12

De droom van een koning

Corradino greep de dikke fluwelen gordijnen vast en voelde het zweet van zijn vingertoppen in de vleug van de stof doordringen. Heel even werd hij overmand door zo’n diepe angst dat er een kilte door zijn maag en ingewanden trok en zijn zintuigen verdoofd raakten, zodat hij zich nog amper kon herinneren wat hij moest zeggen.

‘Maestro Domenico?’ Eindelijk schoot de naam die hij de afgelopen maand als een catechismus steeds maar had herhaald, hem weer te binnen.

Na de ontmoeting met Duparcmieur was hij weer aan het werk gegaan en probeerde hij zo normaal mogelijk te leven. Maar normaal leven was er niet meer bij en leek voor altijd tot het verleden te behoren. Het gesprek speelde hem voortdurend door het hoofd; hij herinnerde zich ieder woord, iedere blik, iedere nuance. Dagenlang wachtte hij vol angst en opwinding op het moment dat hij door maestro Domenico ontboden zou worden. In zijn dromen had die alias een eigen identiteit aangenomen, een spookachtige, angstaanjagende schaduw die zijn masker afnam en het in ontbinding verkerende gelaat van zijn oom Ugolino onthulde. Eveneens altijd aanwezig was de doodsangst dat de Tien erachter zouden komen dat hij een geheime bijeenkomst had bijgewoond en hem uiteindelijk het leven zouden benemen. Corradino had zelfs even overwogen om de Fransman bij de Raad aan te geven, hij zou een agent mee kunnen nemen als ze elkaar weer zagen en Duparcmieur ter dood laten brengen, en op die manier bewijzen dat hij een trouwe onderdaan van de Republiek was. Drie dingen weerhielden hem daarvan.

Ten eerste voelde hij een natuurlijke weerstand om het pad van zijn oom te volgen en iemand via de leeuwenbek te verraden. Hij had het lange tijd merkwaardig gevonden dat in de Divina Commedia van Dante, het boek dat hij nu als zijn bijbel las, de slissende, ongelukkige verrader die de kwellingen van het Inferno moest doorstaan Ugolino heette, net als zijn geliefde overleden oom. Nu begreep hij hoe passend het was dat zijn oom dezelfde naam droeg als deze verstoten Florentijn.

Want mijn oom was een verrader van het allerergste soort; iemand die zijn familie heeft verraden.

Daarbij vergeleken was verraad plegen tegenover de staat slechts een kleine zonde. Hetgeen Corradino op de tweede reden bracht.

Duparcmieurs woorden klonken nog steeds in zijn hoofd: ‘Wat bent u de Republiek van Venetië schuldig? Ze heeft u in slavernij gehouden.’

Het was waar. Hij hield veel van zijn werk, leefde zelfs voor zijn werk, maar hij wist dat het enkel zijn vaardigheden waren die hem in leven hielden. Als hij om wat voor reden dan ook zijn werk niet meer zou kunnen doen, zou hij verloren zijn. En ze hadden ergere dingen gedaan, veel erger… ‘U uw familie ontnomen… bijna iedereen…’ Ja, dat was het geweest: dat ‘bijna’ had hem ervan weerhouden om Duparcmieur aan te geven. De derde reden.

Leonora.

Toen de dagen overgingen in weken van wachten, en Corradino zich zelfs begon af te vragen of hij het niet allemaal had gedroomd, voelde hij een allesoverheersend verlangen om meer te weten te komen over het plan van de Fransman. Bestond er een manier om in het buitenland een leven met Leonora te beginnen? Zij die hij liefhad zoals hij nog nooit iemand lief had gehad behalve zijn eigen moeder?

Naarmate de weken verstreken, nam zijn angst af en kwam er iets anders voor in de plaats. Hij voelde nu een verlangen, een ongeduld om gecontacteerd te worden. Zou de oproep eigenlijk ooit komen? Was de Fransman misschien door iemand anders verraden – misschien door Baccia – en werd hij op dit moment gefolterd, was hij stervende, dood?

