15
Van In wachtte het antwoord van de bediende niet af. Daarvoor was zijn tijd te kostbaar. Bovendien wilde hij niet het risico lopen afgescheept te worden. Hij duwde de voordeur open en betrad de gang. Gedempte stemmen wezen hem de weg. Terwijl de bediende zijn werkgever in omstandige bewoordingen vertelde dat twee politiemensen de procureur dringend wensten te spreken, viel hij de salon binnen. De stemmen verstomden. Broos trok zijn mondhoeken naar beneden en bekeek Van In met een blik die zowel verbazing als irritatie uitdrukte, maar hij vertikte het om een woord te zeggen. Dat vond hij beneden zijn waardigheid. Het was Beekman die als eerste reageerde.
‘Wat scheelt er nu weer, commissaris?’
De procureur stak zijn wrevel niet onder stoelen of banken. Hij voelde zich betrapt. Van In zou zijn bezoek aan de notaris verkeerd kunnen interpreteren en een verband leggen tussen de moord op Heydens en de loge, wat voor narigheid kon zorgen.
‘Kan ik u even onder vier ogen spreken, mijnheer de procureur?’
Beekman keek naar Broos. De notaris haalde verveeld de schouders op.
‘Over een uurtje ben ik op mijn kantoor’, zei Beekman. ‘Het is dringend, mijnheer de procureur.’
Beekman verstrakte.
‘Over een uur, commissaris.’
‘Over een uur kan Hannelore dood zijn.’
Van In verhief zijn stem. Versavel hoorde hem schreeuwen tot aan de voordeur. Hij duwde op zijn beurt de voordeur open, glipte naar binnen en vatte post in de gang.
‘Ik wil dat u de zoekactie naar Valentijn Heydens onmiddellijk staakt.’
Een magistraat een rechtstreeks bevel geven, is ongeveer hetzelfde als een cobra ervan proberen te overtuigen haar eigen gif in te slikken. Beekman bevochtigde zijn bovenlip met zijn tong. Deze keer was de commissaris te ver gegaan. Toch nam hij zich voor beleefd te blijven, al was het maar omwille van Hannelore.
‘Ik vrees dat ik u zal moeten teleurstellen, Van In. De zoekactie naar Heydens geniet de hoogste prioriteit.’
Beekman keek naar Broos. De oude notaris knikte. Zo hoorde het. Het voetvolk diende zijn plaats te kennen. De goedkeurende blik van Broos ontging Van In niet. Hij begreep meteen wat er aan de hand was.
‘En toch zou ik u graag onder vier ogen spreken, mijnheer de procureur.’
Van In herhaalde zijn verzoek op een onderdanige toon. In zijn borstkas bonkte een klein mannetje met een voorhamer tegen de binnenkant van zijn ribben. De pijn maakte hem misselijk. Hij mocht er niet aan denken wat Hannelore zou overkomen als Valentijn vermoedde dat de politie hem op de hielen zat. Op een of andere manier was hij ervan overtuigd dat de arrestatie van Valentijn het doodsvonnis dat over Hannelore was uitgesproken, niet zou tenietdoen en dat maakte hem wanhopig.
‘Alstublieft, mijnheer de procureur.’
Beekman had Van In nog nooