13

Voodoopriesters beweren dat ze mensen hun wil kunnen opleggen en hen dingen laten doen die ze nooit uit eigen beweging zouden doen. Hoewel Hannelore geen geloof hechtte aan die verhalen, liep ze regelrecht naar de Coupure. Het regende weer en de wind kwam bulderend opzetten. Het water in de Reie klotste met onregelmatige tussenpozen tegen de kaaimuren. Dit kon geen toeval meer zijn. De elementen keerden zich duidelijk tegen haar, net als de vorige keer. Onzin. Hannelore vond dat Valentijn een derde kans verdiende, ondanks alles wat er gebeurd was.

Je weet toch dat ik je nooit zou dwingen iets te doen wat je zelf niet wilt, had Valentijn aan de telefoon gezegd. Vergeef me als ik je gevoelens heb gekwetst. Ik was compleet ondersteboven door de gebeurtenissen van de voorbije dagen. Je moet me geloven, had hij gesmeekt. Toen Hannelore niet meteen toehapte, had hij laten doorschemeren dat hij over nieuwe informatie beschikte in verband met de moord op zijn vader. Pas dan had Hannelore haar bezwaren laten varen. Meer nog, ze had hem zelfs geheimhouding beloofd. Dat had ze beter niet gedaan, maar nu ze op weg was naar hem, was het zinloos daarover nog langer te piekeren.

Valentijn Heydens had alles in gereedheid gebracht. Toen de deurbel klingelde, ging hij voor de spiegel staan, trok zijn schouders naar achteren en glimlachte. Achter het venster in de voordeur tekende zich een silhouet af dat hij uit duizend herkende. Dat Hannelore onmiddellijk had gereageerd, vond hij hoopgevend, maar van hoop alleen kon hij niet leven. Hij wilde zekerheid.

‘Ik ben blij je te zien.’

Valentijn droeg zijn beste pak, een zijden overhemd en dure schoenen met dikke rubberzolen. In plaats van haar te zoenen, stak hij zijn hand uit als was het maar om haar te laten zien dat zijn bedoelingen eerbaar waren.

‘Kom toch binnen voor je helemaal kletsnat wordt.’

‘Lang kan ik niet blijven’, zei Hannelore meteen. ‘Van In wacht op mij in L’Estaminet.’

‘Weet hij dat je hier bent?’

Hannelore ging naar binnen. In de gang knoopte ze haar jas los. Er dreef een heerlijke geur van gebraden vlees door het huis.

‘Nee’, zei ze.

‘Fijn.’

Valentijn nam haar jas aan en hing hem op aan de kapstok.

‘Ik heb een fles wijn ontkurkt’, zei hij.

‘Geen wijn vanavond, Valentijn. Ik ben naar hier gekomen om te luisteren naar wat je me te vertellen hebt.’

De leugen was doorzichtig en dat wisten ze beiden. Toen Hannelore zich omdraaide en ze zijn blik op haar rug voelde branden, tintelde ze over haar hele lichaam. Het was een spontane reactie waarover ze geen controle had.

‘Zoals je wilt’, zei Valentijn.

Hij ging haar voor als een goede gastheer en hield de deur van de salon voor haar open. De kamer zag er netjes uit, en gezellig.

‘Ga zitten’, zei hij met een brede glimlach.

De geur van gebraden vlees volgde hen.

‘Ik wist niet dat je kookte.’

Valentijn veinsde verbazing.

‘Hemeltje, wat stom van mij. Een ogenblikje, ik ga vlug de oven afzetten.’

Hij trok de deur achter zich dicht, liep eerst naar de voordeur en pas daarna naar de keuken. Voor hij de salon weer binnenging, stopte hij de sleutel van de voordeur in zijn broekzak.

‘Zo, dat is dan geregeld’, zei hij.

Hannelore keek naar de bestofte fles die op de salontafel stond. Château d’Yquem 1986. De fles was al ontkurkt. Ze vroeg zich af waarom hij dat op voorhand had gedaan.

‘Ik kan me voorstelllen dat je brandt van nieuwsgierigheid’, zei Valentijn.

Hij voelde zich als een acteur op de avond van een première, twee minuten voor het doek opgaat.

‘Stoort het als ik een glaasje drink?’

Hij schonk zijn glas vol en nam een slok.

‘Ik weet wie mijn vader vermoord heeft’, zei hij.

‘Kun je dat ook bewijzen?’

‘Natuurlijk kan ik dat bewijzen.’

Valentijn nam nog een slok, zoog wat lucht mee naar binnen en liet de complexe smaak van de wijn tegen de achterkant van zijn verhemelte tot zijn volle recht komen.

