8. Phong Severo

Laszlo schraapte zijn keel en legde zijn papieren recht. Hij had een werkstukje gemaakt over de stamboom van het Huis Elfae en begon daar nu hardop uit voor te lezen.

Dragan zat achter zijn lessenaar en trommelde onnadenkend met zijn vingers op het tafelblad.

Het geroffel ergerde Laszlo en hij keek verstoord op. ‘Luister je wel?’

‘Hm? Ja, ik luister,’ zei mestre Dragan. Hij vouwde zijn handen in elkaar en leunde achterover.

Laszlo hervatte zijn verhaal.

Al na enkele seconden schoof mestre Dragan zijn stoel achteruit. De stoelpoten schraapten met een krassend geluid over de houten vloer. Hij stond op en begon door het studielokaal heen en weer te ijsberen. Af en toe liep hij naar het raam en tuurde erdoor naar buiten.

Laszlo beëindigde zijn voordracht en keek mestre Dragan afwachtend aan.

Het bleef stil.

Laszlo trok een boos gezicht naar zijn vader. Hij sloeg demonstratief zijn armen over elkaar en wachtte nog wat langer af.

Het duurde even voor het tot mestre Dragan doordrong dat het stil geworden was in het lokaal, en hij keek verward op. ‘Hmja... goed,’ knikte hij. ‘Dat was heel goed. Uhm...’ Hij wandelde tot aan Laszlo’s tafeltje en bladerde wat in een boek dat daar lag. ‘Ja... rijkenkunde, hoofdstuk veertien.’ Hij schoof het boek geopend onder Laszlo’s neus. ‘Lees hoofdstuk veertien maar even door.’

‘Je hebt helemaal niks gehoord van wat ik vertelde!’

‘Ik heb alles gehoord,’ snauwde Dragan. ‘Ik zei toch dat het goed was? Nu wil ik dat je dit gaat lezen.’

‘Shiv!’ vloekte Laszlo. ‘Eerst was het altijd dat rotkind dat alles verstoorde, en nu is zij eindelijk opgerot en nou doe je net of ik niet besta.’ Hij trok een huilerig gezicht.

Mestre Dragan tikte met zijn wijsvingernagel op het boek rijkenkunde. ‘Laszlo... er moeten belangrijke zaken worden geregeld, dat is alles.’

‘En ik dan, ben ik niet belangrijk?’

Er gleed een woedende trek over Dragans gezicht. Hij boog zich over het tafeltje van zijn zoon, zijn neus raakte bijna die van Laszlo. ‘Jij bent de belangrijkste!’ beet hij hem toe. ‘De allerbelangrijkste! Dáárom dienen al die zaken goed te worden geregeld, snap je dat? Ik doe dit allemaal voor jou!’

Met een zucht boog Laszlo zich over het boek, hij vond rijkenkunde niet erg interessant.

Mestre Dragan hervatte zijn geijsbeer.

Laszlo probeerde zich op zijn hoofdstuk te concentreren, maar de heen en weer wandelende Dragan maakte dat hij zijn aandacht er maar moeilijk bij kon houden.

Een klipkloppend geluid van donkinnhoeven drong door tot in het lokaal en mestre Dragan spoedde zich wederom naar het raam. Hij keek naar buiten.

Over de oprijlaan naderde een donkinn het Huis, met op zijn rug een heer met een breedgerande hoed op zijn hoofd. Van bovenaf was van het gezicht van de man weinig meer te zien dan de spitse neus die onder de hoedrand uitstak.

Mestre Dragan draaide zich om en graaide een vel papier van zijn lessenaar. Hij wierp het op Laszlo’s tafeltje. ‘Berekeningen,’ zei hij. ‘Ik wil dat je die maakt.’ Hij haastte zich naar de deur van het studielokaal. ‘Ik ben even weg.’

‘Berekeningen!’ riep Laszlo. Hij was nog maar halverwege zijn vervelende hoofstuk rijkenkunde en nu lag er nog meer onaangenaams op hem te wachten. ‘Ik háát berekeningen.’

