2. De list van Quan

‘Je had de helft van de berekeningen fout!’ snauwde Laszlo. ‘Je hebt me een verrot lage score bezorgd.’

‘Had ze dan ook zelf gedaan, je weet toch dat ik er niet goed in ben.’

‘Ik wil drie guldstukken extra van je, om het goed te maken.’

Ailinns mond viel open. ‘Jaha, mooi niet! Eerst wou je er vijf en toen hebben we drie plus je huiswerk afgesproken. Nu nog drie erbij, dan heb ik je er zes betaald, én je huiswerk voor je gemaakt.’

‘M’n huiswerk voor me verprutst, zul je bedoelen!’ Laszlo sloeg zijn armen over elkaar heen en leunde dreigend voorover in Ailinns richting. ‘Drie guldstukken of ik ga het alsnog vertellen.’

‘Je bent een gemene gluiperd, Laszlo.’

Laszlo hield zijn hand op en grijnsde. ‘Drie guldstukken.’

‘Wat ga je daar eigenlijk mee doen, met al die munten?’

‘Gaat jou niks aan.’

‘Snoep voor kopen zeker, in Fortuna. Kijk maar uit, je tanden rotten nog eens uit je bek als je zo doorgaat met al die suikerkoppen en honingsoldaatjes die jij eet.’

‘Jij krijgt er in elk geval geen hap van, Ailinn Brennensdochter Elfae! Nog geen kruimeltje!’

‘Ik heb geen drie guldstukken meer. Je zult op m’n weekgeld moeten wachten en dat krijg ik morgen pas.’

‘Best,’ schokschouderde Laszlo. ‘Geef me dan maar vast wat je nog hebt.’

‘Ik kijk wel uit. Ik ken jou! En dan ga je straks alsnog drie guldstukken opeisen zeker, want dan ben je zogenaamd ineens vergeten dat je er al anderhalf gehad hebt.’

Laszlo stak opnieuw zijn hand uit. Hij hield de open handpalm bedelend onder Ailinns neus en lachte sluw. ‘Je hebt er dus nog anderhalf! Nou, kom maar op. En gauw een beetje, want mijn mond is zomaar voorbijgepraat hoor, kan in een paar tellen gebeurd zijn als ik even niet oplet.’

Met een zuur gezicht stampte Ailinn naar haar kamer om haar laatste guldstuk en nog wat kleine muntjes uit haar spaarbuideltje te vissen. Ze smeet haar deur open en bonkte lawaaierig en kwaadaardig in zichzelf mompelend haar slaapkamer binnen. Verschrikt bleef ze een paar passen over de drempel staan. Ze staarde naar de rug van de vrouw die voorovergebogen in haar klerenkast aan het rommelen was. ‘Fadila, wat doe je?’

Fadila werkte in de huishouding van het Huis en het was op zichzelf niet zo vreemd dat ze zich in Ailinns kamer bevond. Maar wat zocht ze daar tussen Ailinns kleding?

‘O Ailinn...’ stamelde Fadila geschrokken. ‘Ik... ik had je niet aan horen komen. Ik zoek... ik verzamel de vuile was.’ Ze hield wat kledingstukken omhoog.

‘Maar dat is schoon,’ zei Ailinn, en ze liep op Fadila toe. Ze probeerde haar de twee jakjes uit handen te nemen, maar Fadila hield ze stijf tegen zich aan geklemd.

‘Nee, er zitten vlekken in. Ik... ik neem ze mee.’

‘Maar waarom? Zo smerig zijn ze toch niet? Volgens mij heb ik die fluwelen nog niet eens aangehad sinds je die de vorige keer gewassen hebt.’

Fadila deed haar mond open en weer dicht. Ze slikte. Plotseling barstte ze in tranen uit en ze trok Ailinn snikkend tegen zich aan. ‘O Ailinn,’ hakkelde ze nogmaals. Ze gaf het meisje een zoen boven op haar hoofd en maakte zich vervolgens haastig uit de voeten.

Verbijsterd bleef Ailinn midden in haar kamer staan. Wat was hier aan de hand?

Fadila werkte al haar hele leven voor het Huis Elfae, net als de oude Quan, met wie ze gehuwd was. Samen waren ze de twee trouwste werknemers die het Huis ooit had gehad, en beiden hadden ze de broers Brennen en Dragan gekend toen die nog maar peutertjes waren. Ze hadden de jongens op zien groeien en regelmatig een leugentje om bestwil voor hen opgedist, als de kleine schurken weer eens wat kattenkwaad uitgehaald hadden en zich bij hun vader Merton hadden moeten verantwoorden. Ze hadden meegemaakt dat de twee hun scholing glansrijk afrondden, en waren erbij geweest toen Brennen zijn jonge vrouw uit de wouden van Aurum voor het eerst over liet komen, en toen Dragan van een reis thuiskwam met de oogverblindend mooie Seba aan zijn zijde. Ze hadden zich verheugd over de feestelijkheden rondom de huwelijken en meer nog bij de geboorte van de zwartharige dochter Ailinn en kort daarna de stevige zoon Laszlo met zijn donkerbruine krullen. Ailinn had, toen ze klein was, heel wat keren bij de vriendelijke Fadila op schoot gezeten en snoepjes van haar afgetroggeld.

