11

Er is overal politie. Ik kan niet naar binnen, meldt een vrouwelijke agent, die voor de deur staat. Op dat moment komt André naar buiten. Zijn gezicht is grauw.

Asgrauw.

Hij wankelt en moet zich vasthouden aan de deur. “Laat hem binnen,” zegt hij tegen de agente. “Hij is mijn schoonzoon.”

De agente moet even toestemming gaan vragen. Ze komt terug en maakt een uitnodigend gebaar. Ze glimlacht en prevelt een verontschuldiging.

Isha zit stil op mijn arm. Ze kijkt met grote ogen rond, maar zodra ze Martine ziet, begint ze te stralen. Martine neemt haar van me over. Mij kijkt ze niet aan.

Er hangt een macabere sfeer in het huis. Je voelt dat er hier iets verschrikkelijks is gebeurd. Iets onherstelbaars.

Ik heb het koud.

Een man legt uit dat Lies van der Steen en Greet Heffels elk moment kunnen arriveren. De politiearts is nog boven.

“Wat is er gebeurd?” vraag ik aan Martine.

“Er stond een glas naast haar bed. Een leeg glas. En in de keuken vonden we een glazen potje op het aanrecht. Ook leeg. Ze moeten onderzoeken wat daarin gezeten heeft. En wat er in het glas zat. Maar ik denk dat ik het wel weet.” Ze kijkt me nu recht aan. “Ik heb het altijd al verwacht. En ik had haar moeten tegenhouden.”

“Niet doen, Martine. Ga jezelf geen verwijten maken.”

“Ik weet niet of ik wel de enige ben die zichzelf iets te verwijten heeft.”

Ik zie dat iedereen die in de kamer is, scherp luistert. Dit is niet het goede antwoord, volgens mij. Het gesprek moet een andere kant op. “Dit is verschrikkelijk voor jullie. Het kan niet waar zijn.”

“Maar het is waar,” valt André me in de rede. Hij veegt met een driftig gebaar de tranen weg die over zijn wangen rollen. “Het is waar. Ze heeft zelfmoord gepleegd. Ze had het al over doodgaan toen ze nog een kind was. Wij verboden dat. We vonden het abnormaal. Maar het hoorde bij Emma. De dood hoorde bij Emma.”

“Dat klopt,” zegt Martine. “En nu heeft hij haar gepakt. Ik heb altijd geweten dat het een keer fout zou aflopen met Emma. Altijd.”

Ik zwijg en kijk om me heen. De deur van de keuken staat open. Ik herinner me dat ik nog niet lang geleden deze keuken binnenging. Op zoek naar het geheim van Emma. En dat ik het vond.

Nadat ik een duplicaat van de sleutel had laten maken, bracht ik hem terug naar Martine Ze legde de sleutel weer in de keukenla. Ik zei dat ik de volgende morgen graag wat zaken wilde afhandelen en oppas nodig had voor Isha. Dat was geen probleem. Zij had een afspraak met een vriendin maar André zou thuis zijn. Isha was welkom.

Toen ik haar de volgende morgen bracht, mopperde André dat zijn vrouw de laatste tijd zo onvoorspelbaar en onrustig was. Dat ze zonder overleg afspraken maakte met vriendinnen, het huis verwaarloosde en steeds vaker een kant-en-klaarmaaltijd op tafel zette. Ik ging er niet op in en beloofde tegen lunchtijd terug te zijn.

Onmiddellijk toen ik Emma’s huis in stapte, leek het alsof ik niet alleen was. Ik controleerde eerst alle kamers, van de zolder tot de kelder. Maar er was niemand. Toen liep ik naar de keuken.

De luxaflex stond open. Dat viel me op. Emma had de luxaflex in de keuken meestal gesloten. Ik ging bij de deur staan en inspecteerde de tuin. Die was leeg.

Toch voelde ik me bekeken.

Ik twijfelde of ik niet beter weg kon gaan. Maar ik besloot om te blijven en het karwei zo snel mogelijk af te handelen. Het moest hier in deze keuken zijn. Het kon niet anders. En ik wilde het vinden, voordat ze er nog meer schade mee kon aanrichten. Voordat ze kon proberen om mij toch uit te schakelen.

Ik controleerde of de plastic handschoenen die ik droeg wel goed zaten. Daarna opende ik de deur van de eerste keukenkast. Servies. Glazen. Een paar oude bekers met een bloemetjesmotief.

Geen geheime dingen.

