4
Een bundel zonnestralen glipte door een scheur in het wolkendek en deed het silhouet van Brugge kortstondig oplichten. De grauwe torens veranderden in witte bakens en de doffe pannen op de daken kleurden helderrood. Het was een perfect plaatje van een stad die van sfeervolle beelden haar handelsmerk had gemaakt. Van In liep er achteloos aan voorbij. Hij merkte zelfs niet dat nieuwe regenwolken de schuchtere opklaring in de kiem smoorden en de stad zich opnieuw in een grijs laken hulde. Geluk laat de ziel stremmen, doet haar het verleden vergeten en maakt van de toekomst een onooglijk detail. Van In was gelukkig omdat Hannelore hem gisteravond met haar lijf had laten voelen dat zij zijn vrouw was. Wat kon een man meer verlangen? Ze had hem geen rust gegund, zelfs niet toen hij na de eerste keer bijna in slaap was gevallen. Met haar duim en wijsvinger had ze hem uit een sluimerdroom gehaald en dingen met hem gedaan die hij alleen in zijn wildste dromen had beleefd. Daarna, als alle vocht was opgedroogd, waren ze beginnen te keuvelen; klaarwakker, als jonge onvermoeibare goden. Pas om een uur of twee, toen het gesprek dreigde te verwateren, had Hannelore hem de dreigbrieven laten zien die Valentijn haar in bewaring had gegeven, en hem gewezen op de citaten uit de bijbel die onder aan de brieven stonden. Ze kwamen Van In na al die jaren nog redelijk bekend voor. Het eerste citaat was een zinnetje uit de parabel van de zaaier, een verhaal dat na hun vrijpartij toch een beetje dubbelzinnig klonk. Het luidde als volgt: ‘Een ander gedeelte (van het zaad) ten slotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.’ De tweede zin kwam uit een gelijksoortige parabel, die van het onkruid tussen de tarwe: ‘Laat beide samen opgroeien en met de oogsttijd zal ik de maaiers zeggen: Haal eerst het onkruid bijeen en bind het in bussels om te verbranden, maar sla de tarwe op in mijn schuur.’ Van In vond het allemaal een beetje te cryptisch. Hij hechtte meer belang aan de drie puntjes onder aan elke brief die Hannelore als een vrijmetselaarssymbool interpreteerde. Van In lachte binnensmonds. Vrijmetselaars zijn goddeloze mensen, had zijn moeder hem destijds met bevende stem ingefluisterd als hij weer eens ondeugend was geweest. Ze ontvoeren kleine kinderen, braden ze in een oven en eten ze op. Tegenwoordig zou men ouders die hun kinderen op die manier de stuipen op het lijf jagen, met de vinger wijzen en hen verplichten een psycholoog in de arm te nemen, de gebroeders Grimm ten spijt.
Van In las alle brieven hardop.
Marcus,
Niemand respecteert u, geen mens zal ooit een traan plengen als de Dood u onverwacht komt halen. Sterven is uw verdiende loon. Vergeet niet dat ik gemachtigd ben u het laatste sacrament toe te dienen. Gij zult niet branden, maar rotten. Weet gij waarom, Marcus? Omdat ik de koning ben van de maden die u langzaam zullen opvreten.
Marcus,
Elk varken weet hoe lang HET zal leven. Gekeeld worden is een lot dat u niet verdient. Eet nooit wat verstikt is. Uw bloed zal purper worden en ik zal me daarover verheugen. Ga dood, Marcus.
Marcus,
Nog voor uw hoofd de slachtbank raakt, zult u sterven van angst. Uw hel is een momentopname die u eeuwig zal achtervolgen.
Marcus,
Niemand zal u vergezellen naar…
Alle brieven waren in dezelfde stijl geschreven en ondertekend met drie puntjes, aangevuld met een citaat. Van In kon alleen de zinsneden uit de bijbel thuisbrengen. De rest kwam hem onbekend voor. De moordthese won veld. Het werd tijd dat hij op zoek ging naar een motief. Over verdachten hoefde hij zich geen zorgen te maken, want daaraan was geen gebrek. Hij liet de brieven van het bed op de vloer glijden en ging lepelsgewijs tegen Hannelore aan liggen. Ze streelden elkaar nog wat en waren daarna allebei uitgeput in slaap gevallen.
Van In liep met gebogen schouders over het Zand. Als er een herinnering was die hij naar het hiernamaals wilde meenemen, was het deze.
Het was maanden geleden dat Broos nog de nacht bij Leona had doorgebracht. Haar lichaam bewonderen en liefkozen was het enige waartoe hij nog in staat was en dat vond hij gezien de omstandigheden niet eens erg. Hoewel Leona nooit echt van hem had gehouden, had ze dat nooit laten merken. In bed had ze haar rol van minnares steeds perfect gespeeld en de geveinsde passie waarmee ze hem vroeger tot in de toppen van de bomen had gedreven, had hij nooit als dusdanig ervaren.
‘Ik vind dat je de politie moet inlichten’, zei Broos met een gesmoorde stem.
‘Ja’, zei ze. ‘Dat zou ik moeten doen.’
