14
Toen Van In aanstalten maakte om de brief te ondertekenen, hield Valentijn hem met een bruusk gebaar tegen.
‘Niet zo vlug, commissaris.’
Hij klapte het deksel van zijn koffertje open, haalde een compactcamera tevoorschijn, een Leica voorzien van een lichtgevoelige lens, en stemde het diafragma af op de waarde die de ingebouwde lichtmeter aangaf.
‘Nu nog even scherpstellen.’
Valentijn nam daarvoor ruimschoots de tijd. Het duurde minstens een volle minuut voor hij daarmee klaar was.
‘Nu mag u tekenen, commissaris.’
De Leica maakte een zacht zoemend geluid, telkens als de sluiter open- en dichtschoof. Toen Van In de brief met een onleesbare krabbel had ondertekend, stopte Valentijn hem een krant toe, zorgde ervoor dat de voorpagina goed in beeld kwam en maakte nog een paar opnamen. Op die manier zou de commissaris niet kunnen ontkennen dat ze elkaar daags voor de aanslag hadden ontmoet en hij de brief wel degelijk op dat moment had ondertekend.
Valentijn borg de camera in het koffertje op en gaf Van In een kopie van de brief. Daarna schoof hij zijn stoel onder de tafel en trakteerde de commissaris op een spottend glimlachje. ‘U weet wat er met uw vrouwtje zal gebeuren als iemand een poging onderneemt om mij te volgen’, grijnsde hij. ‘Ciao.’
Van In kneep zijn ogen dicht en bleef nog een paar minuten roerloos op het terras zitten, als in een trance. Nog nooit had het hem zoveel moeite gekost om kalm te blijven. Pas toen de golf van machteloze woede over haar hoogtepunt heen was, opende hij langzaam zijn gebalde vuisten. Er stond bloed in zijn handpalmen op de plaatsen waar zijn vingernagels zich door het vlees hadden geboord. Hij veegde zijn handen schoon met een papieren servet, wenkte de dienster en betaalde de rekening. Hij gaf haar zelfs een fooi, al was het maar om de vrouw duidelijk te maken dat er niets met hem aan de hand was. De serveerster wenste hem met een meewarige blik een prettige dag toe. Niemand hoefde haar nog iets wijs te maken. Ze verfrommelde de bebloede servet en slofte naar binnen.
Van In liep naar de overkant van de Burg in de richting van het Crowne Plaza-hotel. Zijn tred was houterig als die van een dronkeman die zijn uiterste best doet om een nuchtere indruk te maken. Versavel merkte meteen dat er iets mis was.
‘Heeft hij zijn eisen bekendgemaakt?’
Van In liet zich op een bank neerploffen, stak een sigaret op en gaf Versavel de kopie van de brief die hij van Valentijn had gekregen. Bovenaan stond de datum vetjes gedrukt.
Waarde landgenoten,
Morgen komt de koning op bezoek in Brugge. Behalve ik en commissaris Pieter Van In is bijna niemand daarvan op de hoogte. De koning, de vader van het vaderland, beschouwt het immers als zijn plicht Henri Broos, een oude vriend van hem en net als hij een notoir hoerenloper, bij te staan in het uur van zijn dood. Wat de koning niet weet, is dat ik me op hem zal wreken en hem laten boeten voor het onrecht dat hij me heeft aangedaan. Niemand kan dat verhinderen, behalve commissaris Pieter Van In, met wie ik vandaag de aanslag tot in de kleinste details heb besproken. Hij heeft me beloofd niet op te treden en zich bereid verklaard deze overeenkomst met zijn handtekening te bezegelen.
Le divorce fait la farce.
‘Valentijn Heydens is een gevaarlijke gek.’
Versavel vouwde de brief in vieren en gaf hem terug aan Van In.
‘Valentijn is misschien gestoord, maar niet gek, Guido. Als hij erin slaagt de koning te vermoorden en Hannelore daarna vrijlaat, zal ik moeten bewijzen dat…’
Vermoeidheid speelde Van In parten. De conclusie lag voor de hand. Valentijn Heydens kon zich niet permitteren Hannelore vrij te laten. Als hij haar leven spaarde, zou hij zichzelf de das omdoen. Het dilemma nam steeds groteskere vormen aan.
‘We moeten Hannelore opsporen’, zei hij.