Ailinn deed de deur van haar klerenkast wat verder open en keek fronsend naar de rommelige inhoud. Het was niks voor Fadila om de boel zo door elkaar te smijten. Waarom had ze er zo’n rotzooitje van gemaakt? Had ze zo’n haast gehad?

Ailinn haalde haar schouders op. ‘Nou, ik ga het mooi niet opruimen hoor, dat doet ze zelf maar.’ Toch raapte ze een hesje op dat van een hangertje was gevallen, en een paar tellen bleef ze er nog even bevreemd mee in haar handen staan. Waarom had Fadila hier een potje staan snikken in haar kast?

Ailinn nam zich voor haar ernaar te gaan vragen. Of misschien wist Quan er meer van? Die deed gisteren trouwens ook al niet zo vrolijk. Zou er iets naars gebeurd zijn? Er was iets akeligs met een dochter van Quan en Fadila aan de hand, als ze het zich goed herinnerde. De jonge vrouw scheen ernstig ziek te zijn. Zou hun somberte daarmee te maken hebben?

Ze zou hier in ieder geval haar mond over houden tegen Esha, ze wilde niet dat het Fadila op een berisping zou komen te staan.

Maar eerst moest ze die vervelende afperser maar eens gaan betalen, en daarna zou ze zich naar de keuken spoeden, want ze meende dat ze griesmeelkoeken had geroken! Jammer dat het middagmaal nog ruim een uur op zich liet wachten, maar misschien kon ze er vast eentje van de keukenmeid aftroggelen.

Het verbaasde Ailinn dat Laszlo een uurtje later niet aan tafel verscheen, die zoetekauw zou zich normaal gesproken geen griesmeelkoek laten ontzeggen. Hij at er meestal minstens vijf.

‘Laszlo is ziek,’ meldde mestre Dragan, die de eetkamer binnenkwam. Hij ging aan tafel zitten en schonk zichzelf een glas wijn in.

‘Ziek?’ Esha keek bezorgd. ‘Wat mankeert hem?’

‘Och, gewoon een beetje misselijk.’

Ailinn maakte een schamper geluidje. ‘Daarnet was-ie anders nog zo gezond als een vis.’ Ik heb hem net nog anderhalf guldstuk gegeven om snoep van te kopen, besloot ze er maar liever niet hardop achteraan te vertellen.

‘We zullen wat voor hem bewaren,’ zei Esha. Ze knikte Dragan toe. ‘Zal ik hem er straks een paar brengen?’

‘Nee!’ zei Dragan, en de kreet rolde vreemd fel van zijn lippen. Hij kuchte. ‘Nee, ik laat hem er wel wat brengen door de keukenmeid. Misschien later... als hij wat opgeknapt is.’

‘Hij zal vanavond toch wel beter zijn?’ informeerde Esha verontrust. ‘Hij kan toch wel mee naar het bloesemfeest, hoop ik! Dat zou wel heel erg sneu zijn, ziek zijn tijdens het feest van de nieuwe lente.’

Dragan trok een vertwijfeld gezicht. ‘Ik weet het niet, hij zag behoorlijk pips. Ik denk dat hij er beter aan doet de rest van de dag in bed te blijven.’

‘Ach nee toch!’ Esha nam met een somber gezicht een hapje van haar koek. ‘Zal ik zo dadelijk even bij hem gaan kijken?’

‘Nee, doe dat maar niet,’ zei Dragan snel. ‘Hij... hij slaapt.’

Ailinns trek in griesmeelkoeken verging haar ineens. Ze keek van onder haar wenkbrauwen naar mestre Dragan en zag dat ook hij maar een beetje met zijn eten zat te spelen.

Dragan keek op. Hij ving Ailinns blik. ‘Is er iets?’ snauwde hij.

Ailinn schudde haar hoofd, ze had het te benauwd om iets te zeggen. Moeizaam slikte ze een hapje griesmeel door en nam een grote slok water om het weg te spoelen. Ze wist niet wat het was dat haar de keel dichtkneep, maar ergens deugde hier iets niet.

Mopperend beklom Ailinn het opstapje van de donkinnkoets. ‘Hierzo, ik kan niet eens op zo’n treetje klimmen met die snertjurk!’

Aan het eind van de middag was er geen ontkomen meer aan geweest: ze had zich in de enkellange jurk moeten hijsen, die speciaal voor haar gemaakt was om het bloesemfeest in bij te wonen. Hij was van elfenzij gemaakt, een stof die voortdurend van kleur veranderde. Van nachtblauw tot smaragd wanneer Ailinn zich in het donker bevond, maar turkooizen met zeegroene vlammen wanneer ze in het lamplicht stapte. Ze vond de stof prachtig, maar waarom hadden ze er niet een comfortabel jakje van kunnen naaien in plaats van zo’n stomme jurk!

‘Ailinn, wil je nu ophouden met zeuren!’ zuchtte Esha vermoeid. Zij had al de hele middag het gepiep van haar dochter aan moeten horen. Ze gaf Ailinn een zetje. ‘Schuif even door naar het raampje, wil je?’ Esha draaide zich nog even om naar het verlichte venster op de eerste verdieping. Ze herkende het silhouet van Laszlo en zwaaide. ‘Arme knul.’ Ze wendde zich tot Dragan. ‘Vertroetel hem wel een beetje hoor, ik vind het zo sneu.’

