6
Sinds sommige politici in het openbaar hadden toegegeven dat het onveiligheidsgevoel waarmee de burgers kampten echt bestond, deden politie en rijkswacht hun best het publiek de indruk te geven dat ze waakzaam waren. Hoofdcommissaris De Kee, steeds bereid om de spits af te bijten, had zes maanden geleden een rendabiliteitsstudie laten uitvoeren en hij was tot de conclusie gekomen dat ‘het blauw in de straat’ maximaal rendeerde op plaatsen waar veel volk passeerde. Hij beval daarom de oprichting van een speciaal peloton dat hij de codenaam Cerberusteam meegaf naar analogie met de driekoppige helhond. De ploeg bestond uit vier agenten (Griekse mythologie was niet de sterkste kant van de hoofdcommissaris). Hun taak bestond erin zich op geregelde tijdstippen naar bepaalde plaatsen te begeven waar een grote concentratie van mensen te verwachten of te voorspellen viel (sic een vertrouwelijk dienstorder van hoofdcommissaris De Kee).
Agent Bruynooghe had vanochtend de opdracht gekregen een zieke collega van het Cerberusteam te vervangen en dat vond hij niet erg. Het poedelpeloton, want zo werd het geesteskind van De Kee in de wandelgangen genoemd, genoot een zekere vrijheid en Bruynooghe was van plan daarvan te profiteren om in de loop van de dag hier en daar stiekem een pilsje te gaan drinken, want wie kon met zekerheid voorspellen waar een grote concentratie van mensen te verwachten viel zonder daarvoor de nodige observaties te doen? Toch waren Bruynooghe en zijn collega ondanks die relatieve vrijheid verplicht een aantal vaste plekken af te werken. Het station was daar een van. Ze moesten er om het uur langsrijden en dat deden ze klokvaster dan de meeste treinen.
‘Tiens’, zei Bruynooghe plotseling tegen zijn collega toen ze met de combi met een slakkengangetje het stationsplein opreden.
Hij zat in de passagiersstoel, een recht dat hem als oudste dienstdoende agent toekwam.
‘Draai die eens door de molen, collega.’
Hij wees naar de lichtblauwe Renault Espace die in de ‘kiss and ride’-zone geparkeerd stond.
‘Als ik me niet vergis, is dat een verdachte wagen.’
De collega van Bruynooghe, een Limburger die twee jaar geleden met een Brugse was getrouwd, tikte het nummer van de Espace in op het toetsenbord van de boordcomputer.
‘Bingo’, zei hij na twintig seconden.
Bruynooghe grijnsde en schakelde meteen over op plat Brugs.
‘Kejje nu getoogd oe dajje da moe doen, Alex. Noaste kè ist an joen toer.’
Alex haalde de schouders op. Hij begreep geen jota van het taaltje dat Guido Gezelle beroemd had gemaakt.
‘Bruynooghe heeft de Espace van Diana Delanghe gelokaliseerd’, zei Versavel, toen Van In zoals gewoonlijk meer dan een halfuur te laat op kantoor verscheen.
‘Waar?’
‘Aan het station.’
‘Aan het station?’
‘Ja, aan het station. Hij vraagt wat hij moet doen.’
‘Wie?’ ‘Bruynooghe.’
Van In liet zich in zijn stoel ploffen en wreef met zijn hand over zijn voorhoofd. Toen hij vanochtend bij de koffie een sigaret wilde opsteken en merkte dat de zijne op waren, had Hannelore een nieuw pakje uit haar handtas gehaald.
‘Wat moet ik hem zeggen, verdomme?’
Omdat Versavel zelden of nooit vloekte, schrok Van In wakker uit zijn overpeinzingen en draaide zijn hoofd een kwartdraai naar links.
‘Stuur Verpeste erop af en bel Vermeulen.’
‘Vermeulen?’
‘Om sporen te zoeken, Guido. We moeten de zaak toch een beetje professioneel aanpakken.’
‘Wat doen wij ondertussen?’
‘Nadenken’, zei Van In. ‘A propos, ben je er al achter gekomen of Heydens een levensverzekering op zijn naam heeft staan?’