Versavel ging naast zijn vriend op de bank zitten en pulkte zenuwachtig aan zijn snor. De lucht boven het stadhuis werd met de minuut dreigender. In de verte kondigde een dof gerommel een onweersbui aan.
‘Leona Vidts gaat in ieder geval vrijuit’, zei hij. ‘Ik heb het hele huis grondig doorzocht.’
‘Weet je zeker dat ze niets met de ontvoering van Hannelore te maken heeft?’
Versavel haalde de schouders op.
‘Leona is de moeder van Valentijn. Zelfs als ze iets van zijn actie afweet, dan zal ze hem nog niet verraden. Het enige dat ik je met zekerheid kan vertellen, is dat Hannelore niet in haar huis opgesloten zit.’
Van In gooide zijn halfopgerookte sigaret op de grond en stak onmiddellijk een nieuwe op. Een aanslag op de koning zou het land in rep en roer zetten. Valentijn Heydens moest toch weten dat hij de dans onmogelijk kon ontspringen. Tenzij… Van In verdrong de gedachte dat Valentijn daarmee rekening had gehouden. De gedachte dat hij tot het uiterste zou gaan, deed hem huiveren.
‘Ik wil even de benen strekken, Guido.’
Van In en Versavel liepen zij aan zij over het pad van natuursteen dat het noordelijk deel van de Burg, de plek waar ooit de Sint-Donaaskerk had gestaan, doormidden sneed. In het midden stond een bronzen beeldengroep, twee verliefden die elkaar eeuwige trouw hadden beloofd. Hoewel Van In het een lelijk ding vond, liet de symboliek ervan hem niet onberoerd.
Hij dacht aan de woorden van Leona Vidts. Zij had hem vergeleken met Orpheus, die net als hij bereid was zijn geliefde te volgen tot aan de poorten van de onderwereld. Misschien had ze dat wel ironisch bedoeld en refereerde zij aan haar onmogelijke liefde met prins A.
‘Volgens mij weet Broos hoe de vork in de steel zit’, zei Versavel. ‘Zal ik hem bellen?’
‘Doe dat maar’, zei Van In toonloos.
Een flauwe bliksemschicht verlichtte de dure gevels, en nog voor de eerste echte donderslag de eerbiedwaardige gebouwen op hun grondvesten deed dreunen, begon het weer te regenen. Van In en Versavel zetten het op een lopen. Als dit een voorteken was van wat hen te wachten stond, zag de toekomst er niet rooskleurig uit.
Vrijmetselaars ontmoeten elkaar in een werkplaats, een plek waar ze aan de tempel bouwen, een gebouw dat nooit opgeleverd wordt en toch steeds nieuwe metselaars aantrekt, die net als Sisyphus zware stenen de helling blijven oprollen en er nooit achter zullen komen wat het resultaat van hun inspanningen is.
Toen Versavel Broos aan de lijn kreeg en hem uitlegde wat er aan de hand was, stemde de notaris erin toe hen te ontmoeten in de Beenhouwersstraat, in het hol van de leeuw.
‘Ik dacht dat niet-leden daar niet welkom waren’, zei Van In.
Versavel glimlachte. Vrijmetselaars van de hoogste graad mochten buitenstaanders uitnodigen als zij vonden dat ze daarmee hun broeders geen schade berokkenden.
‘Ik vind het een hele eer’, zei hij.
‘Eer is een onverteerbaar kruid, Guido. Het verstopt de darmen.’
Ze liepen de brug over tussen de Moerstraat en de Speelmansrei. Aan de linkerkant helde het trottoir naar beneden en liep dood op een massieve poort. Versavel lichtte de deurklopper op, een gietijzeren ring in de vorm van een slang die zichzelf in de staart bijt, en duwde op het knopje dat onder de klopper verborgen zat. Tien seconden later ging de deur zoemend open.
‘Ben je hier al eerder geweest?’ vroeg Van In verbaasd.
‘In een vorig leven, Pieter.’
Achter de deur lag een donkere gang met gewelfde bogen en een zwart-wit betegelde vloer. De muren waren kaal en het rook er naar oude mannetjes en sigaren. Aan de rechterkant van de gang zaten twee ramen, waardoor een diffuus licht naar binnen sijpelde.
‘Net het voorgeborchte van de hel’, zei Van In gedempt.