‘Natuurlijk,’ zei Dragan, en een brede glimlach verscheen op zijn gezicht, ‘natuurlijk zal ik hem vertroetelen!’

Ailinn keek uit het linker raampje van de koets naar buiten, vanwaar ze uitzicht had op de vallei die nu donker was, en waar slechts hier en daar een paar kleine lichtjes pinkelden van een boerenhoeve. Als er niet iets benauwends zo zwaar op haar borstkas had gedrukt, dan had ze zich zeker over dit avondlijke ritje verheugd. Ze kwam slechts zelden zo laat nog buiten de hekken van het landgoed. Maar nu voelde het alsof ze voortdurend te weinig lucht kreeg. Er was iets mis, en ze kon niet begrijpen wat.

Ze probeerde de dingen nog eens op een rijtje te zetten: de vreemde woorden van mestre Dragan, die mensen aan het omkopen was met Brennens geld, juist nu Brennen zelf overzee verkeerde, het plan dat hij scheen te koesteren en dat hij buiten in het duister met vreemden moest bespreken, het feit dat Laszlo zo eigenaardig nauwkeurig een paar uurtjes voor de afreis ziek geworden was, en dat Dragan zo stug vol had gehouden dat hij niet gestoord mocht worden omdat hij sliep. En dan nog de tranen van Fadila en de droeve blik van Quan. Nu zat Ailinn met alleen Esha aan haar zijde in de koets, en de medalle, die ze in de zak van het winterjak gepropt had dat ze over haar dunne jurk heen droeg, vlamde en flikkerde dat het een lieve lust was. Misschien was de medalle helemaal niet kapot, flitste het door haar hoofd, en had het gekke ding het voortdurend bij het rechte eind gehad: misschien was Dragan al enige weken bezig met het smeden van boosaardige plannen en had zij vanaf dat moment in gevaar verkeerd. Maar wat voor plannen kon Dragan smeden die haar in gevaar zouden brengen?

Gelukkig was het gewoon Quan die op de bok zat en hen met de donkinnkoets naar het Tweede Huis Elvan zou brengen. In hem had ze alle vertrouwen.

Het rijtuig zette zich in beweging en Ailinn liet zich achterover zakken in de fluwelen kussens. Ze staarde uit het raampje naar het voorbijtrekkende landschap. De weg voerde een eindje langs de rivier de Fausta, waarna ze noordwaarts af zouden buigen naar het Tweede Huis Elvan, dat even voorbij het Winterwoud lag. Vlak buiten de hekken van het landgoed Elfae voegde een derde viertal hoeven zich plotseling bij het geklipklop van de twee donkinns die de koets trokken. Ailinn boog voorover en probeerde te ontdekken wie daar een eindje met hen opreed. ‘Wat gek,’ mompelde ze.

‘Wat is er?’ wilde Esha weten.

‘Wie is die ruiter op die grote donkinn? Ken jij ’m?’

Esha tuurde langs Ailinn heen naar buiten. ‘Kind, ik zie niks in dat pikkedonker. Jij wel?’

‘Jawel, ik zie in ieder geval dat er een vent op een enorme donkinn naast ons rijdt.’

Er klonken nu ook stemmen. De man op de donkinn riep af en toe iets en Quan gaf brommend antwoord.

Ailinn voelde dat Quan vaart minderde en onverwacht boog het rijtuig af naar links. ‘Hè? Wat is Quan aan het doen? We gaan de brug over.’

‘Welnee, we moeten de rivier toch helemaal niet over, de Elvans wonen naar het noorden.’

De hoeven roffelden nu overduidelijk over de houten brug heen naar de overkant van de rivier.

‘Zie je wel?’ Ailinn tikte tegen het raampje in de hoop de aandacht van de onbekende meerijder te trekken, maar de man keek niet op of om. Ze kon alleen zijn omtrekken enigszins onderscheiden. De man leek zijn best te doen – in zijn wijde, omhullende mantel en zijn gezicht verscholen onder een brede hoedrand – zichzelf verborgen te houden.

Aan de overkant van het water gekomen, denderde de koets een tijdlang aan één stuk rechtdoor. Na een tijdje bogen ze af, westwaarts richting Winterwoud.

‘Ik snap dit niet,’ fluisterde Ailinn.

‘Als Quan eens even wilde stoppen, dan kon ik hem vragen wat er aan de hand is,’ zei Esha ongerust. ‘Maar ik kan toch moeilijk de deur opengooien terwijl we rijden, vooral met deze snelheid.’

Een halfuurtje later stond het rijtuig plotsklaps stil.

Hier had Ailinn op gewacht. Ze smeet het deurtje aan haar kant open en sprong eruit. ‘Quan, wat is dit? Wat ben je aan het doen!’

‘Rustig maar, jongedame,’ klonk een nasale stem vanaf een hoge donkinnrug.

Ailinn herkende die stem: die had ze gehoord die avond dat ze haar medalle ging zoeken. Hij behoorde toe aan de notaris, als de man dat beroep tenminste echt uitoefende. Ze was daar nu niet meer zo zeker van. ‘Quan?’ vroeg ze onzeker.

