16. De magiër

Ailinn had al snel geen enkele moeite meer met het voeren van de goezoes, het schoonmaken van hun hokken en het rapen van de tientallen eieren. Ze begaf zich tussen de gakkende, kwakende herriemakers alsof ze nooit anders gedaan had. Maar Esha stond telkens weer te gillen en met haar rok naar ze te wapperen.

‘En jij komt uit Aurum!’ merkte Ailinn verbijsterd op. ‘Je zei zelf dat die beesten hier overal gehouden werden.’

‘Ja, maar niet door ons!’ antwoordde Esha verontwaardigd.

‘Wie is ons?’ vroeg de boerin – die voorbij kwam lopen om een mand eieren op te halen – nieuwsgierig.

‘Ik kom uit een woudlopersfamilie,’ zei Esha stijfjes.

‘Hm, zwervers,’ vond Nida dat.

Esha’s mond viel open. ‘Woudlopers zijn... nou ja... lopers dus... wandelaars, maar geen...’

‘Zwervers,’ zei de boerin minachtend. ‘Leg mij dan het verschil eens uit tussen wandelen en zwerven.’

Esha deed haar mond open om het haar te gaan vertellen, maar Nida was helemaal niet geïnteresseerd en liep intussen gewoon verder, richting keuken.

Esha staarde de triomfantelijk rechte rug na. De zoveelste goezoe hapte naar haar rok en ze sprong van schrik achteruit. Een hele wolk goezoes stoof opzij. Esha gilde opnieuw.

Ailinn keek haar hoofdschuddend aan. ‘Ze doen niks.’

‘Rotbeesten,’ murmelde Esha. ‘Je weet toch dat ik niet handig ben met beesten. Donkinns, eenhoorns, goezoes, het kan mij allemaal niet schelen wat ze wel of niet doen en waarom, als ze maar bij mij uit de buurt blijven.’ Ze veegde een sliert haar uit haar gezicht. ‘Woudlopers houden geen beesten. Nooit.’

‘Nee, ze schieten ze overhoop,’ mompelde Ailinn binnensmonds.

Maar Esha had haar woorden verstaan en grijnsde. ‘Bijna goed. Elfen zijn degenen die schieten, woudlopers niet. Die zetten strikken als ze honger krijgen.’

Ailinn trok het lelijkste gezicht dat ze kon bedenken.

Elm sliep aan één stuk door. Papak hielp de natuur een handje door hem onder zeil te houden met sterke vuurbessenbrouw. Dat, in combinatie met de koortsen die Elm plaagden, zorgde ervoor dat de arme jongen maar zo af en toe een slaperig oog opendeed om iets te mompelen.

‘Da’s beter voor ’m,’ vond Papak. ‘Dat been moet verrotte pijn doen.’

Esha voerde Elm twee keer per dag een bordje dunne pap, dat gemakkelijk door zijn keelholte naar binnen gleed.

De avond voor Esha met Papak naar Aldo zou rijden, ging Ailinn op de rand van Elms bed zitten.

‘Ik hoop dat die magiër zijn vak nog verstaat en hij je been snel beter kan maken. Dan kunnen we daarna op weg naar Nova. Tenminste, ik neem aan dat jij ook terug naar Nova wilt? Wie weet kun je daar weer een boot vinden waarop je kunt aanmonsteren. Scheepsjongens worden altijd veel gevraagd.’

Elm zei niets terug. Hij bewoog zijn hoofd, maar kon evengoed met een nieuwe koortsdroom bezig zijn als met een bevestigend antwoord.