Hij was de verhalen die zijn moeder hem destijds had verteld niet vergeten.
‘Houd toch op’, reageerde Versavel bits.
Plotseling boorde een zonnestraal zich door het wolkendek en hulde de bedompte ruimte in een gelig schijnsel. Hoewel de werkplaats van de logebroeders nog maar pas gerenoveerd was, zaten de muren alweer onder de vocht- en salpetervlekken. Daar was de Reie verantwoordelijk voor.
‘Je weet toch zeker dat we hier verwacht worden?’ zei Van In.
Nog voor Versavel die vraag kon beantwoorden, ging een van de deuren open die op de gang uitkwamen. Henri Broos droeg een zwart pak en een blauwe das. Van op een afstand leek hij op een begrafenisondernemer.
‘Komt u binnen, heren.’
Hij maakte een uitnodigend gebaar en trok zijn mondhoeken lichtjes naar boven.
‘Wij zijn bijzonder verheugd dat u ons hier wilt ontvangen’, zei Versavel plechtstatig.
Hij schreed op de notaris af en drukte hem op ceremoniële manier de hand, zoals broeders dat plegen te doen. Van In volgde het voorbeeld van zijn collega. Hij wist bij God niet wat Versavel bezielde.
‘Goedemiddag, mijnheer Broos.’
‘Goedemiddag, commissaris. Gaat u zitten.’
Anders dan de gang baadde de werkplaats in een helder licht. Er stonden een lange eiken tafel en een twintigtal stoelen met hoge rug en aan de schoorsteenmantel hing een ouderwets schilderij. Van In ging zitten op de stoel die Broos hem aanwees. Op de tafel stond een asbak, een kitscherig ding in de vorm van een doodshoofd, maar dat vond hij niet erg. Een asbak betekende dat hij hier mocht roken.
‘U wilde mij in vertrouwen spreken’, zei Broos.
Hij ging aan de andere kant van de tafel zitten. Zijn achterovergekamd haar glansde in het licht van de halogeenspots. Op de witgeverfde muur achter hem ontstond een blauwachtige aura.
‘Het gaat over Valentijn’, zei Van In.
‘Over zijn persoon of over zijn afstamming?’
‘Beide.’
Van In woog ieder woord op een schaaltje omdat hij niet wist of Broos wel te vertrouwen was. Maar hij moest iets doen. Als hij er niet in slaagde Valentijn op te sporen, zou Hannelore sterven.
‘Is Valentijn de zoon van prins A?’
‘Waarom wilt u dat weten?’
‘Dat kan ik u niet zeggen.’
Broos slaakte een diepe zucht. Als hij de commissaris in vertrouwen nam, zou hij de kroon ontbloten en dat kon niet. Aan de andere kant was het duidelijk dat Valentijn twee moorden op zijn geweten had en ook dat kon hij moeilijk in overeenstemming brengen met zijn geweten. Hij wierp een blik op de twee afgeknotte zuilen die aan weerskanten van de schouw stonden. Ze symboliseerden twee tegenovergestelde principes die hij met elkaar diende te verzoenen.
‘Oké’, zei Van In.
Hij diepte zijn pakje sigaretten op.
‘Stel dat Valentijn in het nauw gedreven wordt, waar zou hij zich dan verschuilen?’
Versavel leunde achterover in zijn stoel. Het plafond was blauw geverfd en bezaaid met gouden zonnen en zilveren manen. De werkplaats stond bol van de symbolen. Gedurende meer dan drie eeuwen had een kleine groep mannen de wereld proberen te verbeteren door strikte principes na te leven en die ervaring door te geven aan iedereen die het verdiende deze traditie voort te zetten. Broos had zich opgewerkt tot de hoogste graad. Hij was grootmeester. Het was ondenkbaar dat hij zijn broeders in de steek zou laten. Van In verbrak de sfeer door een sigaret op te steken.
‘Het is een zaak op leven en dood, mijnheer Broos.’
De notaris knikte. De uitspattingen en de slemppartijen lagen ver achter hem. Hij had zijn tempel afgebroken en opnieuw opgebouwd. Marcus daarentegen had die kans laten liggen. Hij had van iedere vrucht geproefd die de Hoer hem had aangereikt en was pas aan het eind van zijn leven toegetreden tot de broederschap. Hij beschouwde zichzelf als een arbeider van het laatste uur en eiste hetzelfde loon op als zij die voor dag en dauw de akker hadden bewerkt.