Maar gisteravond was de oproep dan eindelijk gekomen. Giacomo had op een toon alsof hij van niets wist en alleen de boodschap maar doorgaf laten weten dat Corradino om twaalf uur de volgende dag een afspraak had met maestro Domenico van het Teatro Vecchio. Corradino had een ongeïnteresseerd knikje gegeven terwijl zijn maag zich omdraaide. Hij excuseerde zichzelf, ging naar buiten en gaf over in het kanaal.

Hier, nu, in het Teatro Vecchio, had de wirwar van trappen en gangen hem naar dit gordijn gebracht. Hij wist niet wat zich daarachter bevond, alleen dat er geen terugweg meer mogelijk was als hij die plooien eenmaal opzij had geschoven.

Of ik zou nu nog weg kunnen gaan.

Met de schorre stem als van een kraai sprak hij de naam uit, en toen viel er een stilte. Hij voelde een mengeling van teleurstelling en opluchting door zich heen gaan en vroeg zich af of er misschien niemand was. Maar toen sprak de stem met het accent dat hij zich nog zo levendig herinnerde vanachter de zware stof: ‘Si. Entrate.’

Met trillende hand schoof Corradino het zware gordijn opzij en betrad het onbekende. Net als de Dante in zijn boek, zijn vaders boek, sloeg hij halverwege zijn levensreis een nieuw pad in, met een nieuwe gids. Hij wist niet waar de weg hem naartoe zou brengen, en niets over degene die hem zou begeleiden.

‘Zo, dus u bent gekomen, Corradino.’

Het antwoord dat Corradino klaar had bestierf hem op de lippen. Hij kon degene die sprak niet zien, alleen het spektakel onder hem.

Hij bevond zich in een doosvormig uitsteeksel boven een donkere, holle ruimte. Maar op de voorgrond van die ruimte was een glanzende goudkleurige boog opgesteld, een barokke weelde van verguldsel die een podium omlijstte dat lag te schitteren in het licht van wel duizend kaarsen. Op het podium stonden personages, en wat voor personages! Niet de pantomimekostuums van de commedia dell’arte of de opzichtige uitdossing van het Carnevale, maar spelers gehuld in goudlaken, edelstenen en met zilver doorweven stoffen. Een van de prinsessen stond met het gezelschap om haar heen gegroepeerd in de pose van een antiek schilderij, en ze zong zo uitzonderlijk mooi dat Corradino zijn angsten en problemen op slag vergat. Dit was echter niet de gewijde schoonheid van het koor in de Pietà, maar een werelds, vreugdevol lied in een hem onbekende taal.

‘Monteverdi,’ zei de stem van Duparcmieur. ‘Dit is een aria uit L’Incoronazione di Poppea. Claudio werd als een soort genie beschouwd, maar zoals dat vaak gaat met dat soort mensen, was hij ook een bijzonder lastig mens. Bent u nog nooit naar de opera geweest?’

Corradino schudde zijn hoofd in verbijstering.

‘Deze en nog andere verrukkingen staan u te wachten als u in Parijs aankomt, een stad die nog veel meer cultuur te bieden heeft. Trek de gordijnen achter u dicht, dan voeren we ons gesprek en genieten ondertussen van het lied. Het is natuurlijk van het allergrootste belang dat we niet gezien worden. Daarom ontmoeten we elkaar hier terwijl de spelers repeteren.’

Corradino deed wat hem gevraagd werd en toen zijn ogen zich aan het duister van de loge hadden aangepast kon hij eindelijk de gestalte ontwaren van degene met wie hij samenzwoer.

‘Ga zitten, mijn beste. Achter u staat een stoel.’

Corradino nam plaats en tuurde in het halfduister naar Duparcmieur. De doktersjas was verdwenen en vervangen door de flamboyante dracht van een theaterimpresario. Het haar en de snor waren vandaag niet gekruld, maar zilverkleurig gemaakt om hem een ouder en artistiek voorkomen te geven.

‘Goed. Dan gaan we nu wat zaken bespreken. Ik denk dat het het beste is als ik ons voorstel aan u voorleg en dat u mij daarna vragen stelt. Afgesproken?’