‘Papak zegt dat het gevaarlijk is om naar Nova te gaan liften, maar we hebben misschien niet veel keus. Tenzij we eerst aan guldstukken zien te komen. Die zullen we hier op de boerderij niet verdienen, Papak kan ze niet missen. Het is al heel vriendelijk van hem dat hij ons in ruil voor wat handarbeid kost en inwoning verschaft, zegt Esha. Maar morgen mag Esha met hem mee naar Aldo en dan gaat ze de magiër zoeken. Ze blijven twee nachten in de stad, want het is ver rijden en Papak verblijft altijd de nacht voordat er marktdag is, plus de dag erna bij familieleden die in Aldo wonen. Je zult het dus even zonder Esha moeten doen, maar Nida heeft haar man beloofd goed voor je te zorgen. Ik vind haar niet erg aardig, maar ik vertrouw haar wel. Als ze haar man iets toezegt, dan doet ze dat heus wel. En ik ben er ook nog, al ben ik overdag hard aan het werk. Slaap jij nou maar gewoon door, dan merk je er niet zoveel van. En als je wond genezen is, dan komt het vast allemaal goed.’ Ailinn zuchtte aarzelend. Ze was niet iemand die zich snel blootgaf en de laatste tijd had ze haar angsten liever voor zich gehouden, zeker tegenover Esha, maar het was prettig om even al haar zorgen aan de half slapende jongen toe te kunnen vertrouwen. ‘Ik hoop dat met Brennen ook alles goed is en dat niet al iemand hem heeft wijsgemaakt dat Esha en ik een dodelijk ongeval hebben gehad. En ik hoop dat Dragan niet... ik bedoel, ik hoop dat Quan en Fadila...’ Ailinn viel stil.

Even leek het of Elm iets wilde gaan zeggen. Zijn mond ging open en weer dicht, maar zijn ogen bleven gesloten en er kwamen geen woorden.

‘Ik moet je laten slapen,’ zei Ailinn, en ze stond snel op. ‘En ik moet zelf ook gaan slapen.’ Ze draaide zich om en haastte zich Elms kamertje uit. Aan de overkant van het smalle gangetje lag de kamer die zij met Esha deelde. Ze lagen er samen in één bed, het bed dat van de oudste zoon van Papak en Nida geweest was.

Ailinn nam haar lesboek uit de draagtas. Ze sloeg de kaart op. Van Aldo naar Nova was recht omhoog, in één rechte lijn naar het noorden. Misschien konden ze een lift krijgen naar Ailille. Er zou toch best wel eens iemand van Aldo naar Ailille moeten? Zo ver lagen die steden niet van elkaar vandaan. En dan dwars door de Zilverbergen? Of eromheen. Wie weet kwamen ze de Skum van Bokko wel weer tegen.

Het was jammer dat ze zich zulke zorgen maakte. Ze realiseerde zich ineens dat ze de reis niet leuk meer vond, niet spannend meer. Niet zoals in het begin, toen ze dacht dat ze een soort vakantiereisje gingen maken, ook al waren de omstandigheden nogal vreemd. Voor het eerst voelde ze een lichte wanhoop. Wat kon er allemaal nog misgaan onderweg? Vast heel veel. Wat nou als dit hele avontuur eens niet goed afliep?

Papak en Esha vertrokken al vroeg. Ailinn zwaaide haar moeder met een spijtig gezicht uit, ze zou het liefst met haar mee zijn gegaan. Ze moest zichzelf bekennen het toch een klein beetje griezelig te vinden om hier heel alleen, zonder haar vader of haar moeder, achter te blijven. De enige keren dat ze iets dergelijks had gedaan, was toen ze een nacht bij Tavi op het Tweede Huis Elvan bleef slapen, en één keer was ze door Brennen en Esha aan de zorgen van Eirik toevertrouwd, toen ze haar nog te klein vonden voor een ruwe boottocht.

Ailinn stortte zich vol overgave op het boerenwerk. Het hield haar bezig, zodat haar gedachten minder afdwaalden. Nida werd zelfs wat vriendelijker, nu Esha er niet was met haar gegil en haar gewapper met de blanke handjes die geen klusjes gewend waren – en die Nida voortdurend haar eigen boerenwerkhanden met enige spijt deden bekijken – en Ailinn haar zonder mopperen zoveel werk uit handen nam. Het bukken om de eieren te rapen deed Nida’s rug de laatste jaren beslist geen goed meer, maar het jonge meisje nam het welwillend van haar over.