‘Valentijn is bezeten door de moderne techniek. Hij heeft er steeds van gedroomd uitvinder te worden’, zei Broos. ‘Net als zijn vader heeft hij zich altijd beziggehouden met materiële dingen.’
‘Daar koop ik niets voor, mijnheer Broos’, zei Van In op een verveelde toon. ‘Het leven van mijn vrouw staat op het spel.’
Dat had hij beter niet gezegd, want Broos was een verdachte net als zijn ex-vrouw en zijn kinderen. Ieder woord kon tegen hem worden gebruikt. Van In tikte de as van zijn sigaret af in het gipsen doodshoofd dat als asbak diende. Er viel een lange stilte.
De oude notaris dacht aan het gesprek dat hij in het begin van de week met Leona had gevoerd. Ze had hem toen in het holst van de nacht gebeld om hem te melden dat Marcus Heydens dood was en dat iemand van de familie hem waarschijnlijk had vermoord. Ze had hem gevraagd wat ze moest doen en hij had haar herinnerd aan haar belofte. Wat er ook gebeurde, het hof zou hen beschermen. Stilzwijgen had hem de hoogste adellijke titel opgeleverd en dat suste zelfs het geweten van de meest fervente vrijmetselaar.
‘Valentijn heeft zijn eigen werkplaats’, zei Broos plotseling.
Die woorden ontsnapten hem als water aan een lekkende kraan. Mensen die op het punt staan dood te gaan, nemen soms de vreemdste beslissingen. Atheïsten bekeren zich tot een of andere God en gelovigen geven zich over aan blasfemie. De ironie van het leven heeft altijd het laatste woord. Niemand sterft met zekerheden, want de Dood is een onbekende met wie je wel moet onderhandelen.
‘Een werkplaats?’
‘Valentijn heeft een atelier.’
‘Waar?’
‘Dat weet ik niet’, zei Broos.
Van In drong niet verder aan. Als Valentijn over een werkplaats beschikte, was het een koud kunstje om dat adres op te sporen. De spanning viel van hem af als schuim van de vaat.
‘Ik apprecieer uw medewerking, mijnheer Broos.’
De notaris knikte. De bekentenis die hij net had afgelegd, leverde hem voldoende krediet op om de veerman te betalen die hem straks naar de overkant van de stroom zou roeien.
‘Ik wens u het allerbeste toe, commissaris Van In.’
Een week geleden had Broos procureur Beekman gebeld en hem gevraagd Van In op een zijspoor te zetten. Nu had hij daar spijt van.
‘Laat niet na contact met me op te nemen als u meer inlichtingen wenst’, zei hij.
‘Dat zal ik zeker doen, monsieur le notaire.’
Beide mannen gaven elkaar de hand. Broos beroerde de handpalm van Van In met een lichte druk zoals dat onder broeders de gewoonte is. Van In besteedde daar geen aandacht aan. Hij vroeg zich af waar Hannelore was en of Valentijn haar wel goed behandelde. Onder zijn borstbeen gloeide een doffe pijn die hem beklemde.
Toen Hannelore uit haar verdoving ontwaakte, dacht ze dat ze thuis op het toilet in slaap was gevallen, zoals dat vroeger wel eens was gebeurd na een avondje stappen met Van In. Ze probeerde overeind te komen. Toen dat niet lukte, de boeien om haar polsen lieten haar weinig bewegingsvrijheid toe, besefte ze dat dit niet het toilet was dat ze al meer dan vier jaar met Van In deelde. De lichtschakelaar zat niet op zijn plaats en de geur klopte niet. De kettingen rinkelden. In de verte loeide een koe. Herinneringen dreven als losse flarden voor haar geestesoog. Valentijn had haar ‘mevrouw de onderzoeksrechter’ genoemd en haar het krukje gedemonstreerd waarmee hij zijn vader om het leven had gebracht. Toen Van In haar had gevraagd of Valentijn in L’Estaminet de hele tijd bij haar was gebleven en zij had toegegeven dat hij een keer op straat had getelefoneerd, hadden ze daar ruzie over gemaakt. Je kunt toch niemand vermoorden door een telefoonnummer in te toetsen, had ze geschreeuwd. Van In had er niet verder over doorgeboomd en zich verontschuldigd met een zoen. Dat was pijnlijk, zeker nu hij gelijk bleek te hebben. Aan de rest durfde ze amper te denken. De gedachte dat Valentijn haar had ontkleed, maakte haar opstandig en triest. Triest omdat de aangename herinneringen die ze aan hem had bewaard, nu waardeloos waren en ze een van de mooiste momenten uit haar leven definitief zou moeten uitwissen. Ze begon te huilen en dat was geleden sinds de geboorte van Sarah en Simon.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Versavel toen de deur van de loge achter hen dichtviel.
