10

Zijn er meer dingen tussen hemel en aarde of had Plato gelijk en verbeelden wij ons maar wat? Met die vraag in haar achterhoofd nam Hannelore afscheid van Alice Deboodt, na een verward onderhoud dat bijna drie uur had geduurd en niet veel meer had opgeleverd dan een betoog over de wraak van de Almachtige op de hoer uit de apocalyps, de draak met zeven koppen die het onderspit zou delven tegen de Heilige Maagd, en een opsomming van verstervingen en kastijdingen waaraan Wilfried Delanghe zich had onderworpen, inclusief het gebruik van de penisring die hij naar verluidt iedere avond aanschoof. Toen Hannelore de vrouw had gevraagd of ze Delanghe bij de verstervingen had geassisteerd, had ze krachtig het hoofd geschud en alle heiligen als haar getuigen aangeroepen. Zou notaris Broos dan toch gelijk hebben en zou Wilfried Delanghe zijn eigen dood hebben uitgelokt? Zo ja, wie had hem daarbij geholpen? De moordenaar van Marcus Heydens?

Het regende weer. De koude druppels deden Hannelore denken aan Valentijn en de bewuste avond waarop ze Van In bijna ontrouw was geweest. Hoewel haar verstand het anders gebood, kreeg ze plotseling zin hem te gaan opzoeken, om hem te verhoren natuurlijk, in verband met de moord op zijn vader. Waarom vanavond niet? dacht ze. De kinderen waren er toch niet en Van In had de hele dag niets van zich laten horen. Ze sloeg de richting van de Coupure in. Auto’s zoefden als grote monsters door diepe plassen en deden het zwarte water over de stoeprand spatten. De straatverlichting floepte aan en hulde de stad in een romantisch geel licht, het soort dat mensenharten melancholisch maakt. Hannelore zette er stevig de pas in. De verbetenheid waarmee ze door de straten liep, had weinig te maken met melancholie. Ze dacht aan een liedje van Jacques Brel: iets over graan dat beter groeit op verbrande grond. Misschien was haar leeftijd de oorzaak van haar irrationeel handelen. De boekjes stonden bol van de verhalen over vrouwen die rond hun vijfendertigste plotseling in vuur en vlam schieten en zich zonder aanwijsbare reden halsoverkop in een buitenechtelijk avontuur storten. Meestal ging het om mooie, goed opgeleide vrouwen, vrouwen die zich geen zorgen hoefden te maken, vrouwen die pas een kind hadden gebaard, vrouwen die thuis op hun honger bleven zitten, vrouwen die hartstochtelijk naar ruige seks verlangden, vrouwen die… In een enquête die onlangs in een van die blaadjes was verschenen onder de kop ‘Verboden Passies’, had ze 18 op 20 gescoord.

Hannelore schudde het hoofd. Dat had ze een paar dagen geleden ook gedaan op ongeveer dezelfde plaats als nu, niet ver van de Predikherenbrug op een boogscheut van de Coupure.

Marcus Heydens had destijds een oude trekbel in de gang laten installeren, een bronzen klok die met behulp van wat elektronica door een druk op de knop geactiveerd kon worden. Tingeling, tingeling. Het klonk in ieder geval voornamer dan ding-dong. Hannelore veegde een natte haarlok van haar voorhoofd. De regen had haar kapsel geruïneerd, maar dat vond ze niet erg. Bovendien kreeg ze niet veel tijd om daarover te piekeren. Een streep licht onder de voordeur verried dat Valentijn thuis was. Toen ze zijn voetstappen hoorde, rilde ze onwillekeurig.

‘Hannelore. Wat doe jij hier op dit uur?’

Valentijn droeg een kakikleurige broek en een handgeweven trui, wat hem een Angelsaksische ‘look’ gaf. Hij glimlachte breed en maakte een uitnodigend gebaar.

‘Kom toch binnen.’

Hannelore knikte. Ze voelde zich als een weesmeisje uit een negentiende-eeuwse roman, vol schroom en onzeker.

‘Ik kom waarschijnlijk ongelegen’, zei ze.

‘Jij komt nooit ongelegen, dat weet je toch.’

De ‘lacho’ die Van In had leren kennen, bleek plotseling een zelfverzekerde kerel geworden, een man van de wereld die mooie vrouwen zo om zijn vinger kon winden.

‘Het gaat over je vader’, zei Hannelore.

‘Ben je daarvoor naar hier gekomen?’

‘Ja.’

Ze volgde hem door de gang naar de salon.

‘Wil je iets drinken?’

Hannelore ging zitten en sloeg haar benen over elkaar.

‘Een glas witte wijn zou me smaken’, zei ze.

Valentijn verdween naar achter, met een gebogen rug en een raadselachtige glimlach om zijn lippen. Dat het voorlaatste slachtoffer zich vrijwillig gemeld had, streelde zijn ijdelheid.

In een huis waar iemand is gestorven, hangt een beklijvende stilte die zelfs ongelovigen niet onberoerd laat. Hannelore kreeg er kippenvel van. Dat effect werd nog versterkt door de regen die opgezweept door de wind ongenadig tegen de ruiten kletterde. Ze keek omhoog naar de tribune. De getorste pilasters van de balustrade veranderden van vorm. Ze kregen gezichten, een mond en een neus, en grijnsden haar aan als vranke kobolden. Het hout kraakte en het doksaal begon te leven. De vloer zakte naar beneden. Een naargeestige wind floot door de spleten in het dak en deed haar oren tuiten.

‘Valentijn!’

Hannelore sprong van haar stoel en rende naar de deur. De schaduw van de tribune volgde haar als een donker ectoplasma.

‘Valentijn, waar ben je?’

Er parelde zweet op haar voorhoofd, haar benen werden slap, ze duizelde en viel bewusteloos op de grond.

Toen ze haar ogen opende, stond Valentijn naast haar.

‘Ik had bijna een ziekenwagen gebeld’, zei hij.

Op de salontafel stond een bestofte fles Montrachet en twee glazen. Hannelore klakte met haar tong.

Valentijn schonk een glas vol en reikte het haar aan.

‘Je werkt te hard, meid. Ik wed dat je vandaag nog niet hebt gegeten.’

Dat klopte. Bovendien was haar menstruatie vanmiddag begonnen en daar had ze sinds de geboorte van de tweeling steeds meer last van.

‘Zal ik een boterham met kaas voor je maken?’

Hannelore schudde het hoofd. Alles was haar liever dan nog een seconde alleen te blijven.

‘Een glas wijn zal volstaan.’

Ze dronk met volle teugen van de nectar zonder te beseffen dat iedere slok meer kostte dan het gemiddelde uurloon van een arbeider.

Toen Valentijn haar voorhoofd streelde, protesteerde ze niet. De spanning in haar borsten nam toe en ze voelde een haast ondraaglijke behoefte om haar armen om zijn hals te slaan. Ze klemde haar kaken op elkaar. Een hartstochtelijke omhelzing zou voldoende zijn om de vonk te laten overslaan en dat kon vanavond jammer genoeg niet, vanwege haar cyclus.

‘Misschien is het beter dat ik opstap’, zei ze niet erg overtuigend.

Valentijn trok zijn hand weg, nam zijn glas en keurde de Montrachet in het licht van de halogeenlampen die vanaf de onderkant van de tribune naar beneden schenen.

‘Ik dacht dat je me wilde spreken?’ zei hij. ‘Over mijn vader.’

Hannelore ging rechtop zitten. Door de val waren de twee bovenste knoopjes van haar blouse losgeraakt. Ze knoopte ze haastig dicht.

‘Daarom ben ik inderdaad naar je toe gekomen.’