Alleen op de laatste dag, de dag dat Esha en Papak terug zouden keren met de magiër, werden de klusjes die Ailinn deed, naarmate de uren verstreken steeds meer afgeraffeld, maar dat begreep Nida wel. Ze probeerde Ailinn wat afleiding te bezorgen door haar te leren goezoe-eieren te koken, een brooddeeg te kneden en olijven te vullen met yakakaas. ‘We moeten die magiër in de watten leggen,’ vertelde ze Ailinn, ‘dan doet hij zijn werk beter. Dus we zullen hem volstoppen met lekkere hapjes.’

Ailinn stelde zich de magiër voor zoals ze magiërs en spreukenzingers kende die naar Fortuna waren gekomen wanneer er koortsen heersten, of wanneer er met behulp van spiegels en water in de toekomst geschouwd moest worden om de juiste datum te lezen voor allerhande belangrijke zaken. Magiërs die bliksems opwekten waar die nodig waren, spreukenzingers die dranken brouwden die de dood op afstand hielden. Het waren meestal waardige figuren in lange mantels, op die ene jonge magiër uit Brante na die Ailinn zich herinnerde, en die een feest opgevrolijkt had met allerhande bliksem- en vuurregens en drankjes die de gasten de vreemdste dingen hadden laten doen, zoals op hun handen dansen of voortdurend van kleur verschieten. Maar de meeste magiërs deden toch vooral erg plechtig en afstandelijk.

De man die achter op Papaks kar hing, op die windstille, lenteachtige avond dat zij en Nida ongeduldig wachtend onder de nog vrijwel kale olijfboom doorbrachten, deed Ailinn echter van schrik verbleken.

Niet omdat hij zo angstaanjagend was, wás hij dat maar, dan zou ze direct op zijn kunsten vertrouwd hebben. Nee, omdat hij als een verfomfaaide hoop kledingstukken achter in de boerenkar lag, een bundel vodden, een berg rommel. Hij stonk naar schimmel, naar rotte appelen, naar de gretige slokken brouw, bier en wijn, die hij iedere middag en avond met dronken slingerende handen naar zijn mond probeerde te brengen, maar die meer dan eens halverwege op zijn grijze, vlekkerige mantel waren gestrand. En dit moest Elms been genezen, deze beschonken voddenbaal? Ailinn klemde haar hand om de medalle die om haar nek hing en die alarmerend violet uitsloeg, wat Ailinn geen wonder vond, want wie weet hoe deze laveloze vent straks zijn toverspreuken misschien wel zou gaan verhaspelen.

Esha klom van de wagen en omhelsde haar dochter, maar Ailinn gluurde intussen stiekem langs Esha naar Papak, die bezig was het dronken lor van de kar te helpen. Met een plof landde de magiër aan ieders voeten in het stoffige zand van Papaks erf.

‘Nou, daar moet eerst wat eten in,’ constateerde Nida nuchter. Ze keek haar man aan. ‘Zet die kerel in een stoel op het achtererf.’

Behalve aangeschoten en vies, was de magiër ook behoorlijk humeurig.

‘Hij wilde aanvankelijk niet meekomen,’ fluisterde Esha in Ailinns oor. ‘Pas toen Papak hem goede maaltijden en zoveel brouw als hij maar op kon in het verschiet stelde, begon hij wat vrolijker te kijken.’

De magiër gluurde balorig naar het eten dat Nida hem voorzette. ‘Brouw,’ mompelde hij, en hij krabde verveeld aan de stoppels op zijn kin, ‘sodemieter op met je olijven, ik wil brouw.’

