8

Luc Verriest, tweeënvijftig jaar oud en alleen als gevolg daarvan waarnemend luitenant bij de scheepvaartpolitie, klapte zijn veldbed open en stelde het alarm van zijn wekker in. Hij ging zitten, knoopte zijn veters los en trok zijn schoenen uit. Nachtwerk lag hem niet. Het bezorgde hem gezwollen voeten en een slecht humeur. Bovendien had hij de laatste tijd last van hartkloppingen. De arts die hem daarvoor behandelde, beweerde dat zijn klachten psychosomatisch waren. Verriest had de diagnose geaccepteerd, al was het maar omdat hij niet de enige was in het korps die het tijdens de diensturen benauwd kreeg zonder dat daar een logische verklaring voor was. De fusie van de scheepvaartpolitie met de rijkswacht zat daar ongetwijfeld voor iets tussen. Deel uitmaken van de rijkswacht was voor de meeste agenten van de scheepvaartpolitie hetzelfde als voor het zingen de kerk uitgaan. Werken was een sleur geworden en dat in tegenstelling tot vroeger, toen de scheepvaartpolitie nog zeevaartpolitie heette en het er allemaal veel gemoedelijker aan toeging. Verriest verbeet de pijn in zijn borst. Hij strekte zich uit op zijn veldbed, trok een mufriekende deken over zich heen en viel meteen in slaap.

In de aankomsthal van de veerbootmaatschappij p&o, eertijds de trots van de Zeebrugse haven, was het allesbehalve druk. Het baliepersoneel wachtte gelaten op een seintje van de ‘loadingmaster’ om de passagiers met een ‘last call’ aan te manen zich bij de paspoortcontrole aan te melden. Een groepje Duitse toeristen, voorzien van een goedkoop ticket, maakte zich klaar om in te schepen. Het gezelschap bestond voornamelijk uit oudere mannen en aan de glimlach op hun gezicht en het lawaai dat ze maakten, was te merken en te horen dat ze blij waren eindelijk de overtocht te kunnen maken die hen destijds door Goebbels en Göring was beloofd.

‘Passports please.’

Een collega van Luc Verriest, een gewone agent die niet over een eigen kantoor met veldbed beschikte, wierp een vluchtige blik op de twee Britse paspoorten die hem werden aangereikt, verifieerde de geldigheidsdatum en bekeek de twee mannen die voor de balie stonden. Erg Brits zagen ze er niet uit, maar daarover durfde hij geen opmerking te maken. De wet op het racisme was streng. Dat had hij een paar weken geleden persoonlijk ondervonden toen hij een Afrikaanse drugsdealer ‘neger’ had genoemd. De lapsus had hem bijna een negatieve beoordeling opgeleverd en daarmee viel tegenwoordig niet meer te spotten.

‘Have a nice trip.’

De agent van de scheepvaartpolitie camoufleerde een opkomende geeuw met een stuntelige glimlach en overhandigde de ‘getaande’ Britten hun paspoorten.

‘Merci’, zei de ene.

De andere draaide zich om en drukte een zwangere vrouw de hand. Tenminste dat leek zo. In werkelijkheid overhandigde hij haar een envelop waarin tweeduizend dollar zat. De zwangere vrouw zag er zenuwachtig uit. Toen de agent van de scheepvaartpolitie haar aankeek, wendde ze het hoofd af.

Sinds de virtuele eenmaking van Europa, werden de scheepvaartpolitie en alle andere politiediensten die de buitengrenzen van het continent moesten bewaken, overstelpt met opsporingsberichten, meestal afkomstig van Europol of van het cbo in Brussel. Niemand die daaraan veel aandacht besteedde omdat het meestal om vlekkerige foto’s ging of persoonsbeschrijvingen die op iedereen konden slaan. De foto die hen gisteren door het parket van Brugge was bezorgd daarentegen was scherp en had onder de collega’s enige verbazing gewekt omdat het een hoogzwangere vrouw betrof. De agent van de scheepvaartpolitie aarzelde niet. Hij beende naar het kantoortje, een kleine ruimte die de veerbootmaatschappij voor een zacht prijsje aan de staat verhuurde, wekte zijn collega die op een van de tafels lag te slapen en belde zijn overste.