Ik inspecteerde de tweede kast. Daar lagen theedoeken, keukendoeken en vaatdoeken. Ik haalde mijn vingers erdoorheen. Er zat niets tussen wat verdacht leek.

De derde kast. Die stond vol met kruidenpotjes en bussen. Mijn blik viel op de drie bussen die op de bovenste plank stonden. Koffie. Thee. Beschuit. De koffiebus zat vol koffie. De theebus vol theezakjes. De beschuitbus rammelde. Onder de beschuiten vond ik een bruine glazen pot. Op het etiket las ik dat er visoliecapsules in moesten zitten. Ik hield de pot tegen het licht. Hij was gedeeltelijk gevuld met vocht. Ik begon te beven en zette hem snel op het aanrecht. Ik wist zeker dat ik had gevonden wat ik zocht. Er was geen twijfel mogelijk.

Het glazen potje waar een paar dagen geleden nog doperwtjes in zaten, had ik veilig opgeborgen in de grote zak van mijn regenjas. Ik haalde het tevoorschijn. Ik dacht aan Steffie. Ik zag haar weer in de kist liggen. Er kwam een gruwelijk beeld voor mijn ogen.

Een mooi dood lijf, aangevreten door de maden. Een schedel met grote gaten erin. Maar ik moest me beheersen. Ik haalde het glazen potje uit mijn binnenzak, draaide het deksel eraf en zette het op het aanrecht. Daarna pakte ik de bruine pot, maakte hem open en schonk de inhoud over in het potje. Ik schroefde het potje eerst stevig dicht en deed het terug in mijn zak. De bruine glazen pot stond een beetje verloren op het aanrecht. Ik pakte hem op, vulde hem voor hetzelfde deel met water, deed de dop er weer op, zette hem terug in de beschuitbus en legde de beschuiten er weer bovenop. Ik voelde me opgelucht.

Op dat moment leek liet weer alsof er iemand naar me keek. Ik liep nog eens naar de deur en speurde met mijn ogen de tuin af.

Er was niemand te zien.

Ik wist dat ik moest maken dat ik wegkwam. Er was iets wat er niet moest zijn. Ik rende naar buiten.

Toen ik terugreed naar het huis van André en Martine, vermeed ik zorgvuldig om de plaats aan te raken waar het potje zat. Ik hing mijn jas aan de kapstok tussen de andere jassen. Tot mijn verbazing lukte het me om gewoon met André te lunchen. En toen Martine later thuiskwam, waren we zelfs vrolijk. Martine danste met Isha door de kamer.

De twee rechercheurs zijn gearriveerd. Ze ondervragen André en Martine uitgebreid over hoe ze Emma aantroffen. Mij laten ze met rust. Ik vraag me af of ik moet vertellen dat Emma bij me is geweest. Misschien gaat Martine daar iets van zeggen. Ik heb haar gebeld nadat ik met Emma had afgesproken. “Kijk goed uit,” adviseerde ze me. “Emma is zichzelf niet. Ze heeft plannen waar jij het niet mee eens zult zijn. En waar ik het in ieder geval niet mee eens ben.” Ik vroeg haar niet wat ze daarmee bedoelde. En zij legde het verder met uit.

Sinds de middag dat ik in Emma’s huis was en de bruine pot vond, is er tussen Martine en mij iets veranderd. We lijken elkaar niet goed meer te begrijpen. Er is een afstandelijke sfeer tussen ons ontstaan.

Wantrouwen.

We zijn geen vrienden meer.

Het is André ook opgevallen. Hij heeft al een paar keer gevraagd of we ergens ruzie over hebben. Dan reageren we beiden ontkennend. “Waar zouden wij nu ruzie om moeten krijgen?” vroeg Martine een paar dagen geleden nog verbaasd.

“Om Emma,” antwoordde hij.

Lies van der Steen vraagt aan Martine waarom zij ervan overtuigd is dat Emma vrijwillig iets heeft ingenomen waardoor ze nooit meer wakker wordt. Ik voel dat Martine naar mij kijkt als ze antwoordt dat wij allemaal zeker weten dat Emma het leven al heel lang niet meer zag zitten en dat ze haar zelfmoord zorgvuldig heeft voorbereid.

André snikt weer. Martine geeft hem een paar papieren zakdoekjes. Ze wrijft zacht over zijn rug. “Het is echt beter zo,” fluistert ze. Maar we kunnen haar verstaan. Dat heeft ze in de gaten. “Echt beter,” zegt ze hardop. “Ze heeft zichzelf en ons hiermee veel ellende bespaard.”

Ik kan haar niet aankijken als ze dit zegt.