‘Nee,’ zei Nida hardvochtig, ‘eerst eten, zei ik toch? Als je gegeten hebt, dan kun je meer drank krijgen. Nádat je naar het been van de jongen hebt gekeken.’ Nida’s barsheid kwam Ailinn en Esha nu goed van pas. Ze hadden de vrouw niet erg vriendelijk gevonden tijdens hun verblijf op de boerderij, maar in hun eentje hadden ze nooit iets van de zatte magiër gedaan weten te krijgen. De man keek nu met een lodderige blik naar de lelijke boerenvrouw die zo tegen hem tekeerging, en hij hees zich met een verveeld gezicht overeind in zijn stoel.

Nida hield hem de schaal gevulde olijven voor en hij plukte er met duim en wijsvinger eentje af, die hij vervolgens eerst eens goed bekeek. Hij snoof eraan en stak hem weifelend in zijn mond.

Nida maakte een blazend geluidje. ‘Als je maar weet, jongeman, dat je nergens zo goed eet als bij Nida Pazek.’

Ailinn fronste haar wenkbrauwen: jongeman? Ze keek naar de lange, vettige slierten haar van de magiër, die in dunne pieken tot ver over zijn schouders hingen. Ze waren spierwit. Maar zijn gezicht was, van dichtbij bekeken, inderdaad glad en rimpelloos.

‘Hm,’ bromde de man goedkeurend, en hij nam nog een olijf.

Nida hield Esha de schaal voor. ‘Neem er ook eentje, je dochter heeft ze gemaakt.’

‘Ailinn?’ Esha lachte verbaasd. ‘Ik wist niet dat jij iets dergelijks kon.’

‘Ik ook niet,’ zei Ailinn. ‘Nida heeft me laten zien hoe het moest. Ik heb ook het brood gebakken.’

‘Sneetje brood, mestre Odis?’ vroeg Papak, en hij schoof hem de broodplank onder de neus. Hij zette er een kruikje naast. ‘Met zelfgemaakte kruidenolie.’

Mestre Odis liet zich bedienen en nam een hap. Hij wees met een slap handje naar de schaal gekookte eieren, die net buiten zijn bereik stond. Ailinn stond haastig op. Ze pakte de schaal van de tafel en stapte op de magiër af. Ze wist dat ze hem het beste maar een beetje onderdanig en eerbiedig tegemoet konden treden, des te groter was de kans dat het hem hier zou bevallen en hij Elm goed zou helpen. Maar toch kon ze de minachting voor zijn vadsige optreden niet op tijd van haar gezicht vegen. Staand naast zijn stoel keek ze op de alweer loom onderuitgezakte magiër neer en met opeengeklemde kaken hield ze hem de schaal voor. Grijnzend blikte hij naar haar omhoog. Hij was gewend aan een dergelijke misprijzende behandeling en had er plezier in er op zo’n moment nog een schepje bovenop te doen. Hij staarde het jonge meisje in het gezicht en deed zijn mond al open om haar een spottende opmerking toe te voegen, toen zijn ogen plotseling groot werden. Hij klapte zijn kiezen weer op elkaar en zijn hand bleef verstard hangen boven de schaal met eieren. Het bleef een poosje stil. ‘Wat doet dit kind hier?’ fluisterde hij ten slotte bevreemd.

Ailinn greep de schaal met eieren met twee handen vast. Ze had hem van schrik bijna laten vallen. Ze keek bevreesd opzij naar Esha. Wat wist deze man van haar dat hem deze opmerking ontlokte?

Esha schudde haar hoofd als om te kennen te geven dat ook zij geen idee had.

De magiër schoof achteruit in zijn stoel. Hij rechtte zijn rug en zijn ogen boorden zich in die van Ailinn. Plotsklaps stond hij op, greep Ailinns kin met een koude, magere hand vast, en boog zich over haar heen. Zijn blik gleed hebberig van haar ogen naar de zachtgloeiende medalle om haar nek, en weer terug.