Van In stak een sigaret op. Eigenlijk rookte hij omdat hij bang was om dement te worden en liever aan longkanker stierf dan te verschrompelen als een plant.
‘Er zijn twee mogelijkheden. Valentijn Heydens huurt een atelier of hij heeft het pand gekocht.’
‘Het kadaster?’
‘Dat lijkt me een logische keus’, zei Van In.
Ze liepen via de Artoisstraat naar het Zand, in de gietende regen.
In Laken bleef de koning droog, daar zorgden twee lakeien voor. De vorst liep onder twee paraplu’s naar zijn gepantserde Mercedes. Hij hanteerde een elegante wandelstok waarmee hij de druk op zijn gewrichten probeerde te verlichten. Jicht zat de Coburgs in de genen of ze nu dronken of niet. De lakeien deden hun paraplu’s dicht en liepen in de regen terug naar het paleis. Alles verliep conform de etiquette. In de auto raadpleegde de koning zijn voicemail. Er was een bericht. Terwijl de zware Mercedes zich onder begeleiding van de staatsveiligheid en de rijkswacht een weg door het hectische verkeer baande, toetste de koning het nummer van Henri Broos in, de burggraaf met wie hij als jonge prins de dolste avonturen had beleefd.
‘Hallo Henri.’
‘Bent u het, sire?’
De koning strekte zijn benen en stak stiekem een sigaartje op.
‘Pas de formalités, Henri. Quelles nouvelles?’
‘Je vous ai appelé à propos de Valentin’, zei Broos.
De koning slaakte een diepe zucht. Op zijn voorhoofd verschenen drie gegolfde groeven.
‘Wat heeft die nu weer uitquespookt?’
Gisteren had hij samen met de koningin een woordenlijst met nieuwe Nederlandse woorden doorgenomen. Naast ‘uitspoken’ had hij in blauwe inkt een kruisje geplaatst. Hij vond ‘uitspoken’ een geestig woord en had zich voorgenomen het te gebruiken zodra de gelegenheid zich zou voordoen. ‘Iets in ongunstige zin uitvoeren’ stond er in het woordenboek en dat zou hier wel het geval zijn. Valentin deed altijd de verkeerde dingen. Vorig jaar nog had hij een partij exotische vogels het land binnengesmokkeld, ze in helle kleuren geverfd en ze daarna proberen door te verkopen als ‘des oiseaux très rares’. Innocent, had de koning gedacht, tot de minister die voor die aangelegenheden bevoegd was een brief had ontvangen van een beruchte dierenrechtenorganisatie en het geen haar had gescheeld of Valentin was in kort geding tot een gevangenisstraf veroordeeld. De zaak was zonder gevolg geklasseerd, net als alle voorgaande.
‘De politie verdenkt hem van een zwaar misdrijf’, zei Broos.
‘Een misdrijf.’
De koning raadpleegde zijn vertaalcomputer.
‘Est-ce-que c’est grave?’
‘Le commissaire qui mène l’enquête se pose des questions sur la descendance de Valentin.’
De koning schrok. Hij kon een schandaal missen als kiespijn.
‘Hoe kunnen we verhinderen dat dit in de openbaarheid komt, Henri?’
De gepantserde Mercedes reed een tunnel binnen waardoor de verbinding tijdelijk uitviel. Gelukkig duurde dat niet lang. ‘…Valentin a disparu.’
‘Wat zegt u?’
‘Kort na de moord op Marcus Heydens en Wilfried Delanghe is Valentin spoorloos verdwenen’, herhaalde Broos.
‘Dan moeten wij hem terukvinden voor de politie dat doet’, zei de koning.
‘Ik doe meteen het nodige, sire.’