‘Ga jij eens terug in je karretje,’ neuzelde de vermeende notaris. ‘Het komt heus allemaal goed. We moeten even een omweggetje maken, er liggen wat omgevallen bomen op de weg.’ De geheimzinnige kerel hield zich nog steeds verborgen onder mantel en hoed. Was hij misschien bang dat vrouwe Esha hem zou herkennen?

‘Bomen op de weg?’ snoof Ailinn. ‘En hoe komt het dat die er liggen? Het heeft al weken niet gestormd.’ Als er een versperring van omgevallen bomen was, dan was die vakkundig door de een of andere onverlaat aangebracht!

‘Ach ja, die houtvesters, hè.’ De notaris klom van zijn donkinn en begon Ailinn terug in de koets te duwen.

‘De houtvesters?’ herhaalde Ailinn. ‘Alsof die ooit zomaar bomen over de wegen laten vallen!’

‘Shivan, wat is dat kind lastig,’ hoorde ze de man zachtjes vloeken.

‘Quan?’ riep ze nogmaals dringend.

‘Toe maar Ailinn,’ antwoordde Quan vanaf de bok. ‘Klim er maar weer in.’

Aarzelend hees Ailinn zich – belemmerd door haar jurk – moeizaam terug naar binnen. Ze hoorde hoe de notaris afscheid leek te nemen van Quan, en de klepperende hoeven van de grote donkinn verwijderden zich. Het rijtuig kwam opnieuw op gang en reed verder richting woud. Ailinn begon op haar wijsvinger te kluiven. Ze drukte haar neus tegen het ruitje om het landschap te kunnen zien waar ze doorheen reden. Ze zag het zwarte torentje voorbijkomen, waarvan ze wist dat het aan het begin van het pad stond dat het Winterwoud in leidde. Ze had vaak in het Winterwoud gewandeld, meestal samen met Brennen die daar de houtvesters bezocht.

Het volk uit de omgeving ontving van het Huis Elfae en ook van het Tweede Huis Elvan guldstukken in ruil voor allerhande producten. De woudarbeiders leverden de grote Huizen hout voor in de haard, geschoten wild en bosvruchten, en de boerenhoeves leverden eieren en kaas. Ailinn wist dat Brennen erom bekend stond altijd gul te betalen, in tegenstelling tot vrouwe Cadi van de Elvans, die wat zuiniger was. Ailinn had altijd aan de hartelijke stemmen van de houtvesters en de boeren kunnen horen dat ze haar vader graag mochten.

Vrouwe Cadi, die aan het hoofd van het Tweede Huis Elvan stond – een Huis dat ook van gemengd bloed was, maar dan half elf en half mens – was een spichtige dame met een nors gezicht. Ailinn vroeg zich stiekem wel eens af of het dat mensenbloed was dat haar zo lelijk maakte, want ze had gehoord dat mensen lomp, afzichtelijk en onhandig waren, breed en met forse neuzen. Maar misschien waren dat maar verhaaltjes om kinderen angst mee aan te jagen, ze had tenslotte nog nooit met eigen ogen een echt mens aanschouwd. Het moest echter worden gezegd dat vrouwe Cadi fantastische feesten wist te organiseren, en voor het bloesemfeest van vanavond zou ze vast en zeker tientallen boeren en houtvesters uitgenodigd hebben, waarmee ze haar doordeweekse, krenterige zuinigheid dan weer ruimschoots goedmaakte. Het zou diezelfde houtvesters echter hun eer te na zijn als er omgewaaide bomen op de toegangswegen waren blijven liggen!

Door haar vele bezoeken aan het woud kende Ailinn de weg in het Winterwoud erg goed, en ze zag tot haar verbijstering hoe Quan hen nu dieper en dieper het duistere bos in leidde.

De koets begon enigszins te slingeren. Ze reden nu tussen dicht opeenstaande stammen door, en Ailinn hoopte maar dat Quan net zulke goede nachtogen had als zij, anders hingen ze zo dadelijk rondom een boomstam gevouwen met zijn allen!

Ze voelde hoe Esha haar hand greep en draaide zich naar haar om.

‘Ik geloof dat ik het nu toch wat griezelig begin te vinden,’ zei Esha zacht.

Ailinn glimlachte moeizaam. ‘Quan zal wel weten wat hij doet.’

‘Maar ik snap toch werkelijk deze omweg niet meer. We rijden nog steeds door het woud!’

Ailinn pakte de hand van haar moeder wat steviger vast en leunde tegen Esha’s schouder. Zo bleven ze een tijdlang zitten en Ailinn voelde hoe ze, na bijna een uur van onophoudelijk hotsebotsen door het duister, begon te knikkebollen door de eentonigheid. Ze schrok overeind toen het rijtuig eindelijk stopte. ‘Zijn we er nu?’

‘Volgens mij zijn we nog helemaal nergens,’ mompelde Esha.

Maar ze hoorden Quan van de bok springen en twee tellen later zwaaide de deur van het rijtuig open.

‘Vrouwe Esha... Ailinn,’ zei Quan moeizaam. ‘Ik moet jullie verzoeken hier uit te stappen.’

‘Wat!’ riep Esha, die haar hoofd naar buiten had gestoken en verwilderd om zich heen blikte. ‘Midden in het woud? En wie was trouwens die vent die met ons meereed?’

