk na over wat hij verteld heeft. Hij beweert dat hij heeft gevreeën met Emma en dat het goed was, tot de tweede keer. “Wat gebeurde er na de tweede keer vrijen?” wil ik weten.
Hij lijkt een kort moment te aarzelen. Zie ik het goed? Bloost hij nu?
Hij gaat wat meer rechtop zitten. “Ach, waarom zou ik het niet gewoon zeggen? Je bent een man. Je weet hoe seks in elkaar zit, neem ik aan.”
Hij loopt naar de grote grenen kast die tegen de andere muur staat en haalt een fles en een glas tevoorschijn. Het is rode port, zie ik. Hij schenkt het glas vol en gaat weer zitten. Ik heb de indruk dat hij even niet in de gaten heeft dat ik er ook nog ben. Hij neemt een flinke slok port. “Ik was tamelijk haastig, de eerste keer. Ik had weinig oog voor haar behoeften. Het enige wat telde was dat ik kon neuken. Meer niet. We vielen in slaap en werden een paar uur later wakker. Emma maakte iets te eten. Gebakken eieren. Pittig. Daarna gingen we weer naar bed en ik zorgde ervoor dat zij er ook iets aan had.” Hij neemt nog een slok.
Ik voel een onrustig gevoel in mijn borstkas opkomen. “Mag ik ook een glas port?”
Hij haalt nog een glas en schenkt het voor me vol. “Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. Zo’n vreemd geluid.” Hij glimlacht. “Nou ja, sommige vrouwen kunnen nogal lawaai maken als ze klaarkomen. Maar dit…” Hij rilt. “Het leek of ze floot,” zegt hij. “En ik werd er helemaal beroerd van ”