‘Volgens notaris Broos heeft hij er geen.’
Versavel toetste het nummer van de meldkamer in en vroeg de officier met wachtdienst of hij contact wilde opnemen met Vermeulen en Vanneste. Daarna ging hij voor het bureau van Van In staan.
‘Is er nog iets tot uw dienst, commissaris?’
Als het hem niet lekker zat, sloeg Versavel een officiële toon aan en dat was voor Van In dan meestal een voldoende reden om hem te vragen wat er scheelde, maar dit keer gaf hij geen kik. Hij werd volledig in beslag genomen door het voorval aan de ontbijttafel. Het pakje sigaretten dat hij vanochtend van Hannelore had gekregen, was van een ander merk dan ze gewend was. Ze had het na haar uitstapje met Heydens in een café op de Markt gekocht, waar ze noodgedwongen nog een cola had gedronken.
‘Er zit een gat in het tijdgebruik van Valentijn Heydens’, zei hij verstrooid.
‘Oh ja?’
Versavel trok een boos gezicht en ging achter zijn bureau zitten. Zijn loyaliteit tegenover Van In had de voorbije dagen een flinke deuk gekregen. De vermeende affaire tussen Hannelore en Heydens en de manier waarop Van In zijn frustratie op hem afreageerde, begonnen flink op zijn zenuwen te werken. Bovendien zeurde Frank voortdurend over de nakende promotie, dat die wel eens in het gedrang zou kunnen komen als hij Van In onvoorwaardelijk bleef steunen en ook dat had zo zijn invloed op zijn humeur. Het maakte Versavel bijzonder prikkelbaar, want hij had er schoon genoeg van om als pispaal voor zijn chef te fungeren.
‘Ik vind dat je overdrijft’, zei hij nurks.
‘Overdrijven. Wat bedoel je daar in vredesnaam mee? Ik kom al jaren te laat op kantoor. Daarmee hoef jij je toch niet te bemoeien.’
Versavel voelde iets scheuren in zijn binnenste. Gal spoot langs zijn slokdarm naar boven.
‘Weet je wat jij bent, commissaris Van In?’
Zijn stem trilde en zijn gezicht liep rood aan. Hij wipte van zijn stoel en ging in het midden van de kamer staan, met zijn handen in zijn heupen.
‘Je bent een klootzak, een dikke vette blaaskaak, een zuipschuit…’
‘Guido!’
Versavel liet zich niet intimideren.
‘En een arrogante zak’, voegde hij er woedend aan toe.
Het was niet de eerste keer dat iemand Van In voor arrogante zak uitschold. Hij had er nooit van wakker gelegen, maar dit keer sneden de scheldwoorden die zijn vriend hem naar het hoofd slingerde als roodgloeiende messen door zijn lijf. Hij stond op, liep naar Versavel en probeerde hem te kalmeren.
‘Laten we alsjeblieft geen ruzie maken, Guido. Toch niet na al die jaren.’
Agenten die in de belendende kamers werkten, kwamen in de gang staan en keken door het raam naar binnen.
‘We want more’, schreeuwde een van hen gesmoord, maar toch luid genoeg zodat ze hem binnen konden verstaan.
De reactie op zijn kreet was navenant. Van In draaide zich om en beende naar de deur, maar in plaats van hen weg te sturen, gebood hij ze binnen te komen. Dat deden ze schoorvoetend. Van In beval hen in de houding te gaan staan en richtte zich daarna met een trieste blik tot Versavel.
‘Ik sta erop me in het openbaar te verontschuldigen voor mijn lomp gedrag, Guido.’
De stilte die daarop volgde in kamer 204 kon best wedijveren met de rust in het hooggebergte op een windstille dag. De openbare biecht van Pieter Van In maakte indruk op Versavel. Hij stotterde en wilde zeggen dat het hem speet, maar Van In liet hem niet uitspreken.
‘Ik ben de lei en jij bent de spons’, zei hij.
Versavel knikte en maakte een symbolisch gebaar. De agenten, die nog steeds in de houding stonden, begrepen er geen snars van, maar dat hoefde ook niet. Niemand begreep immers wat die twee bezielde.
Anders dan de naam liet vermoeden, hielden de meeste bewoners van de Roompotstraat er een sobere levensstijl op na. De smalle straat tussen de Beenhouwersstraat en de Gulden Vlieslaan werd bijna uitsluitend bevolkt door eenvoudige mensen die hun hele leven hard hadden gewerkt om het hoopje bakstenen af te betalen dat ze bij gebrek aan een beter woord ‘hun eigendom’ noemden.
Alice Deboodt had respect voor kleine mensen en niet het minst voor Wilfried Delanghe. Ze hadden gisteren afgesproken om vandaag voor het ‘abortushuis’ te gaan bidden. Dat deden ze vaker, maar het was de eerste keer dat Wilfried verstek liet gaan. Misschien had hij zich verslapen. Alice drukte haar benige vinger tegen de belknop. Een buurvrouw kwam naar buiten.
‘Jes ollesins thus’, zei ze.
‘Er is toch niets met hem gebeurd?’
‘t’Is anders nie van zun gewente’, zei de buurvrouw. ‘Normaal gottie oltied te zevenenolf achter zun gazette.’
‘Ik weet dat hij iedere ochtend zijn krant gaat halen’, zei Alice een beetje geïrriteerd.
‘Jee misschien wa gekregen.’
‘Jezus, Maria, Jozef.’
Alice sloeg een kruisteken. Wilfried was een hartpatiënt. Dat wist ze. Twee jaar geleden hadden geleerde artsen zijn kransslagader overbrugd en hem godzijdank van een zekere dood gered. Ze hadden er samen uitgebreid over gepraat, over het mirakel dat alleen maar een voorteken kon zijn, een bron van genade die hen in staat stelde hun goddelijke taak te vervullen. Zelfs toen Wilfried in een onbewaakt moment zijn hemd had opengeknoopt en haar het litteken had laten zien, had zijn behaarde borst geen zondige gedachten bij haar veroorzaakt. Alleen daarom wist ze dat hun verhouding een hoger doel diende.
‘We moeten de politie en de hulpdiensten bellen’, zei Alice. ‘Wie weet heeft hij weer een infarct gehad.’
‘Ben ik echt een arrogante zak?’ vroeg Van In.
‘Soms wel’, zei Versavel.
Nu de plooien waren gladgestreken vervielen ze weer in hun vertrouwde rollenpatroon. De brigadier zette een pot koffie en de commissaris rookte sigaretten. Ondertussen verspreidde het nieuws dat Versavel Van In voor arrogante zak had uitgescholden zich als een lopend vuurtje door het politiecommissariaat. De Kee was de enige die het nieuws niet te horen kreeg. Hij woonde in Brussel een vergadering bij – een bespreking op het hoogste niveau, had hij Vanneste toevertrouwd.
‘Voor Hannelore naar huis kwam, is ze in een café op de Markt sigaretten gaan kopen’, zei Van In toen Versavel hem vroeg wat er mis was met de verklaring van Valentijn Heydens. ‘Omdat ze haar merk daar niet verkochten, heeft ze een ander genomen.’
Van In nam een vel papier en krabbelde er in zijn hanig handschrift wat cijfers op.
‘Delodder heeft de oproep om vier minuten over twaalf ontvangen en Hannelore is om acht over twaalf thuisgekomen’, zei hij. ‘De Versteende Nacht, het café waar zij en Valentijn hun laatste drankje hebben gedronken, ligt op ongeveer tien minuten lopen van de Vette Vispoort en drie minuten van de Coupure. Valentijn beweert dat hij het lichaam van zijn vader om twee minuten over twaalf heeft gevonden.’
Hij maakte vlug een rekensommetje.
‘Als de bewering van Valentijn klopt, zijn ze dus om een paar minuten voor middernacht van de Versteende Nacht weggegaan en heeft Hannelore er tien minuten over gedaan van het café naar de Vette Vispoort.’
‘Een pakje sigaretten kopen en haastig een cola drinken hoeft niet veel tijd in beslag te nemen’, zei Versavel sceptisch. ‘Je schema is wel erg krap.’