Maar mestre Dragan hoorde hem al niet meer. Hij rende door de lange gangen en had de voordeur al bereikt voordat zijn verwachte gast aan de bel had kunnen trekken. Hij zwaaide de deur open en stond oog in oog met Phong Severo, de vermeende notaris, die tegenwoordig in het dagelijks leven echter heel wat vuilere zaakjes regelde dan erfenissen of simpele betalingskwesties. Phong had in mestre Dragan eindelijk de bondgenoot gevonden die hij al jaren zocht: iemand om slinkse wegen mee te bewandelen die hun veel guldstukken en goederen opleverden, iemand die net zomin als hijzelf terugdeinsde voor wat oneerlijkheid of een beetje moord en doodslag. Alhoewel hij zich de laatste dagen af en toe wel eens afvroeg of mestre Dragan niet een beetje méér was dan waar hij al die jaren op gehoopt had. Zo vals had hij ze nog maar zelden meegemaakt.

Mestre Dragan nam Phong mee naar zijn werkkamer, waar hij zelf achter zijn bureau in een leren fauteuil plofte en de heer Severo op een eenvoudige kruk liet plaatsnemen die aan de andere kant van de schrijftafel stond.

Phong Severo schoof met een afkeurend gezicht heen en weer op zijn ondergeschikte krukje. O, hij begreep heel goed dat het verschil in stoel bedoeld was om het onderscheid in rang en stand tussen hem en mestre Dragan te benadrukken. En hij deed zijn best een uitdrukking op zijn gezicht te toveren die opgevat kon worden als onverschilligheid.

Het duurde even voor mestre Dragan het woord nam. Hij keek de voormalige notaris peinzend aan. ‘Quan,’ was uiteindelijk alles wat hij zei.

‘Quan?’ herhaalde Phong met opgetrokken wenkbrauwen.

‘Hij is ervandoor. Samen met zijn vrouw en zijn kleinzoon.’

‘Werkelijk?’ deed Phong verbaasd. ‘Nu al? Ik meende dat u gezegd had hem nog een paar dagen in dienst te zullen houden, tot u...’

‘Inderdaad,’ onderbrak mestre Dragan hem ongeduldig. ‘Maar hij is al vertrokken nog voor ik hem goed en wel de laan uit heb kunnen sturen.’ Hij beet geërgerd op zijn lip.

Phong Severo bleef een tijdje afwachtend stil. Toen mestre Dragan niets meer leek te gaan zeggen, kuchte hij en vroeg: ‘Is dat een probleem?’

Mestre Dragan leunde voorover, hij keek Phong Severo kwaadaardig aan. ‘Die avond...’ begon hij op een zachte, lispelende fluistertoon, die Phong behoorlijk dreigend in de oren klonk. ‘Je weet toch wel zeker dat het ongeluk heeft plaatsgevonden zoals afgesproken?’

‘Hm nou... haha... ja, waarom vraagt u dat?’ Phong plukte met zenuwachtige vingers aan wat denkbeeldige pluisjes op zijn broekspijpen.

‘Je hebt het met eigen ogen zien gebeuren?’

‘Och...’ Phong verbreedde zijn mond tot iets wat op een glimlach moest lijken. ‘Hoe... hoe bedoelt u?’

Plotsklaps liet mestre Dragan zijn vlakke hand met een klap op het bureaublad neerkomen. ‘Wat ik bedoel? Wat denk je dat ik daarmee bedoel? Of je het hebt gezien, wat er gebeurd is. Hoe het gegaan is. Of ze daadwerkelijk van die rotsen afgedonderd zijn tot in dat ravijn, dát bedoel ik!’

Phong Severo zat nu bijna te trillen op zijn krukje. Hij duwde zijn knieën tegen elkaar om het bibberen te stoppen. ‘Nou... dat wil zeggen, het leek me niet echt nodig dat ik... Ik hou niet erg van gewelddadige... al dat bloed en de uhm...’

‘Je was er niet bij,’ vatte Dragan zijn gestamel kort en bondig samen.

‘Uh... nee, niet echt. Ik heb ze begeleid tot aan de brug, om me ervan te vergewissen dat Quan ze daadwerkelijk naar het Winterwoud bracht. Ik ging ervan uit dat... Hij was toch goed betaald? En hij was toch zelf om die opdracht komen vragen?’