‘Ja’, zei Valentijn met een fijn glimlachje.

Hij wist dat ze loog en zij wist dat hij dat wist. Haar gevoelens te kunnen peilen maakte hem een beetje euforisch. Nog een beetje geduld en ze zou weer even van hem zijn. Dat wist hij zeker. Een plagerijtje kon geen kwaad.

‘Komt er schot in het onderzoek?’

Valentijn ging tegenover haar in een gemakkelijke stoel zitten. Het onderzoek zat in het slop. Dat kon hij zo van haar gezicht aflezen.

‘De politie wacht de resultaten van het onderzoek af en dat is in handen van de technische recherche.’

Sinds een paar jaar hadden de labs van de technische recherche het erg druk. De fouten uit het verleden moesten worden goedgemaakt en dat had zijn weerslag op het aantal analyses dat door de gerechtelijke diensten werd bevolen.

‘Meestal ontdekken de jongens van het lab wel iets dat ons op het goede spoor kan zetten’, zei Hannelore.

Ze repte met geen woord over de vezels van de dwangbuis en de lijmsporen, en verzweeg eveneens dat Van In bij Delanghe kopieën van de dreigbrieven en foto’s van de slachtoffers had gevonden.

‘Volgens notaris Broos heeft uw vader een nogal turbulent liefdesleven achter de rug’, zei ze met een samenzweerderig trekje om haar mond.

‘Ja’, zei Valentijn. ‘Maar welke man blijft een vrouw trouw die twee minnaars heeft gehad?’

Hannelore begreep niet goed wat hij daarmee bedoelde en vroeg hem om meer uitleg.

‘Marcus Heydens heeft Diana, Virginie en Joris bij mijn moeder verwekt toen ze met andere mannen getrouwd was’, zei hij verontwaardigd.

Hannelore lachte zenuwachtig.

‘Jij houdt er in ieder geval een vreemde moraal op na.’

‘Welke moraal?’

‘Je wettige echtgenoot kan toch nooit je minnaar zijn’, zei ze iets te haastig.

‘Is dat zo?’

Valentijn bekeek haar met een geamuseerde blik.

‘Juridisch, bedoel ik.’

‘Alleen maar juridisch?’

‘Doe niet flauw, Valentijn. Je begrijpt heel goed wat ik bedoel.’

Hannelore trok haar gezicht in een ernstige plooi en probeerde rationeel na te denken. De nieuwe informatie maakte de hele zaak wat minder ingewikkeld dan ze op het eerste gezicht had vermoed, want vadermoord was per definitie kinderwerk. Gelukkig was Valentijn geen verdachte want hij was bij haar toen Heydens stierf.

‘Waarom heb je me dat niet vroeger verteld?’

Valentijn stond op van zijn stoel en kwam naast haar zitten. Hij legde zijn arm om haar schouder. Meer hoefde ze niet te weten, dacht hij.

‘Wat ze van mijn vader ook mogen beweren, hij is zijn hele leven op dezelfde vrouw verliefd gebleven. Dat zit in onze genen.’

Hij streelde haar schouder. Nog één hindernis en de belegering was ten einde. De muren van de vesting brokkelden af als een zandkasteel in de branding. Zijn hand gleed over haar borst.

‘Nee, Valentijn.’

Hannelore greep hem bij de pols, maar hij bood weerstand. Zijn vingers haakten zich vast aan haar blouse.

‘Vergeet niet wie ik ben’, schreeuwde ze toen hij haar tegen de sofa drukte.

Valentijn staarde haar aan als een wilde kat. Iedere vezel in zijn lichaam was gespannen, klaar om eindelijk datgene te doen waarvan hij de voorbije zeventien jaar had gedroomd.

‘Eén keer’, gromde hij. ‘Eén keer en daarna laat ik je voor altijd met rust.’

‘Nee, Valentijn. Ik ben niet vrij. Dat heb ik je toch al gezegd.’

