41

De brief (1)

Leonora was stil. Met vochtige ogen hield Alessandro nog steeds haar hand vast. De hand die zijn ring droeg. Het leed was geleden.

En de beloning? Hij sliep ook, in een doorzichtige plastic doos naast het bed. Klein, volmaakt, een wolk van een kind met een door de beproeving verfrommeld gezichtje, maar voor Alessandro het mooiste van de wereld op Leonora na. Voor hem zou hij tijgers bevechten. Zijn zoon. Hij hoorde in een gouden wiegje te liggen, niet in zo’n mislukte Tupperware-doos.

Alessandro was net op tijd voor de geboorte geweest. De gebeurtenissen van gisteravond kwamen hem voor als een droom: de triomfantelijke terugkeer naar een leeg huis, de angst dat Leonora was weggegaan, de ontdekking van het knipperende rode lampje van het antwoordapparaat. De boodschap van het ziekenhuis. De dolle tocht hierheen.

Ze bewoog. Haar ogen gingen open en de blos keerde op haar wangen terug; geen lente meer, maar volop zomer, rijk, weelderig, en met een gezonde zoon. Hij dankte God voor het eerst sinds zijn kindertijd.

Hij kuste haar zachtjes toen ze glimlachte, en de baby begon ook te bewegen, alsof hij voelde dat zijn moeder wakker was. Ze glimlachten tegen elkaar toen het jongetje zijn ogen opendeed, van nu af aan zouden ze altijd met z’n drieën zijn. Een driehoek. Alessandro tilde zijn zoon teder op en hield hem tegen zijn borst. Klein, zwaar en echt. Hij liep naar de deur

‘Waar ga je naartoe?’ Een nieuwe moederlijke bezorgdheid.

‘Mijn zoon en ik gaan een ommetje maken.’ Zijn hart sprong op bij die woorden. ‘Jij moet uitrusten. Maar eerst moet je dat lezen.’ Hij knikte naar het velijnen notitieboekje dat op de beddensprei lag. ‘Op de laatste pagina staat een brief aan jou.’

‘Aan míj?’ Maar Alessandro was de kamer al uit met hun zoon. Hun zoon. Ze kon amper het geduld opbrengen om te lezen, zozeer ging ze op in haar geluk. Maar haar naam op het velijn trok haar aandacht.

Leonora mia,

Ik zal je niet weerzien. Halverwege mijn levensreis heb ik het verkeerde pad genomen, omdat ik het juiste was kwijtgeraakt. Ik heb een misdaad jegens de staat begaan en nu moet ik daarvoor boeten.

Bovendien zijn twee voortreffelijke mannen, Giacomo Del Piero en Jacques Chauvire door mijn toedoen om het leven gebracht. Maar ik wil graag dat je goede herinneringen aan me bewaart. Weet je nog dat ik je de laatste keer dat ik je kwam opzoeken bij het afscheid een glazen hart gaf? Ik ben naar Frankrijk gegaan en heb daar de geheimen van dat hart prijsgegeven. Maar nu moet ik ervoor boeten. Nu keer ik terug naar huis, naar Venetië, zodat jij veilig bent en het glas veilig is. En jíj zúlt ook veilig zijn, dat is me beloofd. Ik zal nog één keer door Venetië lopen om dit boek voor je achter te laten. Ik weet dat ze me gevonden hebben tegen de tijd dat ik aan de andere kant van de stad ben, en me zullen vermoorden. Bewaar je glazen hart goed en denk aan me. Ik wil dat je denkt aan de manier waarop we die laatste dag onze handen tegen elkaar legden, weet je dat nog? Op onze eigen manier? Alle vingers en de duimen tegen elkaar? Als je dit leest, Leonora, denk daar dan aan terug, herinner je me op die manier, op die laatste dag. En Leonora, mijn eigen Leonora, onthoud hoeveel je vader van je heeft gehouden, en nog steeds van je houdt.

Tranen drupten op de beddensprei en doorweekten het ziekenhuishemd dat ze haar hadden gegeven nadat ze de kleren van La Primavera hadden uitgetrokken. Eindelijk huilde ze om Corradino, maar ook om Giacomo, om haar moeder, om haar vader en om Stephen. Zij vormden haar verleden. Maar op het moment dat haar toekomst de kamer weer binnenkwam, glimlachte ze en kon ze haar zoon in haar armen sluiten. Het notitieboekje was weggelegd, veilig op het nachtkastje, klaar om te worden teruggebracht naar de Pietà en de vriendelijke koster, die had begrepen waarom Alessandro het wilde meenemen.