Pas toen Luc Verriest twee keer tevergeefs zijn wekker had proberen af te zetten, besefte hij dat het de telefoon was die overging. Hij strompelde op zijn sokken naar het toestel en nam de hoorn op.

‘Hallo, met waarnemend luitenant Verriest.’

‘Ik bel u in verband met een “geseinde” persoon, luitenant.’

Verriest ging op één been staan en begon zijn voet te masseren. Zijn schoenen weer te moeten aantrekken, vond hij erger dan gestoord te worden in zijn slaap.

Een uur later, om kwart voor zes, trok Van In de voordeur achter zich dicht en haastte zich naar de ingang van de Vette Vispoort. Het regende weer. Van In zette de kraag van zijn jas op en hoewel hij in gedachten verzonken was, ontweek hij automatisch de plassen die op de kasseien stonden. De scheepvaartpolitie had zowel Diana Delanghe verhoord als de twee mannen die in haar gezelschap verkeerden. Toen na een vluchtig onderzoek aan het licht kwam dat het Kosovaren betrof en bleek dat hun Britse paspoorten vervalsingen waren, had waarnemend luitenant Verriest het parket ingelicht. De subsituut met wachtdienst had Beekman uit zijn bed gebeld en die had op zijn beurt contact opgenomen met Hannelore en Van In. Zij hadden erom getost wie thuis zou blijven en Hannelore had gewonnen. Zij kon nog minstens een uur lekker in bed blijven liggen.

Van achter een haakse bocht in de Sint-Jacobstraat kwam een witte Golf aangereden.

‘Zijn ze nog in Zeebrugge?’ vroeg Van In toen hij naast Versavel in de Golf ging zitten.

‘Nee’, zei Versavel. ‘De commandant van de havenbrigade heeft net gemeld dat ze op weg zijn naar Brugge.’

Van In stak een sigaret op en begon meteen te hoesten.

‘Gezondheid, Pieter.’

Hoewel het buiten nog twaalf graden was, voelde het onaangenaam kil aan in kamer 204.

‘Straks moeten we onze eigen brandstof nog meebrengen’, foeterde Van In toen Versavel hem erop wees dat de verwarming niet voor zeven uur zou aanslaan.

‘Wens je soms een glaasje water, Pieter?’

‘Doe het maar in een kopje’, zei Van In.

Wie vertrouwd is met het reilen en zeilen binnen de openbare dienst, weet dat iedere vloeistof die in kopjes wordt geserveerd en geen damp afgeeft, minstens veertig procent alcohol bevat. De rijkswachters die Diana en de twee Kosovaren binnenbrachten, hadden dat onmiddellijk in de gaten, maar hielden wijselijk hun mond.

Diana Delanghe zag er bleekjes uit. Ze aanvaardde de stoel die een van de rijkswachters haar aanbood met een van pijn vertrokken gezicht en liet zich erin neerploffen als een zak meel. De twee Kosovaren bleven staan. Ze waren geboeid en dat vond Van In best.

‘We hebben een tolk besteld’, zei de oudste rijkswachter.

‘Zal ik een kop koffie zetten?’ stelde Versavel voor.

Hij glimlachte vriendelijk naar de jongste van de twee, een atletisch gebouwde kerel met gaatjes in zijn oorlellen.

De oudste wierp een blik op zijn horloge. Over anderhalf uur zat zijn dienst erop. Hij knikte.

‘Gaat u zitten, heren’, zei Van In.

Hij had Versavel wel kunnen kelen. Een verdachte verhoren in aanwezigheid van de rijkswacht was even erg als je eerste huwelijksnacht doorbrengen in aanwezigheid van je schoonouders. Van In schraapte zijn keel en stak een sigaret op.

‘In afwachting dat de tolk arriveert, kan ik mevrouw Delanghe misschien al een paar vragen stellen.’

De oudste rijkswachter knikte en glimlachte. Hij was benieuwd hoe de flik het er vanaf zou brengen.

‘Mevrouw Delanghe. Mag ik u…’

‘Mijn naam is Heydens’, protesteerde Diana.

‘Wenst u een verklaring af te leggen, mevrouw Heydens?’

‘Waarom zou ik een verklaring afleggen? Denkt u werkelijk dat ik achterlijk ben?’