Van In glimlachte triomfantelijk, tastte in zijn broekzak, haalde er een pakje Marlboro uit en trok het klepje open. In het pakje ontbraken drie sigaretten.
‘Hannelore heeft in het café op de Markt twee sigaretten gerookt. Dat heeft ze me vanochtend bevestigd.’
Een doorsneeroker doet ongeveer acht minuten over een sigaret. Twee sigaretten roken neemt op zijn minst zestien minuten in beslag.
Versavel pakte zijn balpen en maakte vlug een paar berekeningen. Zelfs als hij de breedste marge nam, zat er een leemte van vijftien minuten in de verklaring van Valentijn Heydens.
‘Ik vraag me af wat die kerel ondertussen heeft uitgespookt’, zei Van In.
‘Misschien heeft Valentijn voor hij naar huis ging nog een ommetje gemaakt.’
‘Nee, Guido. Ik heb vanochtend de dienst 100 gebeld. De oproep van Valentijn Heydens is om 12.03 uur binnengekomen.’
Hoewel de redenering van Van In klopte als een bus, schudde Versavel het hoofd.
‘Weet Hannelore dan niet meer hoe laat ze in de Versteende Nacht is vertrokken?’
‘Nee’, zei Van In. ‘Daarvoor was ze te dronken.’
Plotseling rinkelde de telefoon.
‘Als het De Kee is, ben ik er even niet’, zei Van In.
Hij stond op en liep naar de archiefkast. De regen kletterde tegen de ramen en liet een vuil spoor achter op het beslijkte glas. Versavel nam de hoorn op.
‘We komen onmiddellijk langs’, zei hij toen de vrouw de naam van haar buurman vernoemde.
Toen Van In en Versavel in de Roompotstraat arriveerden, kwam de helft van de bewoners op straat kijken wat er aan de hand was. Alice Deboodt haalde haar rozenhoedje tevoorschijn en ratelde weesgegroetjes af in een tempo dat Teresia van Avila haar had benijd. Versavel stopte voor het huis van Wilfried Delanghe, liet Van In uitstappen en parkeerde de Golf daarna heel dicht tegen een van de gevels zodat er ruimte overbleef voor eventueel doorgaand verkeer.
‘Wat is er aan de hand, mevrouwtje?’
De buurvrouw deed een lang verhaal over de gewoonten van ‘menere’ Wilfried zoals zij hem noemde, loofde zijn stiptheid en prees zich gelukkig naast zo’n godvruchtige man te mogen wonen. Dat deed ze in het schoon West-Vlaams.
‘Ik weet zeker dat menere Wilfried thuis is. Daarom vrees ik dat er hem iets is overkomen. U moet weten dat hij vorig jaar een ‘hartinfract’ heeft gekregen en…’
‘Een ogenblik, madammetje’, zei Van In.
Hij wilde Versavel vragen via de radio een ziekenwagen op te roepen, maar de brigadier was al op weg naar de Golf. Van In ging voor de voordeur staan, nam een kleine aanloop, haalde uit met zijn rechterbeen en schopte tegen de deur.
‘Aie, godverdomme.’
‘Ejje je zeer gedoan, menere den agent?’
De buurvrouw was zodanig geschrokken toen ze Van In naar zijn voet zag grijpen dat ze op slag weer Brugs praatte.
‘Hebt u soms een hamer, mevrouw?’ kreunde Van In.
In plaats van met zijn hiel tegen de deur te trappen, had hij er met zijn voetzool tegen geschopt en dat had ongeveer hetzelfde effect als na een sprong van twee meter hoog niet op je tenen maar plat op je voetzolen terecht te komen. Hij masseerde zijn pijnlijke voet tot de buurvrouw terug was en hem hijgend een hamer gaf.
‘‘Is er nog ene van mijn man zaliger.’
‘Dan zal het wel een goeie zijn’, zei Van In.
Hij zette een stap naar achteren en sloeg het ruitje in de deur stuk. Gelukkig zat de sleutel er aan de binnenkant op.
Van In maakte de voordeur open en stapte over de scherven naar binnen, onmiddellijk gevolgd door Versavel.