‘Ja,’ fluisterde Dragan, ‘en dat was heel slim van hem, héél slim.’

Phong Severo zei niets meer, hij wachtte bevreesd af.

‘Hij heeft ons belazerd,’ zei Dragan met toegeknepen ogen. ‘Ik durf er wat om te verwedden. Hij is er niet voor niets plotseling tussenuit geknepen, samen met zijn familie. Hij lacht zich te barsten! Hij heeft mijn guldstukken aangenomen en is er, zonder de opdracht uit voeren, vandoor!’

‘Denkt u dat werkelijk?’ piepte Phong handenwringend.

‘Ja, dat denk ik. En dus denk ik tevens dat jij iets goed te maken hebt.’

‘Wat wilt u dat ik voor u doe? Moet ik Quan en zijn familie op laten sporen?’

‘Wat kan mij die vuile Quan schelen! De vrouw en de dochter van Brennen zijn nog in leven!’

Nu begon Phong werkelijk zorgelijk te kijken, alsof dit laatste nog niet tot hem doorgedrongen was.

‘Ik wil dat je hén opspoort!’ beet mestre Dragan hem toe. ‘Ik wil weten waar ze zitten. Liever nog wil ik van je te horen krijgen dat ze helemáál niet meer zitten, dat ze helemaal nooit meer zullen zitten! Begrijp je wat ik zeg?’

Phong Severo knikte haastig. ‘Hebt u enig idee in welke richting...’ hij gebaarde met nerveus wapperende handjes naar alle windstreken, ‘... we zouden moeten zoeken? Is er nog ergens familie waar ze wellicht onderdak hebben kunnen vinden?’

‘De enige familie die ze hebben, dat zijn wij, mijn zoon en ik... en Brennen.’ Mestre Dragan leunde achterover in zijn fauteuil. ‘Brennen komt eerdaags in Nova aan. Over enige weken pas wellicht, maar ik denk niet dat Esha zo moedig is een boot te huren en het Tussenwater over te steken om haar man te gaan zoeken in Chika. Nee, ze wacht af. Het zomerhuis zal ze te voor de hand liggend vinden. Ze zullen zich ergens gaan schuilhouden in Nova, vermoed ik.’

Phong trok een intelligent gezicht en knikte. ‘Dan zal ik iemand daarheen sturen.’ Hij slaakte stiekem een opgeluchte zucht. Iemand naar Nova sturen was geen probleem.

‘Nee,’ snauwde mestre Dragan, ‘je gaat zelf.’

‘Pardon?’

‘Ik wil dat je zelf gaat. Ik heb je hier voorlopig niet nodig. Ik heb mannetjes zat in deze omgeving die alle kleine zaakjes voor me kunnen regelen. Jij gaat naar Nova, en je doet navraag in alle herbergen. Neem voldoende guldstukken mee om monden tot spreken te bewegen. Als je Esha en dat kind van d’r gevonden hebt, wel... dan weet je wat je te doen staat. Mocht je te weekhartig zijn om het eigenhandig uit te voeren...’ Dragan grinnikte, ‘... dan huur je voor nog een paar munten een echte vent in. Of je ze nou vindt of niet, je stuurt mij iedere dag bericht, begrepen? Ik wil dat je iedere avond een boodschapper eropuit stuurt om mij te komen vertellen hoe de zaken ervoor staan. Niet per donkinn alsjeblieft, maar een boodschapper op een octipes. Een octipes is minstens drie keer zo snel.’ Mestre Dragan stond op uit zijn comfortabele stoel. ‘Ik geef je een octipesrijtuig met twee koetsiers mee die elkaar af kunnen wisselen. Zoals je ongetwijfeld wel weet, is een octipes schreeuwend duur op de markt in Fortuna, en in Nova zal dat niet veel anders zijn. Zorg ervoor dat het een dergelijke som duiten waard is! Als je nu onmiddellijk vertrekt, dan kun je overmorgen in Nova zijn.’

Phong sprong haastig overeind en hij boog diep. ‘Natuurlijk, mestre Dragan.’

‘Mooi, dan zal ik nu de goudzaken even met je regelen.’