Van In had ervaring met weerspannige klanten. Tijd was zijn enige bondgenoot.

‘Wilt u noteren dat de verdachte geen verklaring wenst af te leggen, Guido?’

Versavel schonk de kopjes vol, legde een chocolaatje op het schoteltje van de jonge rijkswachter en ging achter zijn computer zitten.

Van In stak een nieuwe sigaret op. De rook prikkelde zijn keel.

‘Mag ik u dan vragen waarom u eergisteren voor ons op de vlucht bent geslagen?’

‘Ben ik op de vlucht geslagen?’

Ze barstte in lachen uit en ondersteunde met beide handen haar buik die op en neer schokte.

‘In de Witte Leertouwersstraat’, zei Van In. ‘Daar woont u toch?’

‘Is dat een misdaad?’

Van In duwde zijn sigaret uit. Zwanger of niet. Het mens begon op zijn zenuwen te werken.

‘Ik vind dat u van uw toestand profiteert, mevrouw.’

Diana grijnsde als een oude hoer die net een klant van een jongere collega heeft afgesnoept.

‘Dat zult u er dan maar bij moeten nemen, commissaris.’

Versavel kreeg haast medelijden met Van In.

‘Ik kan me niet voorstellen dat uw vader u zo heeft opgevoed’, zei hij in een opwelling.

Dat hij daarmee een gevoelige snaar had geraakt, bleek uit de reactie van Diana Heydens. Ze kromde haar vingers om de armleuning van de stoel en haar gezicht, dat al bleek was, trok helemaal wit weg.

‘Mijn vader is dood!’ schreeuwde ze.

‘Ze zijn allebei dood’, zei Van In.

Diana werd compleet hysterisch. Haar lichaam schokte en ze begon te schuimbekken. Toen ook haar ogen wegdraaiden, sprong Versavel van zijn stoel. Hij sloeg zijn armen om haar heen en probeerde op die manier te beletten dat ze op de grond viel. Plotseling knapte iets onder haar jurk en zakte haar buik naar beneden. Versavel kreeg het er ijskoud van. Hij raakte in paniek. De vrouw ontglipte hem.

‘Help me dan toch!’ schreeuwde hij.

De twee rijkswachters reageerden redelijk professioneel. Ze grepen Diana vast bij de armen en hielpen haar overeind. Dat kostte hen behoorlijk veel moeite want de vrouw verweerde zich als een ter dood veroordeelde die naar de galg wordt gesleept. Van In bekeek het hele gebeuren van achter zijn bureau. Wat hij zag leek een scène uit een horrorfilm. De buik van Diana zakte naar beneden, kwam onder haar jurk vandaan en gleed langs haar benen op de grond.

‘Wat krijgen we nu?’

Van In liep op Diana toe. Het ding op de grond was een soort kussen in de vorm van een zwangere buik, met in het midden een gat dat een navel moest voorstellen. Aan het kussen waren linten bevestigd om het op zijn plaats te houden.

‘Wat had u verwacht, mevrouw Heydens? Een zoon of een dochter?’

‘Mijn kindje’, schreeuwde ze. ‘Jullie hebben mijn kindje vermoord.’

In uitzonderlijke omstandigheden zijn mensen soms in staat ongelooflijke fysische prestaties te leveren. Diana Heydens stootte een rauwe kreet uit en duwde de twee rijkswachters met zo’n kracht van zich af dat een van hen achteroverviel en zijn hoofd aan de rand van Versavels bureau stootte. Van die verwarring maakte ze gebruik om naar de deur te rennen. Versavel reageerde alert. Hij zette zich af en maakte een sprong die veel amateuratleten hem benijd zouden hebben. Zijn nagels haakten zich vast in de stof van haar jurk. Een ervan scheurde af en tot overmaat van ramp kwam hij met zijn kin onzacht op de vloer terecht. Toch slaagde hij erin Diana Heydens bij een enkel vast te grijpen. Hij liet die niet los, zelfs niet toen ze hem in het gezicht schopte. Toen kwam zowel Van In als de niet-gewonde rijkswachter in actie. Van In zette zijn voet tegen de deur. Hij drukte zijn wijsvinger in Diana’s hals net boven haar linkersleutelbeen. Het was een oude, maar efficiënte truc. Ze kronkelde van de pijn en zeeg op haar knieën neer. De ongedeerde rijkswachter profiteerde daarvan om de furie in de boeien te slaan.