Haar rechterwijsvinger gleed over zijn holle rug tot aan zijn schouder en schreef letters in zijn gerimpelde vlees. De letters vormden een naam die Broos maar al te goed kende, de naam van de moordenaar van Marcus Heydens. Tenminste dat had Leona hem verteld. Misschien had ze wel gelogen, alleen maar om hem rustig te laten sterven, want de naam waarvan de letters een onuitwisbaar spoor in zijn vlees hadden achtergelaten, was die van iemand die hij geen goed hart toedroeg.
‘Maar ik kan het niet, Henri. Dat moet je begrijpen.’
Broos ging op zijn rug liggen, waardoor ze het schrijven moest staken.
‘Mij kunnen ze niets meer doen, mon chéri, maar als ze erachter komen dat jij van alles op de hoogte was, ben je medeplichtig aan moord en daar staan zware straffen op, gevangenisstraffen die hoog kunnen oplopen. Je moet de politie inlichten, nu het nog kan.’
Leona legde haar hoofd op zijn borst en luisterde naar zijn onregelmatige hartslag. Straks zou ze het grootste deel van zijn fortuin erven, dat had hij haar enkele maanden geleden toevertrouwd.
‘Als jij de politie niet inlicht, zal ik het doen’, zei Broos plotseling. ‘Ik wil niet dat jij de gevangenis ingaat.’
Zijn hartslag veranderde in een klokkend geluid als van water dat door een te nauwe buis wordt geperst. Hij begon te hoesten. Leona sprong het bed uit, vulde een glas met water en drukte een pilletje uit de blisterverpakking die naast haar op de nachttafel lag. Ze stopte het pilletje onder zijn tong en ondersteunde zijn hoofd. Toen het medicament opgelost was, ondersteunde ze zijn hoofd en liet hem een paar slokjes water drinken. Zijn ademhaling werd rustiger.
‘Kom vlug weer naast me liggen’, zei hij. ‘Straks krijg je het nog koud.’
Haar koele lichaam deed hem tintelen.
‘Ik zal morgen commissaris Van In bellen’, zei Broos vastberaden.
Leona legde haar hoofd op zijn borst. Toen zijn hart weer normaal klopte, schreef ze haar naam op zijn schouder.
‘Wie zegt dat ik alleen maar medeplichtig ben aan de moord op Marcus?’
Het bleef stil in de slaapkamer, tot Broos zachtjes begon te snikken. Leona drukte zich stevig tegen hem aan en streelde zijn wang met de rug van haar hand.
‘Maak je geen zorgen, Henri. Niemand zal ooit kunnen bewijzen wie Marcus heeft vermoord. Neem dat maar van me aan.’
‘Heb jij het gedaan?’
‘Dat kan ik je niet zeggen’, fluisterde Leona in zijn oor. ‘Misschien is het wel iemand die je helemaal niet kent.’
Toen de eerste regendruppels op de straatstenen uiteenspatten, zette Van In het op een sukkeldrafje. Hij had voor een keer geluk, want de bui barstte pas in volle hevigheid los op het moment dat de deur van het politiebureau achter hem dichtviel. Hij bestelde de lift en neuriede ondertussen een paar maten van ‘O fortuna’ uit Carmina Burana.
In kamer 204 zat Versavel driftig op het klavier van zijn computer te tokkelen. Hij keek even op toen Van In binnenkwam en ging daarna onverstoorbaar door met zijn werk.
‘Lukt het een beetje, Guido?’
Van In liep naar de vensterbank en schonk zich een kop koffie in.
‘Wat wil je weten?’
‘Alles’, zei Van In.
Versavel hield op met tikken.
‘Ik ben begonnen met Leona Vidts, het meisje dat Marcus Heydens destijds zwanger maakte en die later met Wilfried Delanghe trouwde.’
‘En met Henri Broos.’
Versavel knikte.
‘Alle gegevens kloppen min of meer.’
‘Wat bedoel je met min of meer?’
‘Er is een probleem met Valentijn Heydens.’
Versavel schoof zijn stoel naar achteren en zette zijn bril af.
‘Valentijn Heydens is geboren op 15.12.1964 als Valentijn Vidts.’
Versavel sloeg een paar toetsen aan en liet Van In meekijken op het scherm. Er verscheen een document waarin stond dat Marcus Heydens pas vier jaar geleden het natuurlijke vaderschap van Valentijn Vidts had opgeëist.
‘Dat is vreemd’, zei Van In.
‘Wil je de rest nog zien?’
Versavel sloeg opnieuw een paar toetsen aan.
‘Leona Vidts, geboren op 14.07.1939 in Oostende. Gehuwd met Wilfried Delanghe in 1965. Een kind: Diana. Gescheiden in 1971. Opnieuw gehuwd met Henri Broos in 1972. Twee kinderen: Joris en Virginie’, las hij van het scherm van zijn computer. ‘Huidig adres: Potterierei 25.’
Van In krabde de zijkant van zijn neus. Broos had hem niet verteld dat hij en zijn vrouw niet langer samenwoonden.
‘Het lijkt wel of we in een Grieks drama zijn beland’, zuchtte hij.
Versavel knikte. Hij wist dat Van In een hekel had aan familietoestanden.
‘We zullen ergens moeten beginnen, Pieter. Wie wordt het: Valentijn, Diana, Delanghe of de notaris?’
‘De moeder, Guido.’
‘Leona Vidts.’ ‘Ja.’
Versavel stelde zich geen vragen. Van In ging meestal op zijn intuïtie af en dat had hem in het verleden geen windeieren gelegd.
‘Wanneer gaan we erop af?’
‘Nu meteen. Waarom denk je anders dat ik zo vroeg uit mijn nest ben gekomen?’
Hoewel Versavel niet kon weten wat er vannacht gebeurd was, vond hij dat Van In er vanochtend een stuk jonger uitzag, en dynamischer. Het leek alsof iemand de klok tien jaar had teruggedraaid.
‘Zal ik Vanneste op de hoogte brengen van onze bevindingen of geeft u er de voorkeur aan de adjunct-commissaris in het ongewisse te laten?’ vroeg hij formeel.
‘Dat lijkt me niet erg collegiaal, brigadier. Het minste wat we kunnen doen is een bericht achterlaten.’
Van In nam een vel papier en een viltstift:
Beste Verpeste. We zijn er even niet. Als u een boodschap wilt inspreken, verfrommel dan dit papier en gooi het in de prullenmand. Biep.
‘Daar zal hij om kunnen lachen’, zei Versavel.
‘Als meneer de rechercheur wil uithangen, moet hij ervoor zorgen dat hij op tijd is.’
Versavel glimlachte. Van In had hem vanochtend om kwart over zes gebeld en hem gevraagd een halfuur vroeger dan normaal op kantoor aanwezig te zijn. Het was een oude truc die in het verleden zijn deugdelijkheid had bewezen en hen al van menig pottenkijker had verlost, want dienstkloppers als Vanneste blonken uit door stiptheid, niet door motivatie.
‘Vooruit dan maar’, zei Van In. ‘Het wordt tijd dat we opstappen.’
‘Denk je dat mevrouw Vidts op dit uur al aanspreekbaar is?’
‘Als ik “meteen” zeg, wil dat niet zeggen “meteen aan het werk”.’
Versavel wist wat dat betekende.
‘Koffie op de Markt?’
‘Koffie en koeken’, zei Van In. ‘Ik ga dood van de honger.’
‘Ben je iets te weten gekomen over onze raadsheer?’ vroeg Van In tussen twee happen koffiekoek.
Versavel roerde in zijn cappuccino.
‘Ik heb gisteren een paar betrouwbare mensen gebeld’, zei hij. ‘Marcus Heydens stond bekend als een playboy.’
‘Een playboy’, lachte Van In. ‘Bij het Hof van Cassatie?
Een van de contactpersonen van Versavel werkte bij de staatsveiligheid en daar hadden ze een lijvig dossier over raadsheer Heydens.
‘Zijn reputatie heeft hem in ieder geval niet belet pijlsnel carrière te maken.’
Marcus Heydens had zeven jaar over zijn rechtenstudie gedaan, maar was ondanks die magere prestatie op zijn achtentwintigste tot substituut benoemd. Vijf jaar later werd hij tot advocaat-generaal gepromoveerd bij het Hof van Beroep in Gent en op zijn vijfenveertigste viel hem een nog grotere eer te beurt: hij werd raadsheer bij het Hof van Cassatie.
‘Rechters die goed kunnen vogelen, vliegen het hoogst’, zei Van In.
Het klonk een beetje ordinair, maar daar trok Van In zich niets van aan. Hij zou de intellectuelen die achter gesloten deuren schuine moppen debiteerden de kost niet willen geven.
Versavel nipte van zijn cappuccino.
‘Een jaar of vier geleden is daar echter verandering in gekomen’, zei hij.
‘Heeft zijn prostaat het laten afweten?’
‘Nee, Pieter. Volgens mijn contactpersoon is raadsheer Heydens de voorbije vier jaar in geen enkel bordeel meer gesignaleerd.’
‘Een mirakel dan?’
‘Misschien’, zei Versavel. ‘Raadsheer Heydens is vier jaar geleden vrijmetselaar geworden.’
Van In begon te lachen.
‘Die kerels geloven niet in God, Guido, laat staan in mirakels.’
De brigadier keek sereen voor zich uit. Hoe ouder hij werd hoe groter de behoefte om in iets te geloven. Daar zou Van In te gelegener tijd ook nog achter komen.
‘Vrijmetselaars geloven dat het universum het werk is van de Grote Bouwmeester’, zei hij.
Van In verslikte zich bijna in zijn koffiekoek. Was het toeval dat op alle brieven die Heydens had ontvangen, een postzegel prijkte waarop een huis stond afgebeeld van Horta, een van de bekendste Belgische architecten?
‘Ik denk dat het stilaan tijd wordt om op te stappen’, zei hij. ‘We hebben vandaag nog een boel dingen te doen.’
De Potterierei was wellicht een van de meest idyllische locaties in de Brugse binnenstad. Het was er rustig wonen en wie langs de kade kuierde, kreeg meteen en helemaal gratis een nostalgische ervaring in zijn strot geduwd. Het rook er ook aangenaam, vooral in de herfst als de bomen zich van hun tooi ontdeden en de kasseien onder een dik tapijt van rottende bladeren lagen. Een aantal zeventigplussers uit de buurt zag dat enigszins anders. Maar ja, welke politicus bekommerde zich om een paar oudjes met een kunstheup?