Ailinn trok haar hoofd naar achteren, draaide zich om en zette de schaal eieren met een klap terug op de tafel. Ze deed een stapje opzij en zond de man een verontwaardigde blik. Ze veegde met haar hand langs haar kin, als om de aanraking van de magiër van haar huid te poetsen. ‘Wie bent u?’ vroeg ze, en ze hoorde zelf hoe haar stem onzeker trilde. Had deze man iets met Dragan te maken? Ze meende zich toch te herinneren dat Nida gezegd had dat de magiër al jaren in Aldo verbleef, waar hij zijn dagen sleet met rondhangen in een vieze herberg. Had Dragan in de wijde omgeving een opsporingsbericht laten uitgaan soms, stond er een premie op haar hoofd?

‘Wie ben jij?’ kaatste de magiër terug. Hij deed een stap in haar richting en boog zich opnieuw naar haar toe. Hij kneep zijn ogen tot geïnteresseerde spleetjes.

Ailinn voelde zich als een voorwerp dat bestudeerd werd.

‘Een fae,’ lispelde mestre Odis.

‘Ik ben geen fae,’ zei Ailinn, en ze stapte achteruit, waarbij ze tegen de tafel botste. Papak kon nog juist de oliekruik opvangen, die bijna van het wankele tafeltje viel.

‘O nee?’ De magiër lachte schamper. ‘Hoe kom je dan aan zulke ogen?’

‘Ik ben een Elfae,’ liet Ailinn zich boos ontvallen. ‘Geen fae.’

Mestre Odis dacht even na. ‘Een elfae? Nooit van gehoord. Is dat een kruising tussen een elf en een fae?’

Het woord kruising stond Ailinn niet erg aan. Het maakte dat ze zich als een huisdier voelde, dat gefokt was om goede eigenschappen te combineren.

‘Dan had het faebloed toch zeker de overhand,’ meende mestre Odis. ‘En de jongen met het been, is dat je broer?’

‘Nee, hij is geen familie van ons,’ kwam Esha tussenbeide.

‘U bent haar moeder?’ informeerde Odis verwonderd. Hij keek Esha ongelovig aan. Met haar kastanjebruine krullen en haar bruine woud-lopersogen leek ze in niets op haar dochter. ‘Is de vader van het kind een fae?’

‘Wat gaat u dat eigenlijk aan?’ vroeg Esha geërgerd.

‘Men ziet zelden Fae buiten Faedra, om niet te zeggen helemaal nooit. Zij wonen teruggetrokken op hun eilanden en verlaten die zelden, noch laten zij lieden zonder faebloed in hun sprookjesachtige wereld toe...’ De stem van mestre Odis had een verlangende klank gekregen en hij leek dromerig in het niets te staren. ‘Slechts wie onder begeleiding van een volbloed fae aan de kusten van Faedra verschijnt, kan soms toestemming krijgen het eiland te betreden, mits de begeleidende fae voor hem of haar wil instaan en een getekende verklaring overlegt waarin hij toezegt volledig verantwoordelijk voor de gedragingen van de gast te zijn. Bij overtreding van welk fae-gebod dan ook wordt de bezoeker tegelijk met de begeleidende fae van het eiland heengezonden om nooit meer terug te mogen keren, een risico dat een fae slechts zelden bereid is te nemen. Begrijpelijk.’ Hij knikte. ‘Fae die van Faedra verbannen zijn, sterven in de regel van verdriet. Zij kunnen niet aarden in de eenvoudige wereld die hun mythische landen omringt. Helaas wordt het op die manier voor vrijwel alle Omnianen totaal onmogelijk om de fae-eilanden ooit te mogen bezichtigen.’