‘Zorg ervoor dat het niet opvalt, Henri.’
‘Comptez sur moi.’
‘A demain, Henri.’
‘Tot morgen, sire.’
Broos haakte in, ging voor het raam staan en keek naar de regendruppels die in grillige beekjes over het glas stroomden. Valentijn was even ongrijpbaar als water. Niemand, zelfs wijlen Marcus Heydens niet, was ooit tot hem kunnen doordringen. Als kind had Valentijn zich van de wereld afgezonderd en dat was zo gebleven. Hij had in zijn eentje een eigen universum gecreëerd en dat had hij nooit met iemand willen delen. Zijn enige passie was techniek en hoewel hij slechts met veel moeite een diploma had behaald, wist Broos dat Valentijn over de gave beschikte om problemen op te lossen en dat hij nooit opgaf voor hij zijn doel had bereikt. Die verbetenheid had hij van zijn oom geërfd, net als zijn passie voor techniek. Soms verdween hij voor een paar dagen naar zijn atelier waar hij allerlei vreemde experimenten uitvoerde, geldverslindende probeersels die Broos in de loop der jaren al een fortuin hadden gekost, maar hem uiteindelijk een adellijke titel hadden opgeleverd. Henri burggraaf Broos. Dat zou mooi staan op zijn zerk.
Virginie Broos schrok toen Van In en Versavel haar kamer binnenkwamen. Hoewel ze bij de brand geen lichamelijk letsel had opgelopen, had de behandelende arts beslist haar nog vierentwintig uur in observatie te houden.
‘Zijn jullie van de verzekeringsmaatschappij?’ vroeg ze verbouwereerd.
‘Nee’, zei Van In. ‘Wij zijn van de politie. Ik ben commissaris Pieter Van In en dit is mijn collega Guido Versavel.’
Virginie fronste haar voorhoofd. Kwamen ze haar van iets beschuldigen?
‘Het gaat om uw stiefbroer’, zei Van In.
Virginie haalde opgelucht adem en liet haar hoofd in het hoofdkussen zakken. Ze glimlachte.
‘Wat heeft die nu weer uitgespookt?’
Van In ging aan het hoofdeinde van het ziekenhuisbed staan. Versavel hield zich op de achtergrond.
‘Wat bedoelt u daarmee, juffrouw?’
Virginie bleef glimlachen. Ze was ervan overtuigd dat iedereen op de hoogte was van de fratsen die Valentijn in de voorbije jaren had uitgehaald. Ooit had hij vijftigduizend Ruandese weeskinderen willen adopteren en de Belgische staat voor de rechtbank gedaagd omdat de bevoegde administratie weigerde zijn toekomstige kroost kinderbijslag uit te betalen. Na een kortstondige heisa in de media was de hele zaak met een sisser afgelopen.
‘Valentijn zegt dat hij een miskend genie is, commissaris. Hij noemt zich uitvinder en filantroop en beklaagt zich er voortdurend over dat de mensen hem niet begrijpen. Volgens mij…’
‘Weet u waar zijn atelier zich bevindt?’ onderbrak Van In.
‘Nee, commissaris. Valentijn beschouwt zijn atelier als een geheim lab, een plek waar de aarde communiceert met de andere elementen. Tenminste, zo heeft hij zijn atelier ooit omschreven.’
Terwijl Van In notities nam, wierp Versavel een blik op zijn horloge. Het was vijf over vier. Er restte hen amper tweeëntwintig uur om Hannelore op te sporen en dat was gezien de beperkingen die Valentijn hen had opgelegd, behoorlijk krap. Bovendien moesten ze voorzichtig te werk gaan. Een onderzoek op grote schaal zou zijn aandacht kunnen trekken en was dus uitgesloten. Terwijl Van In Virginie verhoorde, liep Versavel naar de hal van het ziekenhuis en belde de directeur van het kadaster, maar ook die had slecht nieuws. Bij zijn dienst stond Valentijn Heydens niet geregistreerd als eigenaar van onroerend goed, wat betekende dat hij het atelier huurde en dat was moeilijker na te trekken. Versavel bestelde een koffie in de cafetaria en wachtte daar op Van In.
Na het gesprek met de koning belde Henri Broos procureur Beekman. Toen iemand hem met een verveelde stem meldde dat hij mijnheer de procureur onder geen enkel beding mocht storen, reageerde de oude burggraaf geprikkeld.