‘Kan ik je echt niet verleiden om een glaasje mee te drinken?’

Hannelore aarzelde. Met de wijn was in ieder geval niet geknoeid.

‘Een halfje’, zei ze.

Valentijn ging staan, keerde haar de rug toe en schonk het tweede glas boordevol. De wijn klokte niet in het glas, een detail waaraan Hannelore geen aandacht besteedde.

‘Gezondheid.’

Over de prijs van een fles Yquem kon men discussiëren, niet over de smaak. Hannelore savoureerde de wijn met kennis van zaken en complimenteerde Valentijn met zijn voortreffelijke keus. Daarna trok ze haar gezicht in een ernstige plooi, tenminste dat probeerde ze.

‘Laten we het over de moordenaar van je vader hebben. Je zei dat je over bewijsmateriaal beschikt.’

Valentijn knikte.

‘Mag ik je eerst nog een persoonlijke vraag stellen?’

‘Ik dacht dat we dat hoofdstuk hadden afgesloten, Valentijn. Ik wil best je vriend blijven, maar meer dan vriendschap mag je van mij niet verwachten.’

‘Is dat je definitieve antwoord?’

‘Dat is het zeer zeker’, zei Hannelore beslist.

Een alternatief was er niet. De kinderen zouden het haar nooit vergeven als ze hen later zou moeten vertellen waarom zij hun echte vader in de steek had gelaten. Bovendien was Van In de slechtste nog niet.

‘Vriendschap is niet voldoende, Hanne. Ik heb je lief. Dat weet je toch.’

‘Sorry, Valentijn, maar…’

Hannelore wilde opstaan.

‘Oké, oké’, zei Valentijn zenuwachtig. ‘Een mens mag toch proberen, nietwaar?’

Hij nam een slok wijn. Hannelore volgde zijn voorbeeld. Valentijn was er opnieuw in geslaagd haar ijdelheid te strelen. Ze probeerde een strenge toon aan te slaan en zei dat hij ter zake moest komen.

Valentijn kruiste zijn benen en leunde achterover in zijn stoel. Hij zette zijn lacho-gezicht op.

‘Mijn vader was een smeerlap’, zei hij. ‘Hij heeft mijn moeder veel verdriet aangedaan.’

‘Die dingen gebeuren nu eenmaal, Valentijn.’

‘Hij verkrachtte haar.’

Hannelore slikte. Wat moest ze nu zeggen?

‘Weet je dat zeker?’

Valentijn sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon te snikken.

‘Iedere keer als we bij oom Henri gingen logeren, moest ik toekijken hoe hij haar…’

Zijn stem stokte. Hij spreidde zijn vingers een beetje uiteen en observeerde haar reactie.

‘Ging uw moeder daarmee akkoord?’ vroeg Hannelore op een bezorgde toon.

‘Ze moest wel.’

‘Waarom?’

‘Omdat ze van hem hield.’

Hannelore kon haar oren niet geloven. Bezorgdheid maakte plaats voor verbazing. Welke vrouw houdt in vredesnaam van een man die haar voortdurend verkracht?

Dat zei ze hem dan ook onomwonden, maar Valentijn leek niet onder de indruk van haar heftige reactie. Integendeel.

‘Jij bent toch ook weer hiernaartoe gekomen’, zei hij met een sardonisch lachje.

Op dat moment wist Hannelore met zekerheid dat er iets mis was met Valentijn.

‘Ik denk dat het stilaan tijd wordt om op te stappen’, zei ze.

Het opstaan kostte haar enige moeite. Ze duizelde en moest noodgedwongen weer gaan zitten. Valentijn sprong van zijn stoel en hielp haar overeind.

‘Ik moet je nog de bewijsstukken laten zien, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Hij nam haar bij de arm. Hannelore wilde zich losrukken, maar Valentijn hield haar stevig vast. Hij troonde haar mee naar de keuken. Tussen de tafel en het aanrecht stond een soort barkruk, een vreemd ding op een viervoetige centrale poot van verchroomd metaal.

‘Dit is bewijsstuk nummer één’, fluisterde Valentijn in haar oor. ‘Gaat u zitten, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Hannelore voelde haar spieren slap worden. Ze was blij dat ze kon gaan zitten. De hele kamer begon te tollen, alsof ze twee flessen wijn had gedronken.

Valentijn trok zijn jasje uit. Onder zijn oksel zat een rubber peertje vastgekleefd en er liep een slangetje langs zijn mouw naar beneden.

‘Château d’Yquem, cuvée d’oksel’, lachte hij. ‘Over een paar minuten val je in slaap maar voor dat gebeurt, wil ik je een van mijn uitvindingen laten zien.’

Hij haalde zijn gsm uit het etui dat aan zijn broeksband was bevestigd en toetste een nummer in.

‘Onder de zitting van de kruk zit een semafoon’, zei hij. ‘Als ik die activeer, zet het signaal een elektromotor in gang en dan gebeurt er dit.’

Valentijn wachtte tot de verbinding totstandkwam. Hannelore kreeg het gevoel alsof ze door haar benen zakte. De zitting van het krukje ging langzaam omlaag.

‘Nu weet je wie Marcus Heydens vermoord heeft, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Hannelore probeerde op te staan. Hoewel ze op haar benen stond te zwijmelen, realiseerde ze zich dat de bekentenis van Valentijn haar doodsvonnis betekende. Ze hoorde hem lachen en toen werd alles zwart. Valentijn sloeg zijn rechterarm om haar schouder en sleurde haar mee naar buiten, naar de gammele bmw die aan de overkant van de straat stond geparkeerd. De kans dat een van de buren dat verdacht zou vinden was klein, want de familie Heydens genoot een kwalijke reputatie wat dronken vrouwen betrof.

In L’Estaminet profiteerde Van In met volle teugen van de afwezigheid van Hannelore om een paar extra Duvels te consumeren en samen met Versavel oude herinneringen op te halen, tot het café leegliep en hij zich realiseerde dat Hannelore al uren weg was. Om halfdrie begon hij zich echt ongerust te maken. Hij wisselde een briefje van honderd, liep naar de gang, waar een publiek telefoontoestel was geïnstalleerd en toetste het nummer van procureur Beekman in.

‘Hallo, Jozef. Met Van In.’

De procureur was een kwartier geleden bij de open haard ingedut. Zijn stem klonk slaperig waardoor het een poosje duurde voor hij begreep wat er aan de hand was.

‘Ik heb haar niet gebeld, Pieter.’

‘Verdomme.’

Van In gooide de hoorn op de haak. Hij dacht aan de avond waarop ze alles weer goed hadden gemaakt. Had Hannelore toen komedie gespeeld? Hij schopte tegen de muur. Wat kon de lacho haar meer bieden dan hij? Alle goede momenten die ze samen hadden beleefd, flitsten met de snelheid van een videoclip door zijn hoofd, de zondagen die ze in pyjama voor de buis hadden doorgebracht, de douchescènes, de bucolische tuintaferelen, de lange winterse avonden, de geboorte van Sarah en Simon. Van In balde zijn vuisten en bonkte op de muur. Wat had hij in ’s hemelsnaam verkeerd gedaan?

‘Wil je erover praten?’ vroeg Versavel behoedzaam.

Het gebonk op de muur en een veelbetekenende blik van de kroegbaas, die vanuit de keuken had gezien hoe Van In tekeerging, hadden hem ertoe aangezet een kijkje te gaan nemen in de gang. Hij hoefde niet te vragen wat er aan de hand was. Als Hannelore niet bij Beekman was, zat ze nu waarschijnlijk bij Valentijn. Versavel nam Van In bij de pols en keek hem recht in de ogen.

‘Je hebt mij altijd voorgehouden dat alleen domme mensen voorbarige conclusies trekken.’

‘Voorbarig?’ hinnikte Van In. ‘Als dit voorbarig is, ben ik de reïncarnatie van Adonis.’

De absurde beeldspraak deed Versavel glimlachen.

‘Valentijn verhoudt zich tot Adonis als een Duvel tot een glas “eau de source”.’

Zijn repliek klonk nog belachelijker dan de beeldspraak die Van In zo-even had gebruikt, maar hij brak tenminste de spanning.

‘Doe niets waarvan je later spijt zult krijgen, Pieter.’

Van In knikte.

‘Je hebt gelijk, Guido.’

Versavel haalde opgelucht adem.

‘Heb je haar al proberen te bellen?’

‘Nee.’

‘Zal ik het voor je doen?’

Van In schudde het hoofd. Hij moest Versavel ervan zien te overtuigen dat hij kalm was.

‘Dat hoeft niet, Guido. Wie weet zit ze wel thuis op me te wachten.’

Hoewel Versavel de toon waarop Van In hem probeerde gerust te stellen niet erg vertrouwde, durfde hij niet anders dan goedkeurend te knikken.

‘Tot morgen dan?’

‘Tot morgen, Guido.’