‘Misschien hadden we haar eerst moeten bellen’, zei Versavel toen hij de Golf onder een kalende plataan parkeerde.
Van In haalde nonchalant de schouders op en zette de kraag van zijn jasje op om zich te beschermen tegen de neergutsende regen.
‘Als mevrouw Vidts niet thuis is, stel ik voor dat we een Duvel gaan drinken in café Vlissinghe. Dat is hier vlakbij.’
Na zijn nachtelijke uitspatting voor de open haard in de salon wist Van In nu zeker dat de consumptie van Duvels zijn potentie niet had aangetast. Zich laten steriliseren zoals Bruynooghe was voorlopig niet aan de orde.
‘Volgens mij is ze thuis’, zei Versavel.
‘Hoe weet jij dat zo zeker?’
‘De televisie staat aan. Zie je het geflikker dan niet door het raam?’
‘Het geflikker?’
‘Ja, het geflikker’, reageerde Versavel korzelig. ‘Kan ik er iets aan doen dat het woord meer dan één betekenis heeft?’
‘Nee’, lachte Van In. ‘Flik, flikken, flikker, het klinkt in ieder geval toepasselijk.’
Ze staken de straat over. Het pand dat Leona Vidts betrok, was niet meteen het aantrekkelijkste uit de rij. De hele benedenverdieping werd in beslag genomen door een groot raam en een voordeur. De slordig bepleisterde façade stak schril af tegen de zorgvuldig gerestaureerde gevels van de belendende huizen, maar daar trok de eigenaar van nummer 25, een kleine zelfstandige, die in de jaren zeventig al zijn zwart geld in onroerend goed had gestopt, zich niets van aan. Zolang de huurders betaalden, was hij al dik tevreden. Van In belde aan.
Ding-dong. Een keffende hond stoof vierklauwens op de voordeur af.
‘Poedel of chihuahua?
‘Chihuahua’, zei Versavel.
‘Dat belooft wat.’
Van In had een hekel aan kleine honden, vooral aan de mormels die bij oude, dikke dames in de smaak vallen. Toen de deur openging, moest hij die mening bijstellen. Leona Vidts was slank en ze zag er bijzonder bevallig uit voor haar leeftijd. Ook wat de hond betrof, had hij het mis, want het waren er twee, allebei Yorkshire terriërs. Een zwarte en een witte.
‘Goedemorgen, heren.’
Leona droeg een wijde kimono, geen nepding maar een echte, made in Japan. Ze glimlachte minzaam.
‘Ik ben commissaris Van In en dit is brigadier Versavel. Kunnen wij u even spreken, mevrouw?’
‘Natuurlijk.’
Leona zette een stap achteruit en maande de honden vriendelijk aan de gasten niet lastig te vallen, maar daar had de zwarte terriër geen oren naar. Hij ging voluit in de aanval en beet zich vast in Versavels broekspijp.
‘Af’, beval Leona streng.
De hond gehoorzaamde onmiddellijk en trok zich kwispelstaartend terug.
‘Ik sluit ze even op in de slaapkamer’, zei ze.
Terwijl Leona Vidts de honden naar de slaapkamer dreef, trok Versavel met een boos gezicht zijn broek in de plooi. Als er één ding was waarom hij niet kon lachen, dan was het de staat van zijn uniform. Dat moest er onder alle omstandigheden onberispelijk uitzien.
‘Frank zal je heus niet buitengooien als er een kreukje in je broek zit’, zei Van In plagerig. ‘Wie weet raakt hij er wel opgewonden door?’
Versavel veegde de hondenkwijl van zijn broekspijp. Als Van In freudiaans gekleurde opmerkingen maakte, betekende dat meestal dat hij zelf de beest had uitgehangen.
‘Gelukkig kun je honden opsluiten’, reageerde hij laconiek. ‘Wat van jou niet gezegd kan worden.’
Nog voor Van In hem van repliek kon dienen, kwam Leona Vidts uit de slaapkamer. Bij iedere stap die ze zette, ruiste haar kimono als een bos riet in de wind.
‘Komt u toch binnen, heren.’
In tegenstelling tot de trieste voorgevel was de woonkamer een oase van goede smaak. Een bankstel, dat ooit op de voorpagina van een prestigieus tijdschrift had geprijkt, nam een groot deel van de sober ingerichte ruimte in. Tegen een van de helder geverfde muren stond een antiek kastje van kersenhout en op de glanzende parketvloer lag een zandkleurig kleed dat aan de uiteinden versierd was met Indiaanse motieven. Er hingen ook een paar schilderijtjes. De stijl ervan was onmiskenbaar. Ze waren van de hand van Marcus Heydens.
‘Kan ik jullie een drankje aanbieden? Een kop koffie? Of mag het iets sterkers zijn?’
Van In aarzelde. Amerikaanse dokters waren onlangs tot de conclusie gekomen dat een of twee whisky’s per dag de kans op hart- en vaatziekten met de helft verkleinde. Andere wetenschappers daarentegen beweerden dat iedere borrel honderdduizend hersencellen vernietigde. Wie moest hij geloven? Gelukkig hakte Leona Vidts de knoop voor hem door.