‘Zal ik een dokter bellen?’ vroeg Versavel.

De brigadier krabbelde overeind en stak zijn pijnlijke vinger in zijn mond. Zijn gezicht zag eruit als een beurse tomaat.

‘Toch niet voor haar’, protesteerde Van In.

Hij sloot de deur af en liep naar de kast waar ze de ehbo-spullen bewaarden. De Kosovaren hadden zich tijdens het tumult niet verroerd.

‘Volgens mij hoort mevrouw Heydens in de gevangenis thuis’, zei hij. ‘Of ze al dan niet gek is, moet de rechter maar uitmaken, maar voorlopig blijft ze hier.’

Toen Versavel verzorgd was, toetste hij het nummer van Hannelore in. Tenslotte moest zij beslissen wat er met Diana moest gebeuren.

‘Goedemorgen, mijnheer de hoofdcommissaris’, zei Moens.

De Kee beantwoordde de groet van de burgemeester met een knik, wandelde het kantoor binnen met het air van een veldheer en ging bij het raam zitten, waar hij kon uitzien over de tuin, een privilege dat hem door de voorganger van Moens was verleend.

‘Wat mag het zijn, Roger?’

Moens was een liefhebber van maltwhisky.

‘Doe voor mij maar een kop koffie’, zei De Kee.

Moens liet zijn ontgoocheling niet blijken. Hij glimlachte.

‘Tweemaal koffie dan maar.’

Hij ging achter zijn bureau zitten en bestelde koffie via de huistelefoon.

‘U kent ongetwijfeld notaris Broos.’

‘Natuurlijk’, zei De Kee.

‘Dan weet u wellicht ook dat hij kanker heeft.’

De hoofdcommissaris knikte. Henri Broos was lid van de plaatselijke rotaryclub. Drie maanden geleden had hij voor een paar intieme vrienden, en daar hoorde De Kee bij, een afscheidsfeest georganiseerd in het Crowne Plazahotel met champagne en kreeft vooraf. Daarna, tussen het hoofdgerecht, kalfszwezeriken in roomsaus, en het dessert, een sorbet van passievruchten, had hij met een glas Sauternes in de hand een toespeling gemaakt op zijn aangekondigde dood. Ik zal deze beker niet aan mij laten voorbijgaan, had hij gezegd. Toen had hij een biljet van duizend frank uit zijn portefeuille gehaald en het aan de ober gegeven. Charon zal aan mij niets verdienen, had hij de onthutste man toegefluisterd. Charon was de mythologische veerman die de zielen van de afgestorvenen een fikse som aanrekende voor hij hen over de rivier de Styx naar het dodenrijk wilde varen.

‘Henri is een dappere man’, zei De Kee.

‘Dat wordt van hem gezegd’, reageerde Moens een beetje korzelig.

Buiten schudde een windvlaag de kruin van een grote esdoorn. Geelbruine bladeren zeilden door de lucht.

‘Ik heb een bericht gekregen van het hof’, zei Moens. ‘De koning heeft de wens uitgedrukt zijn oude vriend Broos een bezoek te brengen.’

De Kee vouwde zijn handen op zijn buik. Hij was in ieder geval niet onder de indruk van wat Moens hem meedeelde. Weinig mensen wisten dat Henri Broos zich burggraaf mocht noemen, de hoogste titel die de koning aan een van zijn niet-adellijke onderdanen kon verlenen. Het geplande bezoek verraste hem niet want het was niet de eerste keer dat de Coburgs een werk van barmhartigheid deden.

‘Is het een officieel bezoek?’

‘Nee’, zei Moens. ‘Het hof staat erop dat er aan het bezoek geen ruchtbaarheid wordt gegeven.’

De Kee slaakte een zucht.

‘Minimale beveiliging dus.’

‘Ja’, zei Moens. ‘Kunt u voor de gelegenheid een paar betrouwbare mannen mobiliseren?’

‘Ik zal mijn best doen, burgemeester.’

Op bevel van onderzoeksrechter Hannelore Martens werd Diana Heydens overgebracht naar de psychiatrische afdeling van het az Sint-Jan. Van In kon niet anders dan zich daarbij neerleggen.

‘Ik vind dat Hannelore gelijk heeft’, zei Versavel. ‘De vrouw heeft dringend medische hulp nodig.’

‘We leven in een tijd waarin iedereen medische hulp nodig heeft, Guido. Waarom denk je anders dat de levensverwachting van iedere westerling om het jaar met drie maanden stijgt?’

Van In had een hekel aan artsen, vooral aan psychiaters. Hij noemde ze gediplomeerde Colombianen omdat ze hun patiënten op een wettelijke manier drugs bezorgden en daar schandalig veel geld aan verdienden. Ze hadden er alle belang bij dat hun patiënten steeds gekker werden.

Versavel bette zijn beurse kaak met een nat washandje.

‘Denk jij dat Diana haar vader heeft vermoord?’ vroeg hij.

Ze hadden de zaak uitgebreid besproken. Als Delanghe Heydens niet had vermoord, was Diana een valabele verdachte, zeker nu bleek dat ze niet zwanger was.

‘Die kans zit erin’, zei Van In. ‘Ik vraag me alleen af waarom ze het heeft gedaan.’

Hannelore had geweigerd Diana onder aanhoudingsmandaat te plaatsen, maar Van In had net zolang gezeurd tot ze hem had beloofd een huiszoekingsbevel te ondertekenen dat hem machtigde het pand aan de Witte Leertouwersstraat te doorzoeken. De Kosovaren werden naar een asielcentrum overgebracht, omdat de tolk die de rijkswacht had gevorderd niet was komen opdagen. De hele procedure had bijna zes uur in beslag genomen. Het was kwart over twaalf en omdat Hannelore het huiszoekingsbevel pas om een uur of twee kon afleveren, stelde Van In voor eerst een hapje te gaan eten in restaurant Malesherbes. Dat hadden ze verdiend, vond hij.

‘Hoi’, zei Anneke toen Van In en Versavel het restaurant binnenkwamen. ‘Wat mag het zijn?’

‘Een whisky en een cola’, zei Van In.

‘Shaken of stirred?’

‘Shaken voor hem, stirred voor mij.’

Ze lachten en dat werkte bevrijdend.

‘Er is Angusbeef’, zei Anneke.

Als je vegetariërs aan een proef zou onderwerpen en hen Angusbeef zou serveren zoals Anneke die klaarmaakte, zouden de meesten het vlees zonder verpinken naar binnen stouwen en er waarschijnlijk ook nog plezier aan beleven.

‘Eenmaal bloederig en eenmaal à point’, zei Van In. ‘Bloederig voor mij en schoenzoolachtig voor hem.’

‘Komt in orde, commissaris.’

Anneke liep met een bevallige tred naar de keuken.

‘Ik vind dat ze een lekker kontje heeft’, zei Van In.

‘Zegt de man die zijn vrouw ervan verdenkt vreemd te gaan.’

Versavel pulkte aan zijn snor. Hij was blij dat alles weer normaal was tussen hen.

‘Daar zijn ze weer’, zei Gino tegen zijn vrouw toen Van In en Versavel in het gezelschap van een slotenmaker het pand aan de overkant betraden.

‘Ik weet zeker dat ze deze keer iets op het spoor zijn.’

De vrouw graaide in een grote zak en stopte een handvol chips in haar mond.

‘Zal ik je nog een pilsje brengen?’ vroeg ze poeslief.

Straks begon haar favoriete soap en die wilde ze voor geen geld missen.

Het appartement van Diana Delanghe lag bezaaid met matrassen en vuile dekens. Het stonk er naar urine en overal lagen etensresten te rotten. Van In stapte over een stuk verdroogde pizza. Mensensmokkel was een smerige handel, letterlijk en figuurlijk.

‘Hiermee halen we vanavond het nieuws’, zei hij.

‘Jij of ik?’

‘De Kosovaren natuurlijk.’

Kosovaarse vluchtelingen werden meestal langs de snelweg gedumpt en moesten het van daar maar zelf zien te rooien. Een transithuis in Brugge en de vervalste paspoorten wezen erop dat de smokkelaars hun netwerk op een meer professionele manier aan het uitbouwen waren. Wat Van In en Versavel hier ontdekten, was nieuws waarvoor zelfs de meest heidense hoofdredacteur een schietgebed gezegd zou hebben, iets wat ze allemaal deden als de nood hoog was.