De Coupure lag er verlaten bij. De natte kinderkopjes glansden in het licht van de straatlantaarns en contrasteerden op een romantische manier met de witte bovenbouw van de plezierbootjes die onrustig op het water van de Reie dobberden. Hoewel er niemand te bespeuren was, sloop Van In langs de gevels als een dief in de nacht. Hij hield halt voor het huis van Marcus Heydens, haalde een rol plakband tevoorschijn, scheurde er een strook af en plakte die op het venster dat zich vlak naast de spanjolet bevond. Hij herhaalde die handeling tot het glas volledig bedekt was. Daarna wachtte hij geduldig af tot er een auto langsreed en profiteerde van het lawaai om de ruit stuk te slaan met een kleine hamer, die hij net als het plakband van de kroegbaas van L’Estaminet had geleend. Het glas brak bijna geluidloos in een aantal grillig gevormde stukken. Van In sneed het plakband los met een zakmes en verwijderde een voor een de stukken glas. De hele operatie duurde amper vijf minuten. De rest was kinderspel.

Hij stak zijn hand door het gat en trok de spanjolet naar beneden. Van een alarminstallatie hoefde hij zich niets aan te trekken, want er was er geen. Dat was hem bij zijn eerste bezoek aan het huis van Heydens opgevallen. Van In wachtte een poosje, liep dan naar de overkant van de straat en gooide de hamer in het water. Het plakband stopte hij in een vuilniszak die een paar huizen verder op de stoep stond. Pas daarna kroop hij door het raam naar binnen. Terwijl hij met zijn zakmes in de vuist voorzichtig door de salon schuifelde, speelde zich in zijn hoofd een bloederig tafereel af. Politieman neemt wraak op minnaar vriendin, zouden de kranten koppen. In de gang aan de voet van de trap, spitste hij zijn oren. Stilte. Hij beklom de eerste trede. Zijn schoenen kraakten. Van In vroeg zich af welke foto ze van hem in de krant zouden plaatsen. Hij hoopte dat ze er geen uit zijn vakantiealbums zouden halen, want daar zat niets tussen dat hem kon flatteren. Waren dit de gedachten van een moordenaar?

Van In had er vroeger nooit bij stilgestaan. Waar dachten mensen die op het punt stonden iemand koud te maken eigenlijk aan? Aan het kraken van hun schoenen of aan hun foto in de krant?

De overloop werd verlicht door het gele licht van de straatverlichting. Er kwamen drie deuren op uit. Van In begon bij de meest linkse. Hij duwde de klink naar beneden en sloop naar binnen. Een silhouet kwam hem bekend voor. Van In liet zijn hand langs de muur glijden tot hij de lichtschakelaar vond. Knip. De kamer baadde plotseling in een fel schijnsel. Het silhouet was dat van een vleugelpiano. De rest van de ruimte werd in beslag genomen door boekenkasten. Een golf van geluk overspoelde Van In, een gevoel dat steeds intenser werd naarmate hij meer kamers betrad. Daar stonden wel bedden, maar die waren onbeslapen en nergens rook hij een zweem van de parfum die Hannelore gebruikte. Toen ook de kamers op de tweede verdieping negatief bleken, liep hij met tranen in zijn ogen de trap af. Pas toen hij weer op straat stond en de eerste emoties waren weggeëbd, begon hij zich opnieuw vragen te stellen. Als Hannelore hier niet was, waar was ze dan wel? Van In begon te rennen. Misschien was ze wel thuis. Zijn voetstappen kletterden over de kasseien. Sneller, steeds sneller, alsof hij in zijn hele leven nog nooit een sigaret had gerookt. Tussen de Markt en de Sint-Jacobstraat kwam een eind aan die illusie en moest hij noodgedwongen vaart minderen. Zijn longen piepten als gescheurde blaasbalgen en zijn benen werden zwaarder bij iedere stap die hij zette. Zelfs Versavel hapte naar adem. Nadat ze in L’Estaminet op een nogal bruuske manier afscheid van elkaar hadden genomen, had hij zich verdekt opgesteld in het Astridpark en toen Van In de richting van de Coupure insloeg, was hij hem gevolgd. Versavel was getuige geweest van de inbraak en het had maar een haar gescheeld of hij had de collega’s gebeld.

Van In maakte met bevende handen de voordeur open en strompelde naar binnen. Er ritselde iets onder zijn voet. Hij stak het licht aan en bukte zich voorover. Op de grond lag een bruine envelop. Aan Van In, stond erop. Hij wurmde zijn vinger onder de klep en scheurde ze open. In de envelop zat een getypte brief.

Ik heb Hannelore in mijn macht. Als u enige actie onderneemt om haar terug te vinden, zal ik niet aarzelen haar te vermoorden. Blijf thuis tot ik contact met u opneem.

De brief was niet ondertekend.

‘Schrik niet, Pieter. Ik ben het maar.’