Hij lag bijna boven op haar. Zijn ademhaling ging steeds sneller. Wellust gutste uit zijn poriën.

‘Mij maak je niets meer wijs, schat. Ik weet dat je niet naar hier bent gekomen om over mijn vader te spreken. Onderzoeksrechters leggen geen huisbezoeken af. Je bent verliefd op mij, en ik op jou. Waarom zou je nog langer komedie spelen? Ik voel dat je er weer klaar voor bent.’

Hannelore had in haar carrière meer dan eens met verkrachte vrouwen gesproken en hen beroepshalve de vraag moeten stellen of ze zich verdedigd hadden tegen hun belager. De meeste slachtoffers verklaarden dat ze zo angstig waren dat ze niets hadden durven ondernemen en nu overkwam haar precies hetzelfde.

‘Van In wil weten waar je was toen Delanghe werd vermoord’, flapte ze er opeens uit.

Valentijns blik verstarde en de greep om haar pols verslapte. Het was nu of nooit. Ze rukte zich los en duwde hem van de sofa.

‘Als je me laat gaan, beloof ik je dat ik je niet zal laten vervolgen. Begrijp je dat, Valentijn?’

Hij sloeg zijn ogen neer en begon te snikken, maar deze keer liet Hannelore zich niet verwurwen. Ze fatsoeneerde haar kleren en beende de kamer uit. Toen ze op straat stond en de regen haar in het gezicht sloeg, begon ze over haar hele lijf te rillen, van woede en ook een beetje van onmacht omdat het vuur in haar binnenste bleef smeulen, ondanks alles wat er gebeurd was.

Van In schrok toen de deur van kamer 204 zachtjes openzwaaide en Hannelore plotseling in de deuropening verscheen.

‘Wat doe jij hier zo laat?’

Het was de tweede keer vanavond dat ze die zin te horen kreeg.

‘Ik wip gewoon even binnen’, zei ze.

Versavel nam haar natte jas aan en hing die op aan de kapstok. Ze bedankte hem met een flitsende oogopslag.

‘Ons werk zit er net op’, zei Van In. ‘Ik was net van plan om naar huis te gaan.’

‘Dan loop ik zo ver met je mee.’

Na iedere zin viel een stilte die minstens vijf seconden duurde. Versavel had hier maar één woord voor: pijnlijk. Als Hannelore hier twee jaar geleden onverwacht was binnengevallen, hadden ze elkaar omhelsd en had Van In meteen voorgesteld om samen ergens iets te gaan drinken. Nu spraken ze met elkaar als twee onbekenden die tevergeefs naar woorden zoeken om de conversatie gaande te houden.

‘Ik heb Valentijn een verhoor afgenomen’, zei ze.

‘En?’

‘Marcus Heydens had vier kinderen.’

‘Is dat zo?’

‘Valentijn beweert dat…’

Haar stem stokte. Ze dacht aan de aantrekkingskracht van de afgrond en dat kleine stapje dat ze bijna had gezet. Gelukkig had de angst voor de diepte het gewonnen van de kick.

‘Hij heeft me proberen te versieren.’

Hannelore klemde de kaken op elkaar en keek Van In recht in de ogen. Ze schaamde zich niet, want tenslotte was er niets gebeurd. Ze was alleen woedend omdat ze zich als een dom wicht had laten inpakken door de man die haar zeventien geleden had verleid.

‘Ik laat jullie even alleen’, zei Versavel.

Hij pakte zijn jas en trok voorzichtig de deur achter zich dicht. Vrienden hoefden niet alles van elkaar te weten. Bovendien wist hij bij God niet wat hij had kunnen doen om de gespannen sfeer te doorbreken.

‘Ik heb trek in vlees’, zei Van In. ‘Rood vlees met een korstje.’