‘Ik vraag me af hoe Diana Delanghe hierbij betrokken is geraakt’, zei Versavel.

‘Geld is de motor van bijna iedere misdaad, Guido.’

Van In hield zijn hand voor zijn mond, liep naar het raam en zette het wijd open. Nu hij over een echt huiszoekingsbevel beschikte, zou het stom zijn om meteen weg te lopen.

‘Laten we dit karwei zo snel mogelijk afwerken’, zei hij gesmoord.

Het appartement bestond uit een woonkamer, twee slaapkamers en een kleine keuken. Het was overal even smerig. In de keuken krioelde het van de fruitvliegen. Uit een torenhoge stapel aangekoekte pannen rees schimmel. Toen Van In begon te kokhalzen, gooide Versavel de deur dicht.

‘Ik kan me niet voorstellen dat Diana hier ook woonde.’

‘Waar dan wel?’

In een van de slaapkamers trok Van In de deur van een gammele kleerkast open. Vodden en oude dekens. Er lag geen kledingstuk in dat een vrouw als Diana Delanghe zou aantrekken.

‘Volgens de burgerlijke stand is ze hier nochtans gedomicilieerd’, zei Versavel.

‘Heeft ze een tweede verblijfplaats?’

‘Nee.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Als ze die heeft dan is ze daar in ieder geval niet geregistreerd.’

Ondanks de stank en het ongedierte kweten Van In en Versavel zich zorgvuldig van hun taak. Ze doorzochten het appartement grondig. Versavel haalde zelfs de wasmand leeg, een weerzinwekkend karwei want tussen de verfomfaaide T-shirts zaten onderbroeken die stijf stonden van het sperma, vochtige maandverbanden en sterk verkleurde inlegkruisjes.

‘Ik voel me smerig’, zei Versavel.

Hij liep naar de badkamer, draaide de kraan open en spoelde het vuil van zijn handen.

‘Je zult Hannelore onder druk moeten zetten’, zei hij. ‘De twee Kosovaren die de scheepvaartpolitie heeft opgepakt, zijn het topje van de ijsberg. Dit is een fabriek.’

‘Die eer laat ik aan jou, Guido. Je kent Hannelore. Je weet toch dat ze een boontje heeft voor vluchtelingen.’

Versavel veegde zijn handen droog aan zijn broek. Wanneer zouden bepaalde mensen eindelijk eens begrijpen dat vluchtelingen net als hoeren en junkies de grondstof vormden van een industrie die cynischer met mensen omspringt dan Saddam Hoessein dat met de Koerden doet?

‘Laten we een Duvel gaan drinken, Pieter. Ik heb er schoon genoeg van.’

Versavel die voorstelde om een Duvel te gaan drinken, was net zoiets als de koning die op de televisie toegeeft dat hij een minnares heeft.

‘Oké’, zei Van In.

Hij pakte de sleutel die hij van de slotenmaker had gekregen en liep naar de voordeur. In de gang durfde hij weer normaal adem te halen.

‘Laten we dit als een geval van overmacht beschouwen.’

‘Als ik jou was, zou ik Vermeulen opbellen’, zei Versavel. ‘Volgens mij stikt het hier van de sporen.’

Van In glimlachte. Stikken was een van de woorden die hem te binnen schoten als hij de naam Vermeulen hoorde.

Gino had lang geaarzeld, maar toen hij merkte dat het onderzoek aan de overkant bleef duren, trok hij zijn stoute schoenen aan. Stel je voor dat de politie dankzij de informatie die hij hen zou verstrekken, een belangrijke bende zou oprollen. Dan kwam zijn naam misschien in de krant. Hij zag zichzelf al op de televisie. Gino schoof de vitrage dicht en haastte zich naar buiten, niets te vroeg want de rechercheurs sloten net de voordeur af.

‘Goedemiddag, heren.’

‘Goedemiddag’, zei Van In. ‘Wat kan ik voor u doen?’

De man die hem net had aangesproken, stonk naar uien en goedkope jenever.