‘Eentje kan geen kwaad, commissaris.’
Ze kneep haar ogen dicht en lachte schalks alsof ze geregeld politiemensen over de vloer kreeg en wist dat echte flikken zelden een borrel afsloegen, ongeacht het uur van de dag waarop ze die aangeboden kregen.
‘Een whisky’tje, commissaris? Ik heb Black and White in de kast staan. Als u die lust tenminste.’
‘Een kleintje dan’, zei Van In.
‘En voor mijnheer de brigadier?’
‘Ik ben tevreden met een glas water, mevrouw’, zei Versavel.
‘Dat is naar verluidt sterker dan whisky.’
Hij draaide zijn hoofd in de richting van Van In.
‘Het is zo sterk dat zelfs een gehavend schip erop blijft drijven.’
‘Eigenlijk zou ik blij moeten zijn dat jullie een dna-test weigeren’, zei Diana Delanghe.
Ze richtte zich in haar volle lengte op en plantte haar handen uitdagend in haar heupen. De overwinning lag binnen handbereik. Als alles meeviel, zou ze over een paar weken over voldoende geld beschikken om een normaal leven te leiden en haar baby een behoorlijke opvoeding te geven. Daarvoor had ze het tenslotte allemaal gedaan, voor het kleine wezentje in haar buik, het kindje dat niemand haar gunde.
‘Er is geen enkele reden waarom we ons aan een dna-test zouden onderwerpen’, zei Virginie Broos. ‘Wat ons betreft is Henri Broos onze vader. De erfenis van Marcus Heydens laat ons koud.’
‘Zijn jullie ook bereid dat op papier te bevestigen?’
Diana had haar advocaat een document laten opstellen waarin uitdrukkelijk vermeld stond dat de ondertekenaars afstand zouden doen van het fortuin dat Marcus Heydens had nagelaten.
Joris Broos graaide met een tastend gebaar een pakje sigaretten van de salontafel. Zijn hand beefde.
‘Ik zou toch graag met zekerheid…’
Virginie pakte een aansteker.
‘Maak je daar toch geen zorgen over, Joris.’
Ze stak een sigaret aan en duwde die tussen de vingers van haar blinde broer.
‘We willen niets met je intriges te maken hebben’, zei ze vastbesloten. ‘Bovendien hebben wij “zijn” geld niet nodig. Ik zou het op prijs stellen als je mijn huis zou willen verlaten, Diana. Wij zijn je verhaaltjes meer dan beu.’
‘Ik zal je pas met rust laten als je afstand doet van de erfenis.’
‘Ik teken niets’, zei Virginie.
Diana begon sneller te ademen. Ze sperde haar ogen wijd open en balde haar rechtervuist.
‘Vuile teef. Als je niet tekent, zal ik eigenhandig je ogen uitkrabben, kutwijf, droge mossel, konijnenkop…’
Virginie leek niet onder de indruk van de scheldwoorden die haar halfzuster haar naar het hoofd slingerde. Ze wachtte tot Diana uitgeraasd was, liep naar het kastje waar de telefoon stond en nam de hoorn op.
‘Als je niet meteen opstapt, bel ik de politie’, zei ze rustig. ‘Net zoals vorige keer.’
Twee jaar geleden was Diana na een miskraam in een diepe depressie beland. In het begin had Virginie haar proberen te troosten, maar toen Diana zich steeds agressiever ging gedragen, had ze op een dag na een slaande ruzie de politie gebeld, en dat had geholpen. Sindsdien dreigde ze daarmee telkens als Diana een woedeaanval kreeg.
‘De politie, de politie… Denk je dat ik bang ben voor de politie? Ik zal die schoften vertellen wat hier aan de hand is, dat jij mij beledigt, me weigert te helpen. Trut.’
Virginie drukte een toets in.
‘Vuilbek, koeienkont, slijmspuit…’
Virginie drukte de tweede toets in en bracht de hoorn naar haar oor.
‘Hallo, spreek ik met de politie… Mijn naam is Virginie Broos… Kunnen jullie onmiddellijk iemand sturen… Het adres is… Tot straks, dank u.’
Ze legde de hoorn neer.
‘Binnen vijf minuten zijn ze hier, Diana. Maak dat je wegkomt.’
Toen Joris de voordeur hoorde dichtslaan, haalde hij opgelucht adem. Het trucje was weer eens gelukt.
‘Ik heb inderdaad vier kinderen, commissaris’, zei Leona.
Ze schopte haar slippers uit, ging op de bank zitten en kruiste haar benen. De kimono liet alleen haar enkels en voeten onbedekt. Die waren mooi en sierlijk. Op haar hielen zat geen plekje eelt en haar wreven werden niet ontsierd door blauwe, kronkelige aders, wat zeldzaam is bij vrouwen van die leeftijd.
Van In nipte van zijn whisky. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Leona Vidts er op haar dertigste had uitgezien. Ondertussen dacht hij na over de volgende vraag die hij haar zou stellen. Hij koos voor een directe aanpak.
‘Was Valentijn uw eerste kind?’
‘Ja’, antwoordde Leona met enige trots. ‘Valentijn is mijn eerste.’
‘Is hij de zoon van Marcus Heydens?’ ‘Ja.’
‘Heeft Marcus Heydens hem als zijn zoon erkend?’