‘Dat was een goede vriend van mestre Dragan.’ Quan liet een wrang lachje horen. ‘Ingehuurd om te zien of ik m’n opdracht naar behoren zou uitvoeren.’

Ailinn opende het deurtje aan haar kant, sprong naar buiten en rende om de koets heen. Ze greep Quan bij de arm. ‘Quan, ik begrijp het niet.’

De oude man keek bedroefd op haar neer. Het oranjegele lamplicht van de koetslantaarntjes scheen in zijn gezicht en maakte de groeven naast zijn mondhoeken nog dieper. ‘Meiske...’

Ailinn schudde de arm die ze vasthield driftig heen en weer. ‘Heeft het iets te maken met die rare plannen van Dragan?’

Quan hield verschrikt de adem in. ‘Wat weet jij daarvan?’

‘Ik heb hem horen praten,’ zei Ailinn zacht. ‘Maar Quan, dat kun je toch niet menen, dat jij daaraan meedoet!’

‘Ik heb geen keus, lieverd,’ klonk Quans stem verstikt. ‘Dit is nog het beste wat ik voor jullie kan doen.’

‘Mag ik alsjeblieft weten waar dit over gaat?’ kwam Esha tussenbeide.

‘Iets met boeren die Dragan omgekocht heeft,’ antwoordde Ailinn, ‘en een notaris die hem helpt met nare plannen, waarbij ze de schatkist van het Huis Elfae plunderen.’

‘Pardon?’ Esha keek Quan verbijsterd aan. ‘Ik eis een verklaring.’

Quan schokschouderde. ‘Misschien kunnen we even gaan zitten, binnen in het rijtuig, dan zal ik het hele verhaal vertellen.’

‘Maar...’ begon Esha te protesteren.

Ailinn duwde haar moeder terug de koets in en klom er zelf achteraan.

Quan moest een paar keer heel diep ademhalen voor hij durfde te beginnen. ‘Mestre Dragan heeft hier lang op gewacht en gebroed. Hij is jaren geleden al begonnen, opgestookt door zijn vrouw die toen nog leefde. Zij nam geen genoegen met de tweede lijn, ze wilde aan het hoofd van het Huis Elfae staan. Toen zij overleed, werd Dragans nijd alleen maar groter. En zijn zoon Laszlo, die hem zo dierbaar was en de ziekte overleefd had, werd hem nog dierbaarder. Dragan wilde het Huis Elfae opeisen, opdat zijn zoon eens aan het hoofd ervan zou komen te staan. Hij wilde dat Laszlo jouw plaats innam, Ailinn. Daar had hij guldstukken voor nodig, honderden en honderden guldstukken, om allerlei lieden uit de wijde omgeving aan zijn zijde te krijgen door middel van omkoping. Niet iedereen liet zich door zijn volle buidels en beloftes in de luren leggen...’ Quan legde even een hand op Esha’s knie, ‘... er zijn nog altijd boeren en burgers die mestre Brennen trouw zijn. Maar het worden er steeds minder. Dragan heeft een valse tong en Brennen is natuurlijk toch vaak weg, hè...’

‘Maar dat moet hij wel. Hoofd zijn van een Huis betekent dat je verre reizen moet maken, vergaderingen bij moet wonen, handel moet drijven...’ stamelde Esha verontwaardigd.

‘Dat weet ik wel, dat weet ik wel,’ suste Quan, ‘maar dat weten al die lui toch niet. En telkens wanneer Brennen weg was, dan begon Dragan zijn ophitserijen weer. Hij vertelde die lui wat die reizen van Brennen kostten...’

‘Bijna niets!’ riep Esha. ‘Ze reizen altijd gezamenlijk, de Hoofden uit de omgeving, en huren dan de goedkoopste koetsen, of ze reizen...’

‘Stil nou even!’ snauwde Ailinn plotseling. ‘Ik wil de rest van het verhaal horen.’

Quan knikte haar toe. ‘Maar dat is niet wat Dragan het volk op de mouw speldde. Hij maakte iedereen wijs dat mestre Brennen geld uitgaf dat de bevolking en de omgeving toe hoorde te komen. De Huizen zijn tenslotte ook verantwoordelijk voor de wegen, de bruggen, de marktpleinen en noem maar op. Ik heb het er wel eens – voorzichtig – met mestre Brennen over gehad zodra hij dan weer thuis was. Dan vertelde ik hem hoe het volk over hem begon te klagen. Maar hij lachte het weg, hij dacht dat hij het volk goed kende en hij is altijd veel te goed van vertrouwen geweest. Die man,’ Quan schudde het hoofd, ‘daar zit geen greintje kwaad bij, en het kwaad in anderen ziet hij niet en begrijpt hij niet.’

‘Ga je ons nog vertellen wat de bedoeling van dit spannende avontuur in het woud is?’ vroeg Esha, en ze gebaarde ongeduldig om zich heen.

Quan bleef een poosje stil, zijn hoofd hing zo diep voorover dat zijn kin bijna zijn borst raakte. Hij zuchtte nog eens. ‘Hier een eindje verderop hangt er vlak naast de weg een hoog rotsplateau boven de rivier. Dragan heeft mij opdracht gegeven de bocht wat te ruim te nemen en jullie met rijtuig en al van de rotsen naar beneden te laten storten.’