‘Ik wens een klacht in te dienen’, zei Gino met het enthousiasme van een kind dat nog in Sinterklaas gelooft. ‘Tegen die lui van hierboven.’

Hij wees naar de tweede verdieping.

Van In knikte. Hij kende ze, de brave burgers die er vast van overtuigd zijn dat het de taak van de politie is bij de geringste burenruzie tussenbeide te komen. Zij brachten politici bij iedere verkiezing het hoofd op hol door meer ‘blauw’ op straat te eisen. Belachelijk, want sinds de Amerikanen Viagra hadden uitgevonden, was die kleur een eigen leven gaan leiden, net als bruin trouwens, maar daar waren de op het trottoir poepende honden verantwoordelijk voor, en een handvol hoge rijkswachtofficieren.

‘Voor klachten kunt u op het politiebureau terecht, mijnheer.’

Van In had belangrijkere dingen aan zijn hoofd dan een gefrustreerde buurtbewoner te woord te staan. Diana Delanghe was betrokken bij mensenhandel en wie weet ook bij moord. Misschien had ze daarom een zwangerschap gesimuleerd, omdat die toestand haar boven elke verdenking stelde.

‘Is dat uw werk dan niet?’

Dat het college van burgemeester en schepenen zijn brief nooit had beantwoord vond Gino niet erg, de burgemeester had waarschijnlijk wel nuttiger werk te doen dan brieven beantwoorden. Het was de lakse houding van de politie die hem kwaad maakte. Hij betaalde toch ook belastingen!

‘Nee’, zei Van In. ‘Voor klachten moet u op het politiebureau zijn en als u daartoe niet in staat bent, kunt u nog altijd een beroep doen op de wijkagent.’

Gino keek hem stomverbaasd aan. De kleine man trok altijd aan het kortste eind. Dat had hij zelf nog maar eens ondervonden toen hij na een staking van zes weken was ontslagen. Nu had hij er genoeg van.

‘Ik weet waar de feeks zich schuilhoudt’, siste hij.

‘Dat weten wij ondertussen ook’, zei Van In.

Hij trok het portier van de Golf open en liet zich met een zucht in de passagiersstoel zakken. Versavel stak de sleutel in het contact, maar aarzelde om de motor te starten.

‘Scheelt er iets?’ vroeg Van In.

Versavel haalde zijn hand van de contactsleutel.

‘Ben jij niet benieuwd waar Diana Delanghe zich de voorbije dagen heeft schuilgehouden?’

Een van de middelen waarover de machtige beschikt om zijn zwakkere medemens onder de knoet te houden, is nooit toegeven dat hij een fout heeft gemaakt. Dat en nog meer fraais had Van In destijds op de politieschool geleerd.

‘Ik krabbel niet terug voor een of andere idioot’, zei hij.

‘Ik wel.’

Versavel stapte uit de Golf en liep op de buurtbewoner af.

Van In wierp nijdig een blik in de achteruitkijkspiegel.

‘Godallemachtig.’

De buurtbewoner maakte zijn voordeur open en nodigde Versavel uit mee naar binnen te komen.

Veel mensen die voor het eerst de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis betreden, hebben achteraf het gevoel dat ze in het voorgeborchte van de hel zijn geweest, waar het ook wemelt van de rusteloze zielen en even stil is. Zelfs de duivels in witte kielen die er de dienst uitmaken, weten dat er ergere dingen bestaan dan vuur en verdoemenis. Ze vullen gestadig kleine witte kuipjes met veelkleurige pillen en sloffen door de gangen om te doen wat van hen verlangd wordt: de pijn instandhouden.

‘Bent u familie van juffrouw Delanghe?’

‘Ik ben haar pleegvader’, zei Henri Broos.

De verpleegkundige, een kalende veertiger met holle ogen – hij zag eruit alsof hij dagelijks zijn eigen medicijn nuttigde – produceerde een zweverige glimlach.

‘Juffrouw Delanghe ligt op kamer 251’, zei hij. ‘Ik vrees dat ze er erg aan toe is.’

‘Denkt u dat?’ vroeg Broos.

De verpleegkundige onthield zich van commentaar en verdween geluidloos naar een ander kamertje. Geen mens die wist wat daar gebeurde.

‘Heeft meneer je zijn hele levensverhaal verteld?’ vroeg Van In toen Versavel na drie kwartier weer kwam opdagen.