Het gebeurt vaker dat mensen die van elkaar houden, dingen tegen elkaar zeggen die niets te maken hebben met het conflict waarin ze verstrikt zijn geraakt, maar het is wel vreemd dat die nietszeggende woorden soms meer effect sorteren dan een zorgvuldig geformuleerd excuus.

Van In stond op van zijn stoel en ging voor Hannelore staan.

‘Zal ik Anneke bellen en vragen of ze een portie ossenhaas uit de koelkast haalt?’

‘Dat zou ik heerlijk vinden.’

Ze liet zich gewillig zoenen en protesteerde niet toen Van In onder haar blouse graaide.

‘We zouden meer vlees moeten eten’, zei ze.

Het verschil tussen wat slachtafval aan vorkjes in hete olie laten garen en echte fondue is ongeveer even groot als het verschil tussen een zonne-eclips van zevenennegentig procent en het echte ding waarvoor bepaalde mensen naar de andere kant van de wereld trekken. Anneke had net zevenhonderd vijftig gram Angus rundvlees in blokjes gesneden en op een groot bord geschikt toen Van In en Hannelore hand in hand het restaurant binnenkwamen.

‘Boven zit er niemand’, zei ze met een speels glimlachje.

Van In gaf haar een zoen op haar wang.

‘Saint-Julien’, fluisterde hij in haar oor.

De steile trap naar boven leek erg veel op een ladder die naar een hooizolder leidt, een beeld dat Van In met andere dingen dan voedsel associeerde.

‘Beauty and brains first’, zei hij tegen Hannelore.

Alles was weer als vroeger. Tenminste zo leek het toch.

‘Misschien kunnen we beter de rest van het onderzoek samen doen’, zei Hannelore toen ze aan tafel zaten.

‘Dat lijkt me geen slecht idee. Tenslotte zijn we één team.’

Het gesprek kabbelde voort tot Anneke de pan met hete olie, het vlees en de Saint-Julien naar boven had gezeuld. Pas toen de eerste stukjes vlees de olie deden zingen, formuleerde Hannelore de eerste hypothese.

‘Volgens mij heeft een van de kinderen het gedaan.’

‘Jij denkt aan vadermoord?’

Ze knikte en viste het eerste stukje vlees uit de pan. Dat legde ze even op haar bord.

‘Dan is Broos het volgende slachtoffer. Drie vaders, drie moorden.’

‘Een echte en twee voedstervaders.’

‘Ik denk dat zijn afkomst hem dwarszit.’

‘Heb je Valentijn daarover gepolst?’

‘Nee.’

‘Zullen we dat morgen doen?’

Hannelore sopte haar eerste stukje gekorst vlees in een toefje goudgele mayonaise, geen industrieel spul maar het sausje dat alleen nog door grootmoeders wordt gemaakt: eieren, olie, azijn, peper en zout.

‘Dan is er nog Leona Vidts’, zei Van In. ‘En Karim, de Kosovaar.’

‘Waarom Karim?’

‘Hij beweert dat Diana Henri Broos chanteerde.’

Ze dompelden terzelfder tijd hun stukje vlees in de ziedende olie.

‘Nu mogen we een wens doen’, zei Hannelore.

Van In knikte. Een wens deed je alleen als je hetzelfde zei, niet als je gelijktijdig een stukje vlees in een pan dompelde. Daar nu een opmerking over maken, zou de romantische sfeer vergallen en daar had hij na de gebeurtenissen van de voorbije dagen geen zin in. Opnieuw verliefd te zijn op Hannelore was een schat die hij vanaf nu zou koesteren.

‘Wat denk je van nog een zoon?’

Hannelore kon haar oren niet geloven. Haar hart begon sneller te kloppen.

‘Ik ben bijna zesendertig, Pieter.’