‘Wát!’ schreeuwde Esha, en ze vloog bijna halsoverkop in paniek het rijtuig uit.

‘Rustig maar,’ suste Quan haastig. ‘Zoiets zou ik nooit doen, wat denk je wel!’

‘Wat ik denk?’ brieste Esha. ‘Ik denk dat je in elk geval toch al een heel eind op weg bent om aan Dragans zieke plannen mee te werken!’

‘Ik had geen keus,’ fluisterde Quan, en zijn gezicht ging steeds zwaarmoediger staan. ‘Hij heeft zoveel mensen omgekocht dat het levensgevaarlijk voor jullie werd om nog langer in het Huis Elfae te blijven zolang Brennen er niet was. En nu met die reis van Brennen, die wel twee maanronden moet gaan duren...’ Hij wreef zich vermoeid door de ogen. ‘Er waren er genoeg die wel even een handje hadden willen helpen met jullie kwijtmaken tegen betaling van een grote zak met guldstukken. Sorry, dat ik het zo plompverloren moet zeggen.’ Hij snoof. ‘Toen Dragan mij de opdracht gaf een ongeluk te ensceneren – zoals ik net zei, de koets zou van de rotsen moeten donderen en ik zou in het rond moeten vertellen dat ik het als enige overleefd had door nog net op tijd van de bok te springen – deed ik alsof ik dat een geweldig plan vond, en ik zal jullie uitleggen waarom. Als ík het niet zou doen, dan had iemand anders dat klusje vast wel voor hem op willen knappen. Voor een grote zak duiten.’ Quan snoof nogmaals verontwaardigd. ‘Natuurlijk ga ik doen alsof.’ Hij begon onder zijn mantel te graaien en haalde een buidel tevoorschijn. Hij knoopte het leren koordje los en liet wat guldstukken op zijn handpalm rollen. ‘Tweehonderd zitten erin.’ Hij woog het buideltje op zijn hand. ‘Dat is een fortuin! Menige rat zou een moord doen voor zo’n opdracht! Eh... nou ja, letterlijk dus.’ Hij smeet het zakje van zich af. Het belandde tussen Esha en Ailinn op het bankje waarop zij zaten, en Ailinn raapte het aarzelend op. ‘Nemen jullie het alsjeblieft mee,’ knikte Quan. ‘Ik wil er nooit meer één munt van zien.’

‘Maar hoe moet het nu verder?’ vroeg Esha met trillende stem. ‘Wat ga je met ons doen?’

‘Wat ik met jullie ga doen? Helemaal niks natuurlijk! Ik laat jullie hier uitstappen en ik raad jullie aan je een poosje goed verborgen te houden, totdat mestre Brennen terug is.’

‘Maar dat duurt twee maanronden!’ riep Esha.

Quan wees op het buideltje vol guldstukken. ‘Dan kun je dat misschien goed gebruiken.’

‘En jij dan?’ vroeg Ailinn. ‘Ga jij nu gewoon terug naar het Huis en doe je dan alsof je de opdracht uitgevoerd hebt?’

Quan knikte. ‘Tijdelijk. Ik heb er met Fadila over gesproken. We hebben besloten te vertrekken. We wilden aanvankelijk naar Smeralde gaan, naar onze dochter die ziek is, maar zulke slechte berichten zouden haar geen goed doen. We gaan naar mijn oudste zoon Tuvan, die in de bossen bij Silva woont. We nemen Zayn mee, die kan zich daar wel nuttig maken als houtvester. Daar wachten we de terugkeer van Brennen af.’

‘Kunnen we dan met jou mee?’ wilde Esha weten.