De brigadier zag eruit alsof hij een potje gejankt had.

‘Meneer Vandenheuvel heeft me zijn kanaries laten zien’, zei Versavel mat.

Hij ging achter het stuur zitten en startte de Golf. De motor huilde toen hij te laat schakelde en dat was Van In van hem niet gewend.

‘Heb je er een moeten opeten misschien?’

Stilte. Versavel gaf gas en scheurde door de Gentpoortstraat. Deze keer stond er geen file en van de Mercator was geen spoor te bekennen.

‘Een van de kanaries, Guido.’

Van In probeerde de sfeer erin te houden, maar Versavel hield zijn kaken stijf op elkaar. Hij was kwaad voor iets wat lang geleden was gebeurd.

‘Ik dacht dat we een Duvel gingen drinken’, zei Van In toen ze door de tunnel onder het Zand reden. ‘L’Estaminet is die kant uit.’

Stilte.

Op het kruispunt van de Hoefijzerlaan en de Bevrijdingslaan reed Versavel door het oranje.

‘Gaan we naar de kust?’

Van In stak een sigaret op. Zelfs de hechtste vriendschappen konden stranden op een pietluttig conflict, maar toch niet op kanaries.

‘Sorry voor de kanaries, Guido.’

De snelheidsmeter kwam trillend in de buurt van honderd zestig kilometer. Op zijn veertiende had Versavel van een tante twee kanaries gekregen. Twee maanden later had zijn vader ze de nek omgedraaid omdat ze te veel lawaai maakten. Zijn moeder had de krengen in de vuilnisbak gedeponeerd en hem verteld dat de vogels ontsnapt waren, maar Versavel had gezien wat er gebeurd was. Nog dezelfde avond had hij zich gewroken door zijn ouders te vertellen dat hij meer van jongens dan van meisjes hield, een bekentenis die hem niet in dank was afgenomen, want zes maanden later was zijn vader ervandoor gegaan.

‘Diana Delanghe betrekt een appartement in Knokke’, zei Versavel. ‘Mijnheer Vandenheuvel heeft me haar adres gegeven.’

Hij haalde een velletje papier uit zijn borstzak en gaf het aan Van In. ‘Residentie Echnaton’ stond erop.

‘Op de Zeedijk?’

Versavel knikte.

‘Volgens mijnheer Vandenheuvel woont ze daar. In het appartement in de Witte Leertouwersstraat verblijven uitsluitend vreemdelingen.’

Knokke werd wel eens het Saint-Trop van de Noordzee genoemd, een vergelijking die misschien opging in de zomer, als jonge snobs in gehuurde Porsches over la Place ‘M’as-tu vu’ toerden op zoek naar gewillige deernen in doorkijkblouses, goedkope hoeren die in ruil voor een paar Pimm-cocktails door de knieën gingen, want gewone seks was in Knokke taboe. Wie het als de missionarissen wilde doen, werd met een meelijwekkend lachje naar Blankenberge doorverwezen. Tant pis. In de herfst was ‘La Mondaine’ een dood gat, een Vlaamsche boerengemeente waar de filet américain naar dode beesten smaakte en in de meeste restaurants alleen nog broodmagere kreeften werden geserveerd aan oude dametjes die van de luwte profiteerden om in stijl uit eten te gaan. De Avenue Lippens lag er verlaten bij.

‘Ik dacht dat ze op de dijk woonde’, zei Van In.

Versavel trok de sleutel uit het contact.

‘Een beetje frisse lucht zal je deugd doen’, zei hij.

Aan het Van Bunnenplein draaiden ze rechts af. Een paar cholesterolmeeuwen zetten verontwaardigd een paar pasjes opzij.

‘Het spijt me als ik je op een af andere manier beledigd heb, Guido.’

Versavel haalde diep adem. Het verhaal van de kanaries had hij nooit aan iemand verteld en hij was niet van plan dat nu wel te doen.

‘Je hoeft je geen twee keer te verontschuldigen, Pieter. Ik weet dat je het goed met me meent.’

Een promotiewagen van Radio 2 reed hen voorbij, op de zijkant een sticker met het bekende gele vogeltje dat verdacht veel op een kanarie leek.