Zelfs de Romeinen wisten al dat bordeauxwijn een heilzame invloed uitoefent op lichaam en ziel. Een Saint-Julien bijvoorbeeld van een goed jaar was net als een Pétrus en analoog daarmee alle andere wijnen die hun naam aan een heilige ontleenden, meer dan gegist druivensap. De chemie tussen zon, kiezel en wijnstok had in de loop van de geschiedenis tal van filosofen geïnspireerd en hen dingen laten schrijven die menige universitair gevormde droogstoppel van tegenwoordig in geen duizend jaar uit zijn pen zou krijgen.

‘Dan zullen we ons moeten haasten’, zei Van In. ‘Wat denk je van vanavond?’

Hij liet het pakje sigaretten dat voor hem lag onaangeroerd. Liever een zoon die van de Saint-Julien had geproefd dan een stakker met rook in zijn longen.

‘We kunnen vanavond in ieder geval oefenen’, zei Hannelore. ‘Maar als je echt een zoon wilt, moeten we het over tien dagen doen. Je weet wel.’

Als Hannelore ‘je weet wel’ zei, wist Van In wat er aan de hand was.

‘Er zijn vele manieren om de liefde te bedrijven’, zei hij.

Hoofdcommissaris De Kee sneed een stukje ganzenleverpastei af van de royale plak die de chef hem persoonlijk had geserveerd, prikte het op zijn vork en stopte het in zijn mond.

‘Mm.’

Adjunct-commissaris Vanneste knikte en spoelde het vettige goedje door met een slok bourgogne.

‘Ik wil dat jij overmorgen instaat voor de veiligheid van de koning’, zei De Kee luid genoeg zodat de andere gasten hem konden verstaan. ‘Het hof heeft me meegedeeld dat Zijne Majesteit samen met de notaris een wandeling door Brugge zal maken. Incognito uiteraard.’

Het getik van de bestekken verstomde even. De Kee wist wat dat betekende. Iedereen in het restaurant luisterde mee. Hij liet zijn stem zakken en haalde een plattegrond van Brugge tevoorschijn.

‘Dit is het parcours dat ze zullen volgen’, fluisterde hij.

Op de plattegrond liep een rode streep van de Sint-Jorisstraat naar het Begijnhof, via de Markt, de Burg, de Blinde-Ezelstraat, de Rozenhoedkaai, de Dyver en de Katelijnestraat, een route die alleen tussen drie en vijf uur ’s ochtends toeristenvrij was.

‘Daarna komen ze hier dineren’, zei hij weer hardop.

Vanneste knikte, verorberde zo snel als hij kon de rest van de ganzenleverpastei en spoelde de smurrie door, net als bij de tandarts.

‘Hoeveel manschappen zullen er die dag onder mijn bevel staan?’

‘Zes’, zei De Kee.

‘In burger?’

‘Dat spreekt voor zich. Het hof eist absolute discretie.’

Een hups meisje in een strak zwart rokje en een witte blouse ruimde de tafel af. Ze glimlachte naar de hoofdcommissaris. Dat moest van haar baas.

‘De tarbot komt er zo aan, mijnheer de hoofdcommissaris’, zei ze.

Vanneste nam nog een slokje wijn. Hij had een hekel aan vis. Tarbot of schelvis. Alle vissen smaakten naar ammoniak.

Virginie Broos wist niet goed wat ze moest doen. Ze was zenuwachtig en het litteken op haar bovenlip gloeide alsof iemand er met gloeiende naalden in prikte. Joris was tien minuten geleden met slaande deuren vertrokken omdat ze geweigerd had hem te helpen bij de voorbereiding van zijn plan. Wat moest ze doen? De politie bellen? In een van de laden van de keukenkast lag een pakje sigaretten dat ze ooit voor een vriend in huis had gehaald en dat zo goed als onaangeroerd was gebleven, net als zij. Haar vriend had er amper twee van gerookt en was daarna vertrokken. Ze ging voor de spiegel staan en bekeek de oorzaak van haar maagdelijkheid, het vervloekte litteken op haar lip waarop iedereen afknapte. Met bevende handen griste ze een sigaret uit het pakje. De eerste trek maakte haar duizelig. Ze begon te hoesten en rende naar de keuken, kotsend. Haar slokdarm schoot in brand toen na het braken alleen nog maagzuur naar boven werd gepompt. Ze kokhalsde en tastte naar de rol keukenpapier die naast haar op het aanrecht stond.