‘Ik kan niet meteen weg,’ antwoordde Quan. ‘Dat zou opvallen. Ga maar na: Dragan weet heus wel dat ik jarenlang trouw ben geweest aan het Huis Elfae. En als ik er vanavond meteen ook zelf vandoor zou gaan, met mijn vrouw en mijn kleinzoon, dan snapt Dragan direct dat ik de opdracht niet uitgevoerd heb en laat hij onmiddellijk de achtervolging inzetten. Kijk, het hele plan was me ter ore gekomen toen ik in een kroegje in Fortuna was en er daar wat lui zaten te smiespelen, kerels die aan Dragans kant stonden en die hij al benaderd had voor de uitvoering van dit plan. Ik schoof naar hen toe en deed alsof ik ook allang door Dragan omgekocht was. Het stelletje onnozelen vertelde me alles. Ik ben meteen op Dragan afgestapt en heb hem gevraagd of hij mij die klus op wilde laten knappen, omdat ik de beloning goed kon gebruiken. Hij was nogal verbaasd. Hij kon eerst niet echt geloven dat ik na jarenlange trouw de vrouw en de dochter van Brennen om zeep zou willen helpen, maar hij had weinig keus. Als hij het mij weigerde, dan, zo had ik tegen hem gezegd, zou ik jullie van tevoren gaan waarschuwen en een hoop kabaal maken. Toen hij er even over nadacht, wilde hij mij eigenlijk best voor deze klus hebben, omdat hij meende dat men zo’n trouwe Brennenaanhanger als ik in elk geval zou geloven wanneer die een verhaal over een tragisch ongeluk zou verspreiden. Dragan weet dat ik een dochter heb in Smeralde die ernstig ziek is, en ik heb telkens opnieuw laten vallen dat ik haar zo graag zou opzoeken en dat ik medicijnen voor haar wilde kopen. Daar had ik een dikke goudbuidel voor nodig. En dat ik daar alles voor overhad, dat leek Dragan aannemelijk te vinden. Ik weet heus wel dat Brennen mij de benodigde guldstukken ook zeker had willen lenen... of zelfs geven, maar ik deed tegenover Dragan alsof ik Brennen daar al meermalen om gevraagd had en hij mij die som guldstukken en dat reisje niet toestond. Ik maakte er vanzelfsprekend nogal een spektakel van, en ik moet tot mijn spijt bekennen dat ik mestre Brennen heel wat lelijke namen heb gegeven tijdens mijn dagelijkse beklag. Dragan geloofde me. Kijk, Brennen vertrok veel eerder dan ik gedacht had. Ik had hem tegen moeten houden natuurlijk, bij hem aan moeten dringen dat er iets niet pluis was, en hem moeten proberen te overtuigen van het een of andere gevaar.’ Quan staarde naar het duister achter het glas, en er tekende zich een grimas van zelfverwijt af op zijn gezicht. ‘Maar ik had eigenlijk niet verwacht dat het zo’n vaart zou lopen. Ik wist toen nog niet dat Dragans plannen al in een zo vergevorderd stadium waren. Dat hij zo ver zou gaan... dat hij tot moord in staat zou zijn... dat had ik toch niet achter hem gezocht, ook al vind ik hem al jaren een gluiperd. Had ik de geruchten maar iets eerder gehoord, dan had ik Brennen thuis kunnen houden. Fadila en ik... en Zayn ook, wij brengen bijna al onze tijd door op het landgoed Elfae. We hadden natuurlijk veel vaker ons oor te luisteren moeten leggen bij de boerenhoeves, bij de huizen langs de wegen en in Fortuna, dan hadden we gehoord wat er allemaal speelde en hoe het slotstuk van Dragans gekonkel nabijgekomen was.’

Esha onderbrak hem. ‘Quan, je moet het jezelf niet kwalijk nemen. Deze hele toestand,’ ze wuifde met haar hand, ‘is niet jouw schuld, maar die van Dragan.’

‘In elk geval... Dragan, die zelf een rat is, denkt dat anderen over dezelfde kille ongevoeligheid beschikken als hij, en hij meende mij met een fiks bedrag aan guldstukken gepaaid te hebben. En al zeg ik het zelf: ik heb het goed gespeeld, hoe ik met glimmend gretige oogjes loerde naar zijn buideltje... Er is een groot toneelspeler aan mij verloren gegaan. Dragan heeft zelf geen geweten en hij kan zich waarschijnlijk niet eens voorstellen dat iemand anders zoiets lastigs wel zou bezitten. Alles bij elkaar dacht ik er gewoon het verstandigst aan te doen jullie buiten zijn bereik te brengen zolang mestre Brennen op reis is. Al zitten we hier midden in een donker woud, ik durf er wat om te verwedden dat jullie hier tien keer veiliger zijn dan in het Huis Elfae met die gluiperd op jullie hielen. Ik heb geprobeerd een bericht uit te laten gaan naar Brennen door middel van een boodschapper. Dat kostte me vijftig guldstukken, die nu aan de omkoopsom in het buideltje ontbreken. Ik hoop dat de boodschapper hem kan vinden, dat hij hem weet in te halen en hem alles vertelt, zodat Brennen zo snel mogelijk de thuisreis aanvaardt. Liefst met wat sterke knapen aan zijn zijde, die hier orde op zaken kunnen komen stellen.’

Ailinn gluurde in het buideltje. ‘Tweehonderd zitten erin zei je?’ Ze schudde er een handvol guldstukken uit en begon te tellen.

‘Ailinn, wat doe je?’ vroeg Quan hoofdschuddend. ‘Het waren er precies 250, en ik zei toch net dat ik...’

‘Stil nou, zo raak ik de tel kwijt.’ Ze begon opnieuw en telde tot honderd. ‘Ieder de helft,’ zei ze, en ze overhandigde Quan honderd guldstukken. ‘Jij zult net zo goed heel wat guldstukken nodig hebben, voor onderweg, voor de lange reis naar Silva met z’n drieën. Hoe wou je die reis anders bekostigen?’ Ze knoopte het buideltje weer dicht. ‘En wij gebruiken die andere honderd om uit de buurt te komen.’

‘Ailinn?’ Esha keek haar dochter van opzij verbijsterd aan. ‘Wat bedoel je? Waar zou je dan heen willen gaan?’

‘Ik zou best graag eens willen reizen!’ Vreemd genoeg was ze maar nauwelijks geschokt door Dragans wrede plannen, ze had altijd een hekel aan die vent gehad. Haar moeder daarentegen zag lijkbleek. ‘Het komt heus wel goed, we hoeven alleen maar een tijdje uit de buurt te blijven van het Huis. Dat is toch niet zo erg?’

‘Nee, daar komt niks van in,’ protesteerde Esha. ‘Ik ga niet...’