‘Dat heeft hij pas later gedaan.’
‘Hoeveel later?’
‘Marcus heeft Valentijn vier jaar geleden in zijn huis opgenomen.’
‘Ging u daar zomaar mee akkoord?’
Leona drukte haar vingertoppen tegen elkaar, fronste haar voorhoofd en schudde daarna haar hoofd.
‘Toen Marcus me vertelde dat hij Valentijn als zijn zoon zou erkennen, heb ik de hele nacht liggen janken van geluk’, zei ze trots.
Van In nam nog een slokje van de Black and White. Leona Vidts straalde iets uit dat hem bekoorde, een combinatie van eerlijkheid en vechtlust. Dat zag hij aan haar ogen, de manier waarop ze zich bewoog en nog het meest aan haar houding. Zoals ze daar zat met gekruiste benen, leek ze op een roofdier dat verdomd goed wist dat het iedere prooi de baas kon en dus nooit van honger zou omkomen.
‘Was dat niet een beetje laat? Heydens heeft u toch in de steek gelaten op het moment dat u zijn hulp best kon gebruiken?’
Veel vrouwen zouden op die vraag emotioneel gereageerd hebben, maar Leona vertrok geen spier.
‘Ik heb met Marcus de meest passionele relatie gehad die een vrouw zich maar kan voorstellen. De herinnering aan de schaarse momenten die we met elkaar deelden, was voor mij voldoende om het gemis dat er telkens weer op volgde te kunnen dragen.’
Van In wist niet goed meer wat te zeggen. Gisteren had hij aan den lijve ondervonden hoe krachtig passie kon zijn. Het was een balsem voor de momenten waarop liefde tekortschoot, een frisse bries die een vonk in een laaiende vuurzee kon omtoveren.
‘Heeft Marcus Heydens u financieel gesteund?’ vroeg hij na een korte aarzeling.
Leona Vidts liet zich ook door die vraag niet uit haar evenwicht brengen.
‘Marcus heeft me altijd door dik en dun gesteund, commissaris. Hij was mijn rots en enige toeverlaat.’
‘Zelfs toen u later…’ – Van In sloeg zijn notitieboekje open – ‘met Wilfried Delanghe trouwde?’
Leona richtte haar hoofd op. Hoewel ze een scherpe kin en een uitgesproken kaaklijn had, zag ze er niet arrogant uit.
‘Mijn eerste huwelijk was een regelrechte ramp.’
‘Heeft Delanghe u mishandeld?’
Leona begon hardop te lachen en er dansten pretlichtjes in haar ogen.
‘Nee, commissaris. Wilfried is een doodbrave man, een beetje te braaf als u het mij vraagt. Hij had zo zijn principes.’
Leona vertelde in een paar woorden waarom ze zich van Wilfried Delanghe had laten scheiden.
‘Eigenlijk wilde hij katholieker zijn dan de paus’, zei ze met een geheimzinnig lachje. ‘Als u tenminste begrijpt wat ik bedoel.’
Van In knikte. Natuurlijk begreep hij wat ze bedoelde. Diana was dan toch niet de dochter van Wilfried Delanghe. Waarom had notaris Broos dat met klem ontkend?
‘U gaat waarschijnlijk ook erven van Marcus Heydens?’
‘Die kans zit er dik in, commissaris.’
Leona legde de nadruk op ‘dik’.
Ze waren niet te tellen, de lustige vrouwtjes die na de dood van hun minnaar in de prijzen vielen en zodra de buit binnen was hun nederige flat inruilden voor een villa aan zee of halsoverkop een reis om de wereld boekten. Het leek of Leona Vidts Van Ins gedachte raadde.
‘U wilt nu waarschijnlijk weten waar ik was op de avond dat Marcus zelfmoord pleegde?’
Ze zei het zonder enige ironie, op een haast zakelijke toon, alsof ze haar ondervrager behulpzaam wilde zijn.
‘Die vraag ging ik u inderdaad stellen’, zei Van In.
‘Ik heb de hele avond naar de televisie gekeken, naar Death in Venice met Dirk Bogarde.’
Versavel moest glimlachen. Death in Venice was een van zijn favoriete films. Hij had er eergisteren samen met Frank naar gekeken. Gelukkig had Delodder hem pas gebeld na de aftiteling.
‘Heeft Valentijn u gebeld?’ vroeg Van In.
‘Nee. Valentijn belt me alleen als hij geld nodig heeft.’
‘Hoe bent u er dan achter gekomen dat Marcus Heydens dood was?’
‘Dat heeft Diana mij verteld’ zei Leona.
‘Diana?’
‘Inderdaad, commissaris.’
‘Stoort het u als ik een sigaret opsteek?’ vroeg Van In.
Leona schudde het hoofd, stond op en liep naar de keuken om er een asbak te halen.
Versavel keek naar Van In. Ze dachten allebei hetzelfde. Waarom had Valentijn zijn halfzuster gebeld en niet zijn moeder?
‘Diana heeft altijd een bijzondere band gehad met Valentijn’, zei Leona. ‘Ze hebben jaren dezelfde flat gedeeld. Die twee hebben geen geheimen voor elkaar.’
Van In nam een trek van zijn sigaret.