Van In kreeg het beurtelings koud en warm. Hij verfrommelde de brief en stopte de prop met een haastig gebaar in zijn broekzak.

‘Guido, wat doe jij hier?’

Hij probeerde zijn stem normaal te laten klinken.

‘Ik maak me ongerust over Hannelore’, zei Versavel.

Het lijkbleke gezicht van de commissaris sprak voor zich. Deze keer was het ernstig. Van In klemde zijn kaken opeen. Wat moest hij doen? Versavel in vertrouwen nemen?

‘Je hoeft je geen zorgen te maken, Guido. Met Hannelore is alles oké.’

‘Is ze thuis?’

Versavel raapte de bruine envelop op en gaf ze zonder een woord te zeggen aan Van In. Daarna liep hij naar de keuken en vulde de koffiepot met water.

‘Ik veronderstel dat je niet onmiddellijk naar bed gaat’, zei hij.

Van In schudde het hoofd, liet zich in een keukenstoel neerploffen en stak een sigaret op. Vijf jaar geleden had hij van dichtbij gezien welk effect een ontvoering heeft op de familie van het slachtoffer. Het feit dat een geliefde plotseling verdwijnt, is op zich frustrerend maar minder erg dan de machteloosheid, het wachten op een teken van leven en de gruwelscenario’s die niemand met zekerheid kan ontzenuwen.

‘Wat doen we als Valentijn Heydens straks de inbraak ontdekt en daarvan aangifte doet?’

Versavel zette twee kopjes op tafel en goot ze vol. Van In haalde zijn schouders op.

‘Ik vraag me af wat ik zal doen als hij geen aangifte doet.’

‘Wat bedoel je daarmee?’

Van In haalde de verfrommelde brief tevoorschijn.

‘Iemand heeft Hannelore ontvoerd en dreigt ermee haar te vermoorden als we haar proberen op te sporen.’

‘Denk je dat Valentijn daar achter zit?’

‘Wie anders?’

Ze dronken van de koffie. Terwijl Versavel de brief las, stak Van In een nieuwe sigaret op. In de brief werd met geen woord over losgeld gerept en dat verontrustte hem. Wat wilde die kerel van haar. Seks?

Versavel leek zijn gedachten te raden.

‘Een verkrachter schrijft geen brieven’, zei hij.

Van In kon niet anders dan het argument van zijn vriend beamen.

‘Zal ik hem laten opsporen?’

‘Nee, Guido. Dat risico kunnen we niet nemen. We moeten afwachten tot de ontvoerder contact met ons opneemt.’

Een gewiekste kerel als Valentijn beschikte wellicht over een scanner. Een bericht over de politieradio betekende een zekere dood voor Hannelore.

‘We zullen de klus zelf moeten klaren’, zei Van In.

Zijn taalgebruik stond in schril contrast met de feiten, want de ontvoering van Hannelore was niet zomaar een klus die ze moesten klaren. Het slachtoffer was een deel van zijn leven, het mooiste deel zelfs. Alles wat hem lief was, stond op het spel. De ongerustheid werd voedsel voor wanhoop en woekerde als een kankergezwel in zijn binnenste.

Valentijn Heydens reed zijn atelier binnen, sloot de poort af en deed het achterportier van zijn wagen open. Hannelore lag onder een deken op de achterbank. Ze sliep. Valentijn trok haar overeind, stak een arm onder haar rug en sloeg de andere om haar benen. Ze kreunde. De warmte van haar lichaam deed Valentijn denken aan vroeger. Hoewel hij met haar kon doen wat hij wilde, beheerste hij zich. Seks was een dienst die je bij de hoeren kon kopen. Met Hannelore wilde hij de liefde bedrijven. Dat kon alleen als ze daarin toestemde en die kans had ze verkeken. Valentijn was genoodzaakt om er een eind aan te maken. Alle mensen die ooit hadden beweerd dat ze hem liefhadden, moesten onherroepelijk sterven. Hij droeg haar voorzichtig naar de andere kant van zijn atelier. Daar stond een cabine die hij zelf in elkaar had geknutseld. Het hok was niet groter dan een telefooncel. Het was bekleed met piepschuim en voorzien van een bankje. Aan weerskanten ervan zaten twee metalen stangen in de wand geschroefd. Valentijn trok Hannelores schoenen, rok en slipje uit, deponeerde haar halfnaakt op het bankje en klonk haar met handboeien vast aan de stangen. Het uitkleden had niets te maken met zijn seksuele fantasieën. Het was een praktische maatregel, want in het bankje zat een rond gat met daaronder een plastic emmer voor het geval ze tijdens zijn afwezigheid haar behoefte moest doen. Om te bewijzen dat hij geen gluurder was, legde hij een handdoek over haar knieën. Daarna maakte hij de poort weer open, stapte in zijn auto en reed naar buiten. Hij had Joris beloofd dat ze samen alles nog eens zouden overlopen, want morgen – het was ondertussen over middernacht – zou de finale zich voltrekken.