Ailinn slaakte een zachte zucht van opluchting. Ze had even gedacht met een onverwachte tegenstander te maken te hebben, iemand die haar herkend had als de dochter van Brennen en die op Dragans hand was. Maar deze magiër was slechts een dromer die over onbereikbare plaatsen mijmerde en in haar gezicht de ogen van de Fae had herkend. Ailinn had het vaker gehoord, ze wist dat ze vreemde ogen had. Fae hadden nu eenmaal bijna geen oogwit en de grijze iris die bijna het gehele oog in beslag nam, veranderde voortdurend van tint – meestal onder invloed van weersomstandigheden – op een wolkerige, vlekkerige manier die aan waterverfkleuren deed denken. Ze had haar ogen zelfs meer dan eens eng horen noemen, iets wat haar altijd uit haar vel deed springen van kwaadheid. Dan hadden Esha en Brennen haar over de haren gestreken en haar toegefluisterd dat het niet waar was, dat ze de mooiste ogen van de hele wereld bezat en dat ze er trots op mocht zijn. Vreemd genoeg had Brennen noch zijn boer Dragan zulke ogen en Brennen kon zich zelfs niet herinneren, zo had hij vaak peinzend gezegd, dat er onder zijn voorouders of zelfs onder neven of nichten of andere verre familie ook maar één iemand was die de faeogen had geërfd die vele eeuwen terug de lijn Elfae al verlaten hadden. Het was een klein wondertje, zei hij dan knipogend tegen zijn dochter. Maar Ailinn zelf was er nooit erg blij mee geweest.

Nu keek de dromerige magiër Ailinn in de bijzondere ogen, en hij vroeg: ‘Ben je er geweest?’

‘Waar?’ vroeg Ailinn onnozel.

‘Op de eilanden natuurlijk, kind! Daar hebben we het over: Faedra en de Paradijzen.’

Ailinn haalde nonchalant haar schouders op. ‘Nee.’ Ze plukte een ei van de schaal – als die kerel er toch geen nam en alleen maar bleef doorzeuren over onbereikbare plekken, dan moest hij het zelf maar weten – en wandelde terug naar haar stoel. Ze nam een hap en keek de man van een afstandje boosaardig aan.

Mestre Odis liet zich ook weer in zijn stoel vallen. Hij scheen de hele schaal met eieren en ook de rest van de maaltijd totaal vergeten te zijn. Hij leek zelfs niet meer aan brouw of bier te denken.

‘Bent u er geweest?’ informeerde Papak voorzichtig.

De magiër gaf geen antwoord. Zijn blik werd wazig. ‘Ach, de Paradijzen. Fontiss. Avalantiss. Celestia.’ Hij zuchtte. ‘En Faedra. Wie zou er niet al zijn tijd door willen brengen?’

‘Sommige Fae overleven het wel,’ wist Ailinn, ‘om van Faedra of de Paradijzen verbannen te worden. De Skum bijvoorbeeld, zij hebben ook faebloed.’

‘Hmja,’ deed mestre Odis. ‘Ik geloof wel dat zij zo ongeveer de enigen zijn die het daarna nog zo goed gedaan hebben. Ze zijn als soort althans erg succesvol. Een taai volkje. Je komt ze overal tegen en alle groepen zijn zo’n beetje verre familie van elkaar.’

Ailinns hand ging als vanzelf naar de jaszak waar de ketting in zat die zij van Zdene had gekregen. ‘Ze zijn heel aardig,’ zei ze zacht.

‘Aardig!’ riep Odis uit. Hij grimaste. ‘Shivan! Dat heb ik toch werkelijk nog nooit iemand horen beweren, dat de Skum aardig zijn.’ Hij bekeek Ailinn met nog meer interesse. ‘Jij moet wel een bijzonder kind zijn, als je de Skum tot je vrienden rekent.’

Ailinn nam nog een grote hap hardgekookt ei en zei met volle mond: ‘Ze snijden nooit iemand de keel af die vloeiend Faelic spreekt en faebloed in de aderen heeft.’ Dat had Bokko zelf tegen haar gezegd.

Odis hinnikte, een verbijsterd lachje. ‘O, dus je spreekt ook nog eens vloeiend Faelic?’ Nu wendde hij zich tot Esha. ‘Mevrouw, wat doen u en uw dochter hier op deze eenvoudige goezoefokkerij wanneer u uit een dergelijke familie stamt?’