‘Er is een ziekenwagen op komst.’
Van In knikte. Delanghe had niet gereageerd op het glasgerinkel. Hij was niet thuis of er was toch iets misgegaan met zijn hart.
‘Laten we eerst in de woonkamer kijken.’
Anders dan het huis van Marcus Heydens was dat van Delanghe eenvoudig van indeling: een gang met aan de linkerkant de deur van de voorkamer en achterin een tweede die naar de woonkamer annex keuken leidde.
Van In duwde de klink naar beneden.
Midden in de kamer lag een man op zijn rug. Op zijn borst stond een torenhoge stapel boeken. Zijn mond was dichtgeplakt met een stuk lichtbruine tape.
‘Help me’, schreeuwde Van In.
Hij veegde met een armbeweging een aantal van de bovenste boeken weg en begon daarna als een bezetene de rest door de kamer te gooien. Versavel ging methodischer te werk. Dat had gedeeltelijk met zijn temperament te maken, maar nog meer met het feit dat hij met één oogopslag had vastgesteld dat de man op de vloer al een tijdje dood was. Toen alle boeken over de vloer verspreid lagen, tilde hij het stuk spaanplaat op dat de moordenaar op de borstkas van zijn slachtoffer had gelegd voor hij de boeken erop was beginnen te stapelen. Pas toen werd het duidelijk waarom de man zich niet van zijn last had kunnen bevrijden. Hij droeg een dwangbuis. Van In bukte zich en drukte zijn wijs- en middelvinger tegen de halsslagader van het slachtoffer.
‘Hij is dood, Guido.’
Versavel knikte en raapte een van de boeken op.
‘De Civitate Dei van Augustinus. Kan een katholiek zich een mooiere dood wensen dan stikken met het gedachtegoed van een kerkvader op zijn borst?’
Van In haalde zijn schouders op en bekeek de andere boeken. Het waren zonder uitzondering religieuze werken. Er zat zelfs een bijbel tussen die minstens vijf kilo woog.
‘Het is en blijft gevaarlijke lectuur, Guido.’
Hij draaide zich om en liep naar de voorkamer. Daar stond een halflege boekenkast met alleen nog dunne exemplaren. De moordenaar had alleen de lijvige boeken gebruikt. Versavel kwam erbij staan.
‘Wat er ook van zij,’ zei hij droogjes, ‘dit is in ieder geval de eerste literaire moord waarmee we geconfronteerd worden.’
In de verte klonk de sirene van een ziekenwagen.
Om halfzes zat het onderzoek van de technische recherche en de wetsdokter erop. Van In liet de voordeur verzegelen en stak buiten een sigaret op.
‘Het is vandaag alweer woensdag’, zuchtte hij.
‘Zal ik je schoonmoeder bellen en zeggen dat je wat later komt?’
Versavel meesmuilde. Iedere woensdag ging Hannelore de tweeling ophalen bij haar moeder omdat Katrien, haar vaste oppas, het dan te druk had met haar eigen kinderen. Die woensdagavonden liepen steevast uit omdat zijn schoonmoeder eiste dat zowel hij als Hannelore bleven eten.
‘Als je dat voor me wilt doen, trakteer ik je op een hapje’, zei Van In.
‘Dat zeg je iedere week.’
Ze stapten in de Golf en reden via de ring in de richting van het station en vandaar naar het Walplein.
‘Nu weten we zo goed als zeker dat Marcus Heydens vermoord is’, zei Van In.
Versavel negeerde de opmerking van zijn vriend en parkeerde de Golf op een plaats waar dat niet mocht, want veel parkeerruimte was er niet op het Walplein.
‘Ik heb trek in coq au vin’, zei hij ‘En jij?’
‘Is er al nieuws over Diana Delanghe?’
‘Met een glas port vooraf en als dessert…’
‘Wil je me alsjeblieft laten uitspreken, Guido?’
‘Gaan we uit eten of ben je van plan de hele avond over Heydens te lullen?’ ‘Allebei, want ik betaal’, reageerde Van In korzelig.