‘Maar Esha, luister nou,’ onderbrak Ailinn haar moeder ongeduldig. ‘Thuis zijn we niet veilig, zoals Quan zegt. Wou je soms gewoon op Elfae blijven en wachten tot die vuile huichelaar ons vermoordt?’

Esha’s mond viel open en ze staarde haar dochter secondelang ontsteld in het gezicht. Totdat ze Quan plotseling zachtjes hoorde lachen.

‘Precies haar vader,’ zei de oude man met een dikke keel. ‘Ook van kleins af aan zo’n dappere lefjanus met grootse plannen en een nog grotere mond.’

Ailinn voelde aan de stof van haar jurk en keek opzij naar die van haar moeder. Daarna wierp ze Quan een verongelijkte blik toe. ‘Je had ons alleen wel eens even eerder mogen vertellen dat we... O, wacht even!’ Ze leunde voorover, met haar ellebogen op haar knieën. ‘Is dát wat Fadila aan het doen was vanmiddag op mijn kamer?’

Quan begreep haar niet onmiddellijk.

‘Mijn kleren!’ drong Ailinn aan.

Nu knikte Quan. ‘Ja, Fadila heeft linnen draagzakken voor jullie gepakt met wat warme kledingstukken en ook wat eten voor onderweg. En nog zo wat rommeltjes waarvan ze dacht dat jullie die nodig zouden hebben. Ik heb ze hier onder de bankjes verstopt.’ Quan haalde ze tevoorschijn.

Fadila had complete reistassen gepakt, met schoon linnen, zeep, wilgenborsteltjes om de tanden mee te poetsen, kammen en haarspelden en de meest praktische kledingstukken.

Ailinn haalde direct haar favoriete jakje uit de linnen tas. ‘Mag ik nu dan eindelijk die rotjurk uit? En kijk nou, boterhammen en griesmeelkoeken, en zelfs een leesboek voor als ik me ga vervelen! Esha, dit is toch net zoiets als op vakantie gaan? We hebben geld en onze kleren en... alles!’

Esha was daarentegen nog steeds verbijsterd over de onverwachte gang van zaken, en dat was uiteraard niet zo vreemd. Om een dergelijk avontuur te kunnen waarderen, moest je ongetwijfeld niet veel ouder dan Ailinns veertien jaren zijn en nog vol jeugdige onwetendheid en jong enthousiasme. Bovendien was Esha uitermate geschokt door het waanzinnige gedrag en de laaghartige plannen van Dragan. Ze had meer tijd nodig om zijn valsheid tot zich door te laten dringen. ‘Wat raad je ons aan?’ vroeg ze weifelend aan Quan.

‘Je goed verborgen houden,’ antwoordde Quan.

‘Ja, maar ik bedoel... waar moeten we heen? Wáár kunnen we zolang schuilen?’

‘Overal,’ knorde Ailinn.

‘Ik denk dat jullie het beste noordwaarts kunnen reizen,’ stelde Quan voor. ‘De rivier over en het woud uit. Jullie krijgen natuurlijk de donkinns mee. Zelf loop ik terug, dat was van begin af aan de bedoeling, de koets en de donkinns zouden immers van de rotsen in de rivier gekletterd zijn. Ik ben tegen de ochtend wel weer thuis. Natuurlijk zullen er mensen gaan kijken of er lichamen te bergen zijn, maar het is een snelstromende rivier die alles op zijn weg meespoelt. En als ze jullie lichamen niet kunnen vinden en de dode donkinns ook niet, nou ja, dan maakt dat ze in feite nog niets wijzer. En mocht de waarheid over een dag of wat aan het licht komen, dan zijn jullie, en ik en mijn familie ook, al mijlenver weg. Jullie kunnen het beste langs de kust verder naar het noorden rijden, maar gebruik nergens je eigen naam! Zeg niet wie je bent en doe alsof jullie gewoon een moeder en een dochter zijn die samen een reisje maken. Mocht jullie reis erg voorspoedig verlopen, dan kun je proberen om Nova te bereiken. Daarheen is mestre Brennen als het goed is ook op weg – als mijn boodschapper hem niet gevonden heeft – en wie weet kunnen jullie hem daar zelf onderscheppen. En anders is het in elk geval een mooie, schone stad waar jullie veilig zullen zijn.’ Hij zuchtte diep. Zijn hand ging al naar de knop van de deur. ‘Of – als dat je minder onzeker lijkt – reis met zijn tweeën naar Silva, zodat wij elkaar daar weer kunnen ontmoeten. Maar maak dan wel een omweg, ik wil niet dat wij langs dezelfde wegen gezien worden, voorlopig niet. Het zou Dragan nog altijd op de een of andere manier ter ore kunnen komen. Geloof me Esha, als ik zeg dat hij zich onvoorstelbaar veel lieden aan zijn zijde heeft gekocht. Wuif het niet weg, zoals Brennen deed, maar vertrouw me op mijn woord.’ Hij maakte het deurtje open en klom naar buiten. Hij gebaarde naar moeder en dochter hem te volgen. ‘Kom, ik moet nog een koets kwijt zien te raken. En jullie moeten op weg gaan. Hopelijk zien we elkaar binnen niet al te lange tijd onder betere omstandigheden terug.’