‘Hebt u een goede band met uw dochter?’
‘Ik wel’, zei Leona. ‘Maar…’
Ze zette de asbak op de salontafel en ging weer op de bank zitten, kaarsrecht en met gekruiste benen.
‘Diana is vaak in de war. Ze lijdt aan achtervolgingswaanzin. Valentijn is de enige met wie ze nog contact heeft. Met mij wil ze niets meer te maken hebben.’
Van In knikte en nam nog een slokje van zijn whisky. Ieder stukje nieuwe informatie maakte het verhaal nog ingewikkelder dan het al was.
‘Waarom heeft zij u dan gebeld om te zeggen dat Marcus Heydens vermoord was?’
‘Is dat belangrijk, commissaris?’
‘Wilt u de vraag beantwoorden, mevrouw Broos?’
Van In gebruikte met opzet de naam van haar man.
‘Mijn naam is Vidts, commissaris.’
Versavel, die Leona die hele tijd scherp in de gaten had gehouden, registreerde nu wel enige emotie in haar stem. Hij wisselde een blik van verstandhouding met Van In. Het was duidelijk dat Leona Vidts iets te verbergen had.
‘Oké, mevrouw Vidts. Ik zal de vraag anders formuleren.’
‘Doe geen moeite, commissaris. Ik heb u toch net gezegd dat Diana zwaar ziek is. Daar zijn alle psychiaters het over eens.’
‘Is ze gek?’ vroeg Van In.
Hij dacht aan het lot van het kind in haar buik.
‘Gek is een woord dat ik niet graag gebruik, commissaris. Diana is psychotisch. Ze is ervan overtuigd dat ik haar slecht heb opgevoed en laat geen gelegenheid onbenut om me dat in te peperen. Ze weet dat ik altijd van Marcus heb gehouden. Daarom heeft ze me gebeld. Om me pijn te doen. Ze hoopte dat ik aan de telefoon in tranen zou uitbarsten.’
Er volgde een pijnlijke stilte. Sterke vrouwen huilen niet, dacht Van In.
‘Dat is jammer, mevrouw Vidts.’
‘Leona, zeg maar gerust Leona.’
Ze begon plotseling te lachen.
‘U vraagt zich waarschijnlijk af waarom ik niet rouw om het verlies van mijn geliefde, commissaris?’
Van In voelde zich een beetje gegeneerd.
‘Dat zijn mijn zaken niet, mevrouw. Het is mijn taak om een moordenaar op te sporen. De rest…’
‘Laat u koud? Dat geloof ik niet. Weet u waarom?’
Van In schudde zijn hoofd. Hij probeerde zijn geest af te schermen, maar kon niet vermijden dat Leona zijn ziel peilde.
‘Omdat u net als Marcus een nakomeling bent van Orpheus. Ook uw liefde zal net als de onze de dood overstijgen.’
Het waren beklijvende woorden, die Van In een vreemd gevoel in zijn achterhoofd bezorgden, kleine elektrische schokjes die zijn perceptie van de werkelijkheid op een prettige manier verstoorden.
‘Als ik mij niet vergis, was het Orpheus die zijn geliefde Eurydice uit het dodenrijk probeerde te ontvoeren, niet omgekeerd’, zei Versavel koel.
Hij greep in omdat hij vond dat de situatie uit de hand begon te lopen, maar Leona Vidts gaf zich niet zomaar gewonnen.
‘Dat verhaal stamt uit een tijd waarin vrouwen als tweederangs wezens werden beschouwd, brigadier. Waarom zou ik niet de rol van Orpheus kunnen spelen en net als hij mijn geliefde proberen te bevrijden van de kluisters des doods? Ik weet zeker dat Marcus op me zal wachten tot ik hem kom halen.’
Op dat moment besefte Versavel dat er bij Leona Vidts ook een steekje loszat. Het was echter zeer de vraag of Van In daar ook zo over dacht, want hij was volledig in de ban van haar en bleef aandachtig luisteren naar haar verhaal waaraan geen einde scheen te komen alsof hij plotseling het licht had gezien.
‘Ik kan je de zaak-Heydens niet toevertrouwen, Hannelore’, zei procureur Beekman.
‘Waarom niet?’ vroeg ze nijdig. ‘Valentijn is toch geen verdachte. Het rapport van dokter Dupon is formeel, Marcus Heydens is om 20 uur gestorven en toen was Valentijn bij mij.’
Beekman knikte. Het vuur waarmee Hannelore haar ex-vriend verdedigde, maakte hem een beetje ongerust.
‘Ik heb Dupon gebeld en hij is inderdaad formeel wat het tijdstip betreft waarop de dood is ingetreden.’
Dupon had hem alles haarfijn uitgelegd. De lichaamstemperatuur van een lijk nam elk uur met een graad af. Theoretisch kon men op die manier en op voorwaarde dat de omgevingstemperatuur normaal was, het tijdstip waarop de dood was ingetreden vrij nauwkeurig bepalen, zeker als het slachtoffer nog niet al te lang overleden was. Marcus Heydens was volgens het boekje gestorven: 22 graden in de salon en 32,4 in zijn aars. Geen enkele patholoog zou de conclusies van dokter Dupon aanvechten. Dat stond als een paal boven water.