Restaurant Malesherbes in de Stoofstraat is een op en top Frans eethuisje waar je voor weinig geld uitgebreid kunt tafelen en wellicht het enige in België waar je voor twaalfhonderd frank een Grand Cru kunt bestellen.
‘Laten we hopen dat er nog een tafeltje vrij is’, zei Versavel.
Van In duwde de deur open.
‘Daar zorgt Anneke wel voor. Zij heeft me tenminste nog nooit in de steek gelaten.’
Anneke stond in de keuken. Die bevond zich tegenover de voordeur zodat iedereen er zo kon binnenkijken.
‘Is hij weer aan het zeuren, Guido?’
Ze schikte twee porties pastei op een bordje, veegde haar handen schoon aan haar schort en begroette Van In en Versavel met een stralende glimlach.
‘Ik was bijna vergeten dat het alweer woensdag is’, zei ze op een samenzweerderig toontje.
Van In haalde zijn schouders op en zette een somber gezicht op, maar daar trok Anneke zich niets van aan, want zoals de meeste mensen die hem een beetje kenden, wist ze dat hij last had van wisselende stemmingen. Ze loodste haar gasten via een steil trapje naar de eerste verdieping.
‘Ik heb vanochtend twee kisten Saint-Julien aangeleverd gekregen’, zei ze toen Van In en Versavel aan tafel gingen zitten. ‘Zal ik een fles ontkurken?’
‘Zet die maar op mijn rekening’, zei Versavel.
Het wonder geschiedde. Van In sloeg de ogen op en glimlachte.
‘We leave in three hours’, zei Diana tegen haar gasten.
Ze kwakte een pan halfgare spaghetti in een vergiet, liet de slierten even uitdruppen en draaide daarna een blikje goedkope Napolitaanse saus open.
De mannen knikten. Diana schepte de pasta op en verdeelde de saus over twee borden. Zelf had ze geen trek. Dat kwam door de stress. Ze zou zich pas veilig voelen als de twee mannen op de veerboot zaten. Pas dan kon zij weer naar Brugge. Sinds ze gisteren in de Witte Leertouwersstraat op de vlucht was geslagen, had ze voortdurend zitten piekeren. Ze begreep niet hoe de politie erachter was gekomen dat ze een centje bijverdiende door vluchtelingen over de grens te smokkelen. Nog een geluk dat niemand iets afwist van het appartement in Knokke. Dat stond op naam van Henri Broos geregistreerd.
‘You can eat all of it’, zei ze tegen haar gasten.
De glimlach die om haar lippen speelde, had niets te maken met haar rol van gastvrouw, maar alles met hebzucht.
Een van de mannen draaide wat spaghetti om zijn vork en nam een hap.
‘Taste good?’ vroeg Diana.
De man wierp een steelse blik naar zijn gezel en kneep zijn ogen even dicht.
‘Yes’, zei hij.
Daarna zei hij iets in zijn eigen taal, een woord dat Diana niet verstond maar dat vrij vertaald ‘ezelsstront’ betekende.
‘Mens, wat ruikt dat goddelijk.’
Versavel maakte met een haal van zijn mes het borstvlees los van het karkas en sneed het in stukjes.
Van In had zijn haantje al op. Hij nam een slokje van de voortreffelijke Saint-Julien waarop Versavel hem getrakteerd had. Het was een complexe wijn die naar frambozen en keien smaakte.
‘Delanghe en Heydens hebben allebei een kind verwekt bij Leona Vidts’, zei hij tussen twee slokjes.
Bij een moord is het achterhalen van een motief meestal belangrijker dan het interpreteren van materiële bewijzen omdat een motief zich altijd tegen de dader keert, de materiële bewijzen daarentegen zaaien soms meer verwarring dan ze duidelijkheid scheppen.
‘Ga je in hun verleden beginnen te graven?’ vroeg Versavel.
Hij savoureerde het vlees en sopte daarna een stukje brood in de saus om het genot in zijn mond wat langer te rekken.
‘Ja.’
‘Met wie ga je beginnen?’
‘Met Heydens.’
‘De vader of de zoon?’
‘De zoon.’
‘Toch niet omdat Hannelore…?’