Esha verslikte zich in een korstje brood. Hoestend greep ze een glas water van de tafel, waarbij ze een koude plens op haar rok knoeide voor het haar lukte een slokje te nemen.

Mestre Odis staarde naar de vlek op de rok. Er gleed een schamper trekje langs zijn mondhoeken. ‘Elfenzijde?’ informeerde hij koeltjes, en hij wapperde met zijn hand naar de glanzende stof die tot op Esha’s enkels viel. ‘Wat is u en uw dochter overkomen, als ik vragen mag?’

Nu nam Papak het woord. Hij vertelde alles in geuren en kleuren aan mestre Odis, precies zoals Ailinn het aan hem verteld had.

Esha hoorde het bevreesd aan. Het was niet haar bedoeling geweest dat hun verhaal al te veel personen ter ore zou komen, en nu had Ailinn er ook nog per ongeluk aan toegevoegd dat ze een Elfae was.

‘Zo,’ zei mestre Odis, toen Papak uitgesproken was, ‘dus u hebt dringend een buideltje guldstukken nodig om uw reis voort te zetten. Wel, als u bereid bent te werken voor de kost, dan kan ik u wel aanbevelen in De Vergulde Goezoe.’

‘Ha!’ deed Papak. ‘Neem me niet kwalijk!’

Mestre Odis kuchte. ‘Of heeft deze meneer u al een beter voorstel gedaan?’

‘Deze meneer is zo vriendelijk geweest ons eten en onderdak te verschaffen!’ snauwde Esha.

‘Ja ja,’ knikte mestre Odis. ‘Maar daar schiet u niet veel mee op, als ik zo vrij mag zijn. Harde munten hebt u nodig! En die zult u moeten verdienen met hard werk, het is niet anders.’ Hij glimlachte. Hij had al lang gezien dat Esha’s handen nog niet vaak een smerig klusje geklaard hadden, en haar manieren waren bepaald niet die van een marktkoopvrouw. Het zou haar nog niet meevallen om eens echte arbeid te verrichten. ‘Ik vrees alleen dat er voor uw dochter verder niets te beleven is in de herberg, keukenhulpjes hebben ze er niet nodig. Alleen dames voor in de bediening en daar is het meisje...’ te goed voor, zou hij het liefst gezegd hebben, maar in plaats daarvan zei hij: ‘... te jong voor.’ Hij klopte Papak op de arm. ‘Maar zolang de jongen toch nog niet beter is, kan het meisje zich hier misschien nuttig blijven maken, terwijl haar moeder in de herberg werkt? Wellicht kan ik de kamer van de jongen delen? Dan kan ik goed op dat been letten. Het zou erg naar zijn als zo’n jonge jongen al invalide werd.’ Hij sprak over Elm, maar zijn gefascineerde blik rustte nu onafgebroken op Ailinn.

Ailinn schoof ongemakkelijk op haar stoel heen en weer. Ze vroeg zich af of ze dat wel zo prettig zou vinden: Esha in Aldo om daar in een groezelige herberg te werken, en zij hier op de boerderij met die bezopen magiër in de buurt. Hoe lang zou Esha daar moeten werken voor ze genoeg guldstukken bij elkaar verdiend had om een rijtuig naar Nova te huren? Tot haar ongenoegen hoorde ze hoe Nida de magiër geestdriftig bijviel. Blijkbaar had zij inmiddels genoeg van de deftige dame die haar hoofdzakelijk tot last was, maar kon ze de helpende handen van de dochter nog wel een poosje gebruiken.

‘Ik... ik zal erover nadenken,’ stamelde Esha.

‘Mooi, en laat me dan nu dat been maar eens zien,’ sprak Odis, en zijn lallende uitspraak van een halfuurtje geleden was als sneeuw voor de zon verdwenen.