‘Moet u eens goed naar me luisteren, beste man. Mijn naam is Henri Broos en ik ben een persoonlijke vriend van de procureur. Als hij erachter komt dat u hem in het ongewisse hebt gelaten over mijn oproep, zal dat ernstige consequenties hebben voor het verloop van uw carrière. Begrijpt u dat, mijnheer?’
De man klapte het boek dicht waarin hij had zitten lezen en nam een slokje van zijn koffie.
‘Mag ik uw aandacht erop vestigen dat de Middeleeuwen al een tijdje achter ons liggen. Voor mijn part bent u de koning. Als de procureur niet gestoord wil worden, dan gebeurt dat ook niet. Is dat duidelijk, mijnheer Broos?’
Nog voor Broos kon reageren, verbrak de medewerker van procureur Beekman de verbinding. ‘Zo moet je die kerels aanpakken’, zei hij met een zelfvoldane glimlach tegen een jonge stagiaire die aan een piepkleine dactylotafel vonnissen zat te typen.
Het meisje profiteerde van de aandacht van haar chef om haar werk even te staken.
‘Ja’, zei ze. ‘Mensen denken tegenwoordig dat ze zich alles kunnen permitteren.’
‘Dat heb je goed gezien, Anja.’
Hij knikte goedkeurend. Misschien was dit wel het geschikte moment om haar te vragen of ze zin had om vanavond een pilsje met hem te gaan drinken.
‘Eindelijk’, zuchtte Versavel toen Van In een uur later kwam opdagen.
‘Ik ben nog even bij Diana Delanghe langsgeweest’, zei Van In.
‘En?’
‘Haar toestand is stabiel. De chirurgen hebben de kogel verwijderd. Over een paar weken is ze weer de oude. Tenminste…’
Van In aarzelde. De mentale toestand van Diana was verre van schitterend. Midden in het gesprek had ze haar nachthemd opengeknoopt en hem gevraagd de pop aan te reiken die helemaal aangekleed en voorzien van een luier op het voeteinde van haar bed lag. Hij heeft voortdurend honger, had ze gezegd.
‘Ben je iets te weten gekomen over het atelier van Valentijn?’ vroeg Versavel ongeduldig.
‘Nee’, zei Van In. ‘Ze kraamt voortdurend wartaal uit. Toen ik het atelier van Valentijn ter sprake bracht, zei ze iets over de vos die de passie preekt.’
‘De vos die de passie preekt?’
‘Ja’, zei Van In. ‘De vos die de passie preekt.’
Hij stak een sigaret op en vroeg Versavel of hij een pilsje wilde halen. Terwijl hij zat te wachten, hoorde hij plotseling een bekende stem zijn naam roepen. Hij draaide zijn hoofd in de richting van het geluid en zag agent Bruynooghe met grote stappen op hem afkomen.
‘Het zijn altijd dezelfden die moeten werken’, grijnsde de agent.
Van In knikte en nodigde zijn ondergeschikte met een nonchalant gebaar uit te gaan zitten.
‘Wat doe jij hier eigenlijk?’
‘Verkeersongeval. Een of andere gek heeft op de Baron Ruzettelaan zijn Mercedes in de prak gereden’, zei Bruynooghe. ‘Het mag een wonder heten dat de chauffeur de klap overleefd heeft, want van de wagen blijft zo goed als niets meer over.’
‘Een zatlap?’
Bruynooghe haalde zijn schouders op.
‘Naar verluidt is hij familie van de voorzitter van de rotaryclub.’
‘Vanneuville’, zei Van In gesmoord.
‘Kent u hem?’
Ondanks de heikele situatie moest Van In glimlachen, want wie zou nu nog kunnen bewijzen dat hij verantwoordelijk was voor de blikschade die hij een paar dagen geleden had veroorzaakt aan de wagen van Vanneuville tijdens de achtervolging van Diana in de Gentpoortstraat?
‘Kan ik je een pilsje aanbieden, Robert?’
‘Nee, dank u, commissaris.’
Van In trok zijn wenkbrauwen op. Agent Bruynooghe die een pilsje afsloeg, was even onalledaags als een politicus die een interview weigert.
‘De wereld is toch niet aan het vergaan, Robert?’