Groen slijm liet een glibberig spoor achter op de zijkant van de gootsteen. Ze veegde de smurrie van haar kin en haar bovenlip.

Ze was zo ziek dat ze de brandlucht niet rook die zich door het hele appartement verspreidde.

‘Hoe lang is het geleden dat we nog uit eten zijn geweest?’

Hannelore liet haar hoofd tegen Van Ins schouder rusten. Na de fondue en de Saint-Julien hadden ze koffie en cognac gedronken en hoewel drank en romantiek niets met elkaar te maken hebben, het is de sfeer die telt, had het laatste drankje de passie hoog doen oplaaien. Hannelore dacht aan die zomerse avond toen ze voor de eerste keer bij Van In had aangebeld en tijdens een nogal ernstig gesprek zijn pijnlijke voet had gemasseerd. Nu liepen ze als een verliefd stel door de Stoofstraat, alsof de problemen waarmee ze de voorbije jaren hadden geworsteld, nooit hadden bestaan. Zij met haar hoofd op zijn schouder en hij met zijn hand in haar zij. Toen de maan van achter de wolken schoof, haalde ze hem aan. Ze bleven staan onder een lantaarn en zoenden elkaar als twee pubers die nog maar pas de magie van het uitwisselen van speeksel hadden ontdekt. Diep in zijn hart was Van In een gevoelige kerel, een oude romanticus die zich tevergeefs probeerde aan te passen aan de harde realiteit van de twintigste eeuw. Daarom was Hannelore op hem verliefd geworden en dat was ze nog steeds, nu nog meer dan vroeger.

‘Wat dacht je van een nummertje aan het Minnewater?’ zei Van In.

Hannelore verbrak de omhelzing en sloeg haar arm om zijn schouder.

‘Stel dat ze ons betrappen’, lachte ze. ‘Een commissaris en een onderzoeksrechter.’

Van In liet zijn vingers door haar haar glijden. Daar hield ze van.

‘Als de flikken ons op openbare zedenschennis betrappen, kun jij procureur Beekman vragen of hij de zaak wil seponeren.’

‘Alleen als jij de journalisten die er een stuk over willen maken, ervan kunt overtuigen alleen onze initialen te publiceren’, zei Hannelore.

Ze sloegen links af in de richting van het Walplein.

‘Ik heb een beter idee.’

Van In wierp een blik op zijn horloge. In de verte klonken sirenes.

‘We hebben toch nog niets gedaan’, giechelde Hannelore.

‘Het is de brandweer’, zei Van In.

Een alerte buur kwam met een ladder aanzeulen en zette die tegen de gevel van het brandende huis, onder het raam waar een jonge vrouw aanstalten maakte om naar beneden te springen.

‘Niet springen!’ schreeuwde de man.

Hij beklom de ladder.

‘Help me’, rochelde Virginie.

Haar gezicht was asgrauw. Vlammen schroeiden haar rug. Haar jurk kon ieder ogenblik vuur vatten. Gelukkig bleef de buurman kalm. Hij hielp haar uit het raam en sloeg zijn arm om haar heen. Op dat moment reed de eerste brandweerwagen de Wijngaardstraat in. Op straat had zich een kleine menigte verzameld. Toen de buurman en Virginie weer op de begane grond stonden, applaudisseerden de toeschouwers, want dit was beter dan de rotzooi die ze op de televisie kregen voorgeschoteld.