Corradino knikte haast onzichtbaar in het donker, maar de beweging werd wel opgevangen door de Fransman. ‘Mooi. Dan begin ik nu, want we hebben weinig tijd. U hebt, neem ik aan, gehoord van Zijne zeer verheven Majesteit, koning Lodewijk XIV van Frankrijk?’

Weer een knikje.

‘Precies. Wie kent hem niet? Ter weerspiegeling van zijn glorieuze heerschappij en grote wijsheid bouwen de beste architecten op dit moment aan het schitterendste koninklijke paleis in de ons bekende wereld, in de streek Versailles bij Parijs. Grootser dan die van de oude Romeinen of Egyptische volkeren, dan die van de nabobs en maharadja’s van India, dan die van de antieke en edele Grieken. Grootser zelfs dan die merkwaardige en wonderbaarlijke huizen van de Chinezen in de Oriënt die uw eigen landgenoot Marco Polo heeft gezien. Maar om dit te verwezenlijken en om een dergelijk gebouw nog uitzonderlijker te maken, heeft Zijne Majesteit een idee opgevat waardoor de mensen zich nog eeuwenlang zullen blijven verwonderen.’

Corradino vond zijn stem weer terug. ‘En wat voor idee is dat?’

‘Hij wenst een grote zaal te bouwen die enkel en alleen uit spiegels bestaat.’

Corradino viel stil. Terwijl vanaf het podium de melodie van het lied omhoogzweefde, probeerde hij zich zo’n gewaagde onderneming voor te stellen.

‘Interessant.’ De geamuseerde toon die hij zich nog zo goed herinnerde keerde terug in de stem van de Fransman.

‘Wat vindt u interessant?’ vroeg Corradino.

‘Dat u niet meteen zei dat het onmogelijk was. Dat overtuigt me er nog meer van dat u de man bent die we nodig hebben.’

‘Waarom zou de koning zoiets willen bouwen? Het gaat heel veel geld kosten, het is moeilijk werk en het gaat heel lang duren.’

In het halfduister zag Corradino de Fransman een breed wuivend gebaar met zijn hand maken.

‘Dat soort dingen interesseert Zijne Majesteit niet. Het gaat hem om het vertoon van rijkdom en weelde. Een dergelijk paleis, met zo’n grote zaal, zal maken dat andere grote mannen hem zeer veel respect betonen. Politiek gaat hand in hand met pracht en praal, Corradino. Wij worden gerespecteerd omwille van wie wij zijn, omwille van onze bezittingen. Een dergelijk paleis zou in de komende eeuwen een politiek centrum kunnen worden. Er zullen belangrijke vergaderingen worden gehouden en grootse daden worden verricht.’

‘Ik begrijp het. En u wilt dat ik u daarbij help.’

Nu was het Duparcmieurs beurt om te knikken.

‘We willen dat u naar Parijs komt. We willen u een comfortabel en luxe onderkomen bieden op het terrein rond het paleis, en u zult toezicht houden op het spiegel- en glaswerk. Na een tijd, als de situatie veilig is en het werk goed vordert, zullen we uw dochter laten overkomen.’

Corradino begon te zeggen: ‘Kan ze niet met me meereizen?’

Het geparfumeerde hoofd schudde van nee. ‘Niet meteen. Het is al heel gevaarlijk voor één, laat staan voor twee. Het is veel veiliger dat ze voorlopig hier blijft. U mag haar niets vertellen, voor haar eigen bestwil, zelfs niet als u afscheid gaat nemen.’

‘Maar monsieur, ik zou met geen mogelijkheid levend deze stad uit kunnen komen. Ik word nauwlettend in de gaten gehouden en sta onder grote verdenking vanwege mijn familie.’

Toen boog Duparcmieur zich naar voren en kwam zo dichtbij dat Corradino de pommade in zijn haar kon ruiken en de warmte van zijn adem voelde. ‘Corradino, u zult de stad ook niet levend verlaten.’