‘Nee, Guido. Dat is ondertussen verleden tijd.’
Van In gaf ruiterlijk toe dat de vermeende affaire tussen Hannelore en Valentijn zijn gedachtegang had beïnvloed en hij daardoor een aantal essentiële dingen niet had nagetrokken, maar daar zou vanaf vandaag verandering in komen. In het begin had hij de dreigbrieven die Hannelore hem had laten zien, niet ernstig genomen. Dus werd het tijd dat hij die opnieuw bekeek.
‘Smaakt het een beetje?’
Anneke wurmde zich tussen de tafels en reikte Van In de dessertkaart aan.
‘Ik heb nog twee porties chocolademousse’, zei ze.
De smaak van echte chocolademousse verhoudt zich tot die van de industriële rommel die in de rekken van de supermarkt ligt als de geur van gier tot die van lelietjes-van-dalen.
‘Tenzij je iets anders verkiest natuurlijk.’
‘Wie weet?’ zei Van In een beetje dubbelzinnig.
Hij nam de dessertkaart aan, sloeg ze open en deed alsof hij een keus wilde maken.
‘Misschien neem ik wel een coupe royale. Zit daar ook chocolade in?’
Van In kende de kaart uit zijn hoofd. Coupe royale prijkte daar niet op. Hij wilde Anneke alleen maar een beetje plagen en dat had ze moeten weten, want hij had zijn bril niet bij zich, waardoor hij alleen maar kon lezen wat boven aan de kaart in hoofdletters stond gedrukt: Restaurant Malesherbes, nagerechten-desserts. Plotseling verstrakte hij.
‘Is er iets?’ vroeg Versavel.
‘Malesherbes’, zei Van In. ‘Het onkruid groeit op met de andere gewassen.’
‘Wat bedoelt hij daar nu mee?’ lachte Anneke.
Ze keek naar Versavel en knipoogde. Het was niet de eerste keer dat de commissaris onzin uitkraamde.
‘De parabel van het onkruid tussen de tarwe’, zei Van In. ‘Daar draait het allemaal om.’
‘Tweemaal chocolademousse’, zei Versavel. ‘En serveer hem maar een dubbele portie.’
Bijna alle notarissen en rechtsgeleerden die Charles Dickens in zijn romans opvoerde, woonden steevast in ongezellige tochtige panden waar het naar schimmel rook en de zolders bevolkt werden door allerlei ongedierte. Henri Broos was gierig of hij had nog nooit een boek van Dickens gelezen, anders had hij er wellicht voor gezorgd dat zijn huis in de Sint-Jorisstraat niet aan die beschrijving beantwoordde.
‘Ik vraag me af waarom papa ons zo dringend wil spreken’, zei Joris tegen zijn zuster.
‘Dat zullen we straks wel horen’, zei Virginie.
Ze hielp haar broer uit de wagen en bracht onmiddellijk haar hand naar haar mond. Dat deed ze automatisch als ze op straat kwam omdat ze beschaamd was over het litteken dat ze aan de operatie had overgehouden.
‘Kom, Joris. Papa verwacht ons.’
Ze nam haar blinde broer bij de arm en leidde hem zonder veel plichtplegingen naar de overkant van de straat. Toen hij zich aan een paaltje stootte waarvoor ze hem niet had gewaarschuwd, reageerde ze kribbig.
‘Kijk toch uit, Joris. Straks val je nog.’
‘Maak je maar geen zorgen om mij, zus. Als ik val, sta ik wel weer op’, zei Joris stoïcijns.
Broos zag zijn kinderen de straat oversteken en haastte zich naar de voordeur.
‘Kom binnen’, zei hij.
Ze wisselden een paar kleffe zoenen uit.
‘Hebben jullie al gegeten? Zal ik Emile vragen of hij een hapje wil brengen?’
‘Ik heb trek in een pizza’, zei Joris. ‘Quattro stagioni.’
Virginie schudde haar hoofd. Vierhonderd vijftig frank voor wat gebakken deeg met kaas, tomaten en een paar schijfjes salami vond ze zonde van het geld.
‘Vraag Emile of hij een paar boterhammen met jam wil klaarmaken’, zei ze. ‘Eten is eten. Uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer.’