‘Bijna’, monkelde Bruynooghe. ‘De procureur heeft net alarmfase 1 afgekondigd. Dat zou u toch moeten weten.’
Toen Van In hoofdschuddend toegaf dat hij daarvan niet op de hoogte was, vertelde Bruynooghe hem in een paar woorden wat er aan de hand was. Het parket had alle politiediensten in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Hun opdracht luidde: Valentijn Heydens opsporen en hem ter beschikking stellen van de bevoegde magistraat.
‘Verdomme.’
Van In sprong overeind en rende naar de bar waar Versavel nog stond aan te schuiven. Bruynooghe volgde het tafereel met enig leedvermaak. De commissaris bracht altijd leven in de brouwerij, letterlijk en figuurlijk.
‘Als u me niet stante pede vertelt waar Beekman is, schiet ik u een kogel door het hoofd’, brieste Van In tegen de man die Henri Broos anderhalf uur geleden had afgescheept. Anja, de jonge stagiaire, verwachtte dat haar overste de brutale politieman eens flink mores zou leren, maar in plaats daarvan boog hij nederig het hoofd en vertelde Van In waar de procureur naartoe was. Anja gooide haar hoofd in haar nek, trok haar jas aan en liep naar de prikklok. Mannen, dacht ze. Als het er echt op aankomt, laten ze je altijd in de steek.
Procureur Beekman nipte van een glaasje oude port. Henri Broos zat tegenover hem.
‘U beweert dat de veiligheid van de koning bedreigd wordt als we er niet in slagen Valentijn op te sporen?’ zei hij ernstig.
De notaris kruiste zijn benen en leunde achterover in zijn muffe stoel. Het was een delicate kwestie. Hij mocht onder geen enkel beding de kroon ontbloten.
‘Het gaat niet om de fysieke veiligheid van de koning, Jozef.’
‘Waarover gaat het dan wel?’ vroeg Beekman.
Een uur geleden had de gouverneur hem via de stafhouder gebeld met de dringende vraag Henri Broos op staande voet te ontvangen. De nationale veiligheid ‘stoat up ’t spel’ had hij er in het beschaafd West-Vlaams aan toegevoegd. Meer had zijn goede vriend Broos hem niet willen verklappen en dat hoefde ook niet. Logebroeders stelden elkaar geen indiscrete vragen.
‘Valentijn is van plan morgen de naam van onze vorst in opspraak te brengen’, loog hij. ‘Dat moeten wij tot elke prijs vermijden.’
‘Tja’, zei Beekman.
De goede naam van de koning was één zaak, het mobiliseren van alle politiediensten een andere.
‘Hoofdcommissaris De Kee heeft me bevestigd dat hij alle maatregelen heeft genomen om het bezoek van de vorst ongestoord te laten verlopen’, zei hij. ‘Als Heydens een poging onderneemt om de openbare orde te verstoren, zal de politie onmiddellijk ingrijpen. Meer kan ik voor het ogenblik niet voor u doen, Henri.’
Het geklingel van de voordeurbel deed de bediende van notaris Broos opschrikken. Hij onderbrak zijn bezigheden en slofte haastig door de lange gang. Sinds het vertrek van mevrouw Leona had mijnheer niet zoveel bezoekers over de vloer gekregen.
‘Goedemiddag’, zei Van In toen de bediende van Broos de voordeur openmaakte. ‘Ik ben commissaris Van In en ik wil de procureur dringend spreken.’
‘Een ogenblikje, mijnheer.’
De bediende vroeg zich niet af hoe de commissaris erachter was gekomen dat de procureur bij mijnheer Henri op bezoek was. Hij liet de deur op een kier en slofte naar de salon.
Toen Valentijn Heydens over de Scheepsdalebrug reed, merkte hij in de verte twee politieagenten op. Ze stonden naast hun combi en hielden het voorbijrazende verkeer scherp in het oog. Valentijn vertraagde. Een rilling kronkelde als een slang langs zijn ruggengraat omhoog tot in zijn nekwervels. Als dit een zet van Van In was, zou Hannelore daarvoor boeten. Voor de splitsing van de Blankenbergse en de Oostendse Steenweg week hij naar links uit, draaide om de rotonde en reed terug naar de ring. Er zat maar één ding op, hij moest zich van zijn wagen zien te ontdoen.