Toen de telefoon ’s ochtends om vijf voor negen overging, lagen Van In en Versavel met hun hoofd op de keukentafel. Ze waren een uur geleden in slaap gesukkeld en dat ondanks de sloten koffie die ze hadden gedronken. Van In sprong als eerste van zijn stoel, rende naar de telefoon en graaide de hoorn van de haak. Hij hijgde.

‘Hallo.’

‘Ik kan me voorstellen dat u Hannelore vannacht gemist hebt, commissaris.’

Van In herkende de stem van Valentijn. Zijn woorden trokken een zuur spoor door zijn ingewanden. Zijn maag kromp ineen en zijn handen trilden van woede.

‘Wat heb je met haar gedaan, Heydens?’

Versavel greep Van In bij de arm en kneep erin. Hij bewoog zijn linkerhand op en neer zoals rijkswachters dat plegen te doen langs de autosnelweg als ze snelheidsduivels tot rede proberen te brengen. Valentijn Heydens was een gevaarlijke gek, net als zijn zuster en zijn moeder, en dat soort mensen kon je beter voorzichtig aanpakken, dacht Versavel.

‘Uw vrouw slaapt haar roes uit’, lachte Valentijn. ‘Als ze wakker is, zal ik haar de groeten doen.’

‘Rustig’, mimeerde Versavel toen hij merkte dat Van In op het punt stond te ontploffen.

Hij wreef zijn duim en wijsvinger over elkaar.

‘Vraag hem naar het losgeld’, fluisterde hij.

Van In reageerde als een robot.

‘Hoeveel?’ vroeg hij.

Versavel hoorde het geschater door de hoorn.

‘Ik wil geen geld van u, commissaris.’

‘Wat wilt u dan wel?’

‘Uw ondergang.’

‘Ik zal alles doen wat je me vraagt.’

‘Ik zal alles doen wat u me vraagt, mijnheer Heydens.’

Van In slikte. Zijn adamsappel ging op en neer.

‘Ik zal alles doen wat u me vraagt, mijnheer Heydens’, herhaalde hij.

‘Luister dan goed.’

‘Ik luister, mijnheer Heydens.’

Valentijn Heydens maakte Van In zijn eisen bekend en drukte daarna op de aan-en-uittoets van zijn gsm. Als hij toch over negenentwintig uur moest sterven, kon hij de tijd die hem restte beter op een aangename manier besteden.

‘Ik begrijp er niets meer van’, zei Van In.

‘Wat heeft hij gezegd?’

‘Hij wil me spreken, om elf uur… op de Burg. Als ik een poging onderneem om hem te arresteren, zal Hannelore dat met haar leven bekopen.’

Van In haalde een halfopgerookte sigaret uit de overvolle asbak, fatsoeneerde de peuk en stak hem op. De bittere rook deed hem rochelen.

‘Hij beschikt dus over een handlanger.’

Hoewel Versavel moeite had om zich te beheersen, deed hij zijn uiterste best om zijn stem rustig te laten klinken.

‘Dat zou in ieder geval zijn alibi verklaren’, zei Van In tussen twee hoestbuien. ‘De avond waarop Marcus Heydens vermoord werd, heeft Valentijn iemand gebeld. Dat heeft Hannelore me verteld.’

Wat had haar bezield om hem gisteren te gaan opzoeken? Was ze dan toch verliefd op hem? Die vraag en vooral het ontbreken van een antwoord maakten het allemaal nog veel moeilijker.

‘Ik stel voor dat je eerst gaat luisteren wat Heydens te vertellen heeft, Pieter.’

Versavel liep naar het aanrecht en vulde de koffiepot met water, de zesde in minder dan vier uur. In de keuken hing een kille sfeer, die veel gelijkenis vertoonde met die in een mortuarium. Het leek wel of de Dood stiekem was binnengeslopen en aan de keukentafel was komen bijzitten. Van In viste een tweede peuk uit de asbak. In gedachten maakte hij een lijstje van alle potentiële handlangers met wie Heydens zou kunnen samenwerken. Het lijstje was bijzonder kort: Henri Broos, Leona Vidts, Virginie Broos, Joris Broos en Diana Delanghe. Henri Broos was een oude man, Virginie en Diana lagen in het ziekenhuis en Joris was blind. De enige die in aanmerking kwam, was Leona Vidts.