‘Deze discussie heeft niets met deontologie te maken, Hannelore. Ik kan je de zaak-Heydens niet toevertrouwen omdat er geen zaak-Heydens is. Marcus Heydens heeft zelfmoord gepleegd. Dat heeft het onderzoek uitgewezen.’
‘Welk onderzoek?’
Beekman snufte en krabde de achterkant van zijn linkeroor.
‘Het onderzoek dat ik bevolen heb, Hannelore. Ik zal je de resultaten in de loop van de dag laten bezorgen.’
Hannelore keek haar baas doordringend aan. Hoewel hij zijn blik niet afwendde, voelde ze aan dat er iets mis was met hem.
‘Van In is ervan overtuigd dat Heydens vermoord is’, zei ze.
‘Kan hij dat bewijzen?’
‘Natuurlijk’, zei Hannelore. ‘Je kent Van In toch. Hij komt er wel achter wie die dreigbrieven heeft geschreven.’
‘Welke dreigbrieven?’
‘Daar zal ik je morgen een kopie van bezorgen, Jozef.’
Hannelore stond op en liep naar de deur. Hoewel ze een strak minirokje droeg, keek Beekman haar niet na. Dat voelde ze.
‘Ik heb de indruk dat je je stierlijk verveeld hebt’, zei Van In toen ze rond de middag, na een gesprek van meer dan twee uur met Leona Vidts, uiteindelijk toch in café Vlissinghe waren beland.
Hij liet zijn vinger over de buik van zijn Duvelglas glijden.
‘Wat denk je eigenlijk van haar?’
‘Wil je dat echt weten?’ vroeg Versavel.
‘Je denkt dat ze gek is.’
‘Is “prettig gestoord” ook goed?’
‘Zijn we dat niet allemaal?’
Van In plaatste zijn vinger op de rand van zijn glas en maakte een draaiende beweging tot er een snerpende fluittoon ontstond. Leona Vidts had haar dochter afgeschilderd als een onevenwichtig kind met destructieve neigingen, een pathologische leugenaar met wie niemand kon opschieten. Ze had ook laten doorschemeren dat Diana een ongezonde relatie onderhield met haar (half)broer. Van In liet zijn vinger steeds sneller over de rand van het glas glijden. Als Marcus Heydens geen zelfmoord had gepleegd, was het niet denkbeeldig dat een familielid hem uit de weg had geruimd. Valentijn had een alibi. Diana en Leona hadden er geen.
Een oude Bruggeling die iedere dag in café Vlissinghe een aperitiefje kwam drinken, zette zijn glas neer.
‘Goj oost u kè stoppen met da geruchte, onnozeloare.’
Versavel, die hier iedere dinsdagavond met Frank kwam kaartspelen, haalde prompt zijn portefeuille tevoorschijn en zwaaide met een briefje van tweehonderd naar het meisje dat achter de tapkast stond.
‘Het wordt tijd dat we opstappen, Pieter.’
Van In haalde zijn vinger van zijn glas en dronk het restant van zijn Duvel in één slok leeg. De oude man knikte goedkeurend in de richting van Versavel.
‘Ken je die oude zeurpiet?’ vroeg Van In langs zijn neus weg toen ze door de gang naar buiten liepen.
‘Nee. Waarom vraag je dat?’
‘Volgens mij valt hij op jou, Guido. Geef toe, je wordt er ook niet jonger op.’
‘Niet jonger, maar ook niet dommer’, sneerde Versavel.
Hoewel ze elkaar al jaren kenden, kreeg Versavel het steeds moeilijker met de grollen van zijn overste. Lag het aan de promotie die hem dreigde te ontglippen als hij loyaal bleef tegenover Van In of maakte hij zich zorgen om de wrevel die Frank aan de dag legde omdat hij de commissaris door dik en dun bleef steunen?
Even buiten Jabbeke reed een veertigtonner een parkeerterrein op. Hoewel de verwarming in de cabine afstond, transpireerde de chauffeur. Om de twee seconden wierp hij een blik in zijn achteruitkijkspiegel op zoek naar een witte combi met een oranje of blauwe streep. Pas toen hij er zeker van was dat er geen politiewagens in de buurt waren, zette hij de motor af en trok de handrem aan.
Toen de ruitenwissers stilvielen, gutste de regen over de voorruit. Ronny draaide de dop van zijn thermoskan los en schonk zich in de beslotenheid van zijn cabine een kop koffie in. Hij stak een sigaret op en liet zijn hand over zijn dij glijden, over het bundeltje bankbiljetten dat door zijn broekzak puilde. Het geld dat hij in Italië had gekregen, zou over een kwartier echt van hem zijn, als zijn contactpersoon kwam opdagen en zijn illegale passagiers van hem zou overnemen. Tweeduizend dollar was een pak geld, zelfs voor een trucker die negentig uur per week achter het stuur zat en in ruil daarvoor een niet onaardig salaris binnenhaalde. Ronny had vrienden die met mensensmokkel in minder dan een jaar voldoende extra geld bij elkaar hadden geschraapt om er een nieuwe bmw van te kopen, geen prutsding maar een volbloed uit de 700-serie, compleet met alle accessoires. Voor zo’n bak was Ronny bereid vijf jaar van zijn leven op te offeren.