1
De twee vrouwelijke rechercheurs willen erg graag weten of ik denk dat de poging om Isha te roven iets te maken heeft met de verdwijning van Emma. Ik doe verbaasd. Lies van der Steen weet te melden dat de auto van de vrouw die Isha probeerde te roven op naam staat van iemand die vlak bij Emma woont. Maar dat is een man. Hij zit een paar maanden in het buitenland, volgens zijn ouders. En hij heeft de auto vlak voor zijn vertrek aan een vrouw verkocht. Ze schijnt beloofd te hebben het kentekenbewijs op haar naam over te zetten. Maar dat heeft ze niet gedaan. Niemand weet wie die vrouw is. Ze had geen identiteitsbewijs bij zich toen ze de gele Mazda tegen de vrachtwagen reed. En er is niet veel meer over van haar gezicht. De dames vragen nog eens een zo scherp mogelijke beschrijving van haar uiterlijk. Ik graaf in mijn herinnering. De vrouw komt met flarden tevoorschijn. Ik wil niet weten hoe ze eruitzag. Ik wil zelfs vergeten wie ze was. Ze was gewoon een vrouw. Een zieke vrouw, als je het mij vraagt. Een gekke vrouw. Ze wilde blijkbaar een kind hebben. En ik kwam langs met Isha. Toeval. Puur toeval.
Dat hou ik vol. Dat blijf ik beweren.
Job en Barbara kwamen direct naar het ziekenhuis. Dat was het enige wat ik wilde: dat zij zouden komen. Later belde Job naar Martine en André. Maar dat deed hij pas toen ik weer in staat was om te praten. Om normale zinnen te produceren. De eerste uren in het ziekenhuis kwam ik niet verder dan hakkelen. Zweten. Rillen. In paniek zijn. Isha tegen me aan klemmen.
Er was een aardige verpleegkundige die heel dicht in mijn buurt bleef. Ze had bruine ogen en kastanjebruin haar. Mooie ogen en mooi haar. Ik keek er voortdurend naar. Ik wilde haar aanraken. Maar dat kon niet omdat ik mijn kind zo stevig moest vasthouden.
Er was ook een vrouwelijke arts die verkondigde dat ik Isha beter kon loslaten. Ik negeerde haar. Ik had even genoeg van idiote wijven.
Toen Job en Barbara arriveerden, wilde ik alles vertellen. Maar dat lukte niet. Ik kon geen zin afmaken, ik stotterde en verslikte me voortdurend in mijn eigen woorden. Er waren politiemensen die hen inlichtten. Ik luisterde. En ik merkte dat ik hun verhalen niet kon onthouden.
Mijn hele huis staat vol bloemen. Voortdurend worden er boeketten en bloemstukken bezorgd. De hele wereld schijnt te weten wat er is gebeurd. Iedereen wenst me sterkte. Ik word platgezoend op papier.
Martine meldt dat ze nieuwe vazen voor me gaat kopen. Ze kijkt me niet aan. Haar gezicht staat strak. Ze probeert de rechercheurs de deur uit te krijgen. Ik moet tot rust komen. En Isha ook. We moeten allemaal tot rust komen. Het is even genoeg geweest.
“Hebt u al iets van Emma gehoord?” informeert Lies.
“Nee.” Er klinkt iets afwerends in de stem van Martine.
Barbara heeft me ervan overtuigd dat er niets met Isha kan gebeuren als ik een paar uur slaap. Er zijn vier volwassen oppassen in huis. Het kind reageert verrukt op alle aandacht. Ze mist mij niet eens als ik een tijdje boven ben.
Ze heeft gelijk. Ik moet slapen. De afgelopen nachten heb ik nauwelijks rust gehad. Iedere keer als ik bijna sliep, schoot ik overeind omdat ik dacht dat er iemand beneden liep. Iemand die Isha kwam halen. Ik ben kapot. Ik moet tot mezelf komen. We zijn hier veilig. André heeft zelfs gezegd dat degene die nu probeert binnen te dringen, door hem persoonlijk wordt afgemaakt. Wie het ook mag zijn. “Kijk naar haar,” adviseerde hij toen ik naar boven ging. “Ze komt niets tekort. Ze wordt goed beschermd. Ze heeft er niets aan overgehouden.” Het is waar. Isha vertoont geen enkel spoor van angst. Ze strekt haar armpjes nog steeds gretig uit naar iedereen die haar benadert. Ze is onverwoestbaar. Ze lijkt op Steffie.
Ik heb al te lang niet meer aan Steffie gedacht. Maar ik beloof haar dat dit gaat veranderen. Later. Eerst moet dit voorbij zijn. Eerst moet ik afrekenen met het genaaide gevoel in mijn lijf. Het gevoel dat er al veel te lang zit. Het moet weg. Definitief.
Ik ga het verwijderen.
Er is iemand in de slaapkamer. “Niet schrikken,” zegt Martine. “Ik ben het. Je hebt volgens mij in een soort coma gelegen.”
“Hoe laat is het?” Ik probeer op de radiowekker te kijken maar er ligt een stapel boeken voor.
“Het is halfzes. Barbara is aan het koken. Pasta met vis. Dat vind je toch lekker?” Ze praat gejaagd.
“Wat is er aan de hand?”
“Emma heeft gebeld. Ze is op weg naar huis. André heeft met haar gesproken. Ze zei dat het haar allemaal te veel was geworden. Met Steffie. En met die beschuldigende houding van jou. Ze moest nadenken. Daarom is ze weggegaan.” Ik hoor weer diezelfde afweer in haar stem.
“Weet ze wat er is gebeurd met Isha?”
“André heeft het haar verteld. Ze schrok zich kapot. Ze wil met je praten.”
“Komt ze hiernaartoe?”
“Nee. Ze wil een afspraak met je maken. Daar hoeven wij toch niet bij te zijn? Ze belt je morgen.”