‘Ik heb een plan’, zei Van In plotseling.

Versavel kwam bij hem aan de tafel zitten. Toen Van In klaar was met zijn uitleg, schudde de brigadier het hoofd.

‘Dat kunnen we niet doen’, zei hij beslist.

‘Het is de enige manier, Guido. Niemand mag vermoeden dat wij er iets mee te maken hebben.’

Op het terras van de Tom Pouce deed een ijverige dienster haar best om een groep luidruchtige Fransen op hun wenken te bedienen. Het mens bezweek bijna onder een dienblad dat volgestouwd stond met Ricard en Pernod. Van alle klanten waren herfsttoeristen de meest veeleisende en dat lieten ze ook blijken. Niets was goed en alles was te duur. Van In ging aan de andere kant van het terras zitten met zijn rug naar de Proosdij gekeerd. Boven zijn hoofd hing een straalkachel te gloeien. Binnen was het ook warm, maar daar zat geen mens. Om vijf voor elf, de dienster had net alle ‘grenouilles’ geserveerd, bestelde Van In een Duvel en een boterham met kaas. Tussen een slok en een hap speurde hij het plein af. Behalve de obligate meute toeristen die als nutteloze amoeben tussen het stadhuis en de Heilig-Bloedkapel pendelden, was er weinig beweging. Er komt een tijd dat eencelligen het universum zullen beheersen, dacht Van In en dat moment komt steeds dichterbij, want eencelligen vormen stilaan de meerderheid van de populatie. De hitte die de straalkachel verspreidde, deed hem transpireren. Hij kreeg er koud zweet van in zijn handen. Wachten, steeds maar wachten. Hij hield het niet langer uit.

Leona Vidts begroette Versavel met een charmante glimlach. Ze droeg dezelfde kimono als de vorige keer en had haar natte haar naar achteren gekamd.

‘Ik kom net van onder de douche’, zei ze.

‘Mag ik even binnenkomen, mevrouw?’

‘Natuurlijk’, zei ze. ‘Ik was net van plan een pot koffie te zetten.’

De honden waren er niet en dat vond Versavel verdacht. Misschien had Van In dan toch gelijk en speelden zij en Valentijn onder één hoedje.

‘Nee, dank u.’

Hij volgde haar naar de woonkamer. Het vooruitzicht om iets illegaals te doen, maakte Versavel onrustig. Toen hij op het puntje van de stoel ging zitten, verloor hij bijna zijn evenwicht.

‘Scheelt er iets?’

Leona ging op de bank zitten en trok haar knieën op. Versavel verontschuldigde zich met een bleke glimlach. Hoe zou hij dit in vredesnaam aanpakken?

‘Zijn de honden er niet?’ vroeg hij.

‘Nee’, zei Leona. ‘Plexus en Nexus logeren bij een vriendin van mij.’

‘Ach zo.’

Versavel leunde achterover in zijn stoel. Misschien waren de honden er niet omdat Leona het risico niet wilde nemen dat ze zouden blaffen als er een vreemde in huis was. Tenminste dat zou Van In gedacht hebben.

‘Ik ga overmorgen voor twee maanden naar Spanje’, zei Leona. ‘Dat doe ik ieder jaar vanwege mijn astma.’

‘U hebt dus astma’, zei Versavel plompverloren.

Leona barstte in lachen uit.

‘Ik hoop dat ik daarmee niet de wetten van het Belgische volk overtreed, brigadier.’

Versavel zweeg. Natuurlijk had ze door dat hij hier geen beleefdheidsbezoek kwam afleggen.

‘Ik moet toegeven dat…’

Hij aarzelde even.

‘Ik moet toegeven dat de reden waarom ik u kom opzoeken nogal…’

‘Bizar is?’ vulde Leona aan.

‘Onorthodox is een beter woord’, zei Versavel.

Van In had hem opgedragen haar bij de minste tegenstand in de boeien te slaan.

‘We hebben redenen om aan te nemen dat u hier iemand tegen haar wil vasthoudt’, zei Versavel. ‘Om alle misverstanden uit de weg te ruimen, vraag ik u de toestemming om uw huis te doorzoeken.’

‘Wilt u dat nog eens herhalen, brigadier?’

Toen Versavel dat deed, verstrakte de glimlach om haar lippen als een touw dat plotseling wordt aangespannen.

‘Bent u gek geworden?’