Joris zette een stap achteruit. Hij stootte zijn hoofd tegen de zijkant van de deur, maar daar trok hij zich niets van aan.
‘Ik wil pizza’, zei hij.
Broos beduidde Virginie dat ze moest zwijgen.
‘Emile zal een pizza voor je halen’, suste hij.
Joris draaide zijn hoofd in de richting van zijn vader.
‘Die hoeft hij niet te halen, papa. Pizza’s worden thuisbezorgd. Dat weet iedereen toch.’
‘Wil je er ook een, schat?’ vroeg Broos.
‘Nee’, zei Virginie. ‘Ik heb geen honger.’
Natuurlijk had ze weer geen honger, dacht Joris. Virginie liet alle goede dingen des levens aan zich voorbijgaan, behalve op donderdagavond als ze uitgebreid masturbeerde voor ze onder de douche ging en kirrende geluidjes maakte die Joris tot in zijn slaapkamer kon horen, een gewoonte die ze waarschijnlijk niet had afgeleerd sinds ze een paar jaar geleden op zichzelf was gaan wonen.
Ze liepen naar de woonkamer. Sinds Leona Vidts vier jaar geleden naar de Potterierei was verhuisd, had niemand nog de moeite genomen de kamer te verluchten.
‘Je zei dat je ons dringend wenste te spreken, papa.’
Virginie schortte haar rok op en ging zitten. Joris ging bij het raam staan. De geur van een onfris inlegkruisje maakte hem misselijk.
‘Oui, c’est très urgent’, zei Broos.
Hij had zin om zich een borrel in te schenken.
‘Er is toch niets met maman,’ zei Virginie.
‘Nee, kind. Met maman gaat alles goed. Dit aan jullie vertellen, had ik al veel eerder moeten doen.’
Broos aarzelde. Toen Leona hem vier jaar geleden had bekend dat Joris en Virginie zijn kinderen niet waren, maar door Marcus Heydens waren verwekt, had hij zelfmoord overwogen om op die manier de schande uit te wissen die hem was aangedaan.
‘Gaat het om Marcus Heydens?’ vroeg Joris.
‘Ja’, zei Broos geschrokken. ‘Hoe weet je dat?’
‘Diana heeft het ons verteld’, zei Virginie. ‘Ze was ervan overtuigd dat we van de hele geschiedenis op de hoogte waren. Zij wilde ons overhalen een dna-test te laten uitvoeren.’
‘Een dna-test?’
‘Wees gerust, papa. We zijn er niet op ingegaan. De erfenis van Heydens interesseert ons niet. Bovendien…’
‘Het gaat niet om geld, Joris’, onderbrak Broos.
‘Waar gaat het dan wel om?’ vroeg Virginie.
Broos liep naar een bombastische kast waar tussen de rommel nog een halve fles calvados moest staan en schonk zich een borrel in. In de kluis naast de kast lag een brief die de kinderen pas na zijn dood mochten openen.
‘Ik zal jullie vanavond een groot geheim meedelen’, zei hij plechtstatig. ‘Een geheim dat jullie nooit mogen schenden.’
‘Waarom verklap je het dan?’ vroeg Joris strijdlustig. ‘Ik heb lak aan geheimen die ik voor mezelf moet houden.’
‘Houd toch je mond, Joris.’
Broos ging zitten en nam een slok calvados. De sterke drank brandde in zijn keel.
In de Stoofstraat zij aan zij lopen was eigenlijk iets voor verliefde paartjes, want de straat was op sommige plaatsen amper anderhalve meter breed. Om de mensen niet op verkeerde gedachten te brengen, liep Versavel achter Van In.
‘Jij denkt dus dat de moordenaar opnieuw zal toeslaan?’ zei Versavel.
Na de chocolademousse had Van In eindeloos zitten zeuren over parabels, bussels onkruid die na de oogst in het vuur zouden belanden en tarwe die in schuren opgeslagen zou worden.
‘De moordenaar heeft het op vaderfiguren gemunt, Guido. Volgens mij is Broos het volgende slachtoffer.’