Was het beroepsmisvorming of intuïtie? Van In noch Hannelore stond er bij stil, maar toen de sirene stilviel en ze vanaf het Walplein het blauwe flikkerlicht over de daken zagen scheren, versnelden ze de pas.

‘We zijn net ramptoeristen’, zei Hannelore toen ze het verlaten terras van restaurant Heer Halewijn passeerden.

‘Ik was toch van plan die kant uit te gaan’, zei Van In.

‘Oh ja?’

Van In stopte zijn hand onder haar blouse en streelde haar rug.

‘De bruidssuite in het Novotel’, zei hij. ‘Daar kan niemand ons betrappen.’

‘Was dat je idee?’

‘Ja’, zei Van In. ‘De bruidssuite en een blik kaviaar. Ik vind dat we het verdiend hebben.’

Ze sloegen weer links af. In de Wijngaardstraat rolden brandweerlui een lange zuigslang af in de richting van het Minnewater. De reden daarvoor was duidelijk. Een van de huizen stond in lichterlaaie en zoals dat vaker gebeurt, was de watertoevoer onvoldoende om de brand te blussen.

Hannelore drukte Van In tegen zich aan. Het vooruitzicht om met hem de nacht door te brengen in een luxueuze suite deed haar hart sneller kloppen.

‘Commissaris. Wat doet u hier nog zo laat?’

Van In draaide zich bruusk om. Agent Bruynooghe stak zijn hand uit en begroette zijn overste met een brede grijns. Daarna maakte hij een kleine buiging voor Hannelore.

‘Goedenavond, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Hannelore deed alsof ze vereerd was.

‘Vallen er slachtoffers te betreuren, agent?’

Bruynooghe schudde zijn hoofd.

‘Een alerte buur heeft de bewoonster kunnen ontzetten’, zei hij. ‘Naar verluidt woont het meisje alleen in het pand’, voegde hij er volledigheidshalve aan toe.

Van In knikte.

‘Tot morgen’, zei hij.

‘Tot morgen, commissaris.’

Bruynooghe keek hen na. Een tikkeltje jaloers, dat moest hij ruiterlijk toegeven.

Hoewel de koning zich een breedbeeldtelevisie kon permitteren, keek hij nog altijd naar het ouderwetse ding dat hij van zijn broer had geërfd, een lompe bak die alleen nog door stropers wordt gebruikt om er konijnen mee te lokken.

‘Qu’est-ce qu’on fait demain?’ zei hij tegen zijn vrouw.

De koningin sloeg een boek dicht dat een bekende Vlaamse schrijver haar ooit cadeau had gedaan en dat ze op advies van haar leraar moest lezen.

‘Welke daq is het morqen?’

Ze boog naar voren, in huiselijke kring hoefde ze zich geen zorgen te maken over haar decolleté, en griste het programma, waarop al hun activiteiten voor de komende dagen in een zwierig koninklijk lettertype stonden afgedrukt, van de salontafel.

‘Demain’, las ze. ‘Skouwing van de troep, de blauwmuts van Kosovo.’

‘Et toi?’

De koningin zette haar bril op.

‘Weeskinder in Liège’, zei ze. ‘Daarna lunch met de… social helpèrs.’

De koning stak zijn hand tussen de broeksband van zijn pyjama en produceerde een blik die Al Bundy jaloers had gemaakt.

‘C’est tout?’

De koningin deed haar best.

‘Le soir,’ zei ze, ‘moet jij een bijeenkomst bijwoon van de sku… van de archers Saint-Donat.’

‘A Bruxelles?’

‘Neen. In Sinte-Katalijne-Wavre.’

‘Toujours des saints’, zei de koning met een verveeld gezicht.

Hij haalde zijn hand onder zijn pyjamabroek vandaan en liep naar de barkast, een gedrocht waaraan vijf Chinezen meer dan een jaar hadden gewerkt.

‘Après-demain, tu vas à Bruges’, zei de koningin plotseling enthousiast. ‘De qanse daq.’