Valentijn Heydens slenterde door de Blinde-Ezelstraat. Hij straalde en daar had hij twee redenen voor: Hannelore zou hem vergezellen naar de andere kant, waar ze voor eeuwig samen zouden zijn, en zijn naam zou over tien jaar in alle geschiedenisboeken vermeld staan. Wat kon een mens zich nog meer dromen? Hij wierp een blik op zijn horloge. Het was tien over elf. Zijn slachtoffer zat te zweten in de antichambre, wat hem week zou maken en onderdanig. Valentijn trok zijn schouders naar achteren en spiegelde zich in het glas van de vitrinekast waar affiches voor evenementen ophingen. Hij schreed over de Burg met het air van een Romeinse veldheer die na een geslaagde campagne tegen de barbaren een triomftocht maakt door de straten van zijn geliefde stad, met de dood aan zijn zijde en het vooruitzicht op eeuwige roem.

Versavel wist niet goed hoe te reageren op de vraag van Leona Vidts. Hij was niet gek. Van In was gek. Zorg er in ieder geval voor dat ze niemand belt, had hij hem op het hart gedrukt.

‘Als u bezwaar maakt tegen een vrijwillige huiszoeking, ben ik genoodzaakt de onderzoeksrechter om instructies te vragen’, zei hij met een uitgestreken gezicht.

De rustige toon waarop Versavel het dreigement uitte, kalmeerde Leona. Het hof beschermde haar op voorwaarde dat ze de rechtsgang niet belemmerde. Ze mocht de gerechtelijke diensten op geen enkele manier verontrusten. Een pv waarop haar naam stond, belandde toch automatisch in de prullenmand. Dat was de afspraak.

‘Oké’, zei ze. ‘Doorzoek mijn huis maar.’

‘Goedemorgen, commissaris.’

Valentijn was langs de gevel van het stadhuis geslopen en had zich daarna stiekem bij een groep toeristen aangesloten die de Heilig-Bloedkapel uitkwamen en door hun gids naar de kantwinkels in de Breydelstraat werden gedreven. Van In schrok toen Valentijn plotseling op het terras opdook en dat was precies zijn bedoeling. De vijand diende murw gemaakt en pas daarna afgeslacht.

‘Kan ik u iets te drinken aanbieden, mijnheer Heydens?’

Van In had zich voorgenomen kalm te blijven en niet toe te geven aan de razernij die hem verscheurde.

Valentijn knikte. De commissaris gedroeg zich als een gewillig slachtoffer en dat stemde hem mild.

‘Uw vrouw verkeert in goede gezondheid’, zei hij. ‘Als u mijn instructies stipt opvolgt, zal haar niets overkomen.’

Hij ging zitten. De dienster kwam aansloffen. Haar voeten waren gezwollen en op haar kuiten vormden spataderen een purperkleurige delta.

‘Geef mij maar een Bloody Mary’, zei Valentijn.

Hij boog zich voorover.

‘Of moet ik Bloody Hannelore zeggen?’

De allusie was grof en vernederend. Hoe kon Valentijn weten dat Hannelore menstrueerde? Van In kreeg er kippenvel van. Zijn maag kromp ineen en produceerde meer zuur dan goed voor hem was. Iedere zenuw in zijn lijf was gespannen. Adrenaline kolkte door zijn aders. De gedachte dat Valentijn aan Hannelore had gezeten, maakte hem misselijk, maar hij mocht niet toegeven aan de drang om de ‘lacho’ naar de keel te vliegen en die langzaam dicht te knijpen. Het lot van Hannelore hing immers af van de manier waarop hij de zaak afhandelde.

‘Ik neem hetzelfde als mijnheer’, zei Van In tegen de dienster.

Hij stak een sigaret op en wierp een blik in de richting van het Crowne Plaza-hotel aan de overkant van het plein. Als de huiszoeking bij Leona Vidts niets had opgeleverd, zou Versavel in hemdsmouwen voor de ingang verschijnen. Als hij zijn jasje droeg, was Hannelore terecht en kon Van In rustig op versterking wachten en Valentijn Heydens laten inrekenen.

De serveerster nam de bestelling op en slofte naar binnen. Van In schatte haar in de vijftig, maar ze was amper achtendertig.

‘Vraag me wat u wilt, mijnheer Heydens en ik zal het doen.’

‘Dat zou ik ook zeggen in uw plaats’, grijnsde Heydens. ‘Maar ik vrees dat het allemaal niet zo eenvoudig is.’

‘Moeilijk gaat ook’, zei Van In op een behoedzame toon.

Valentijn haalde een envelop tevoorschijn.

‘Deze brief is gericht aan alle nieuwsredacties van het land’, zei hij. ‘Wilt u weten wat erin staat?’

Van In scheurde de envelop open. Hij wierp een schuine blik over de balustrade van het terras. Versavel stond voor de ingang van het Crowne Plaza-hotel, in hemdsmouwen en met zijn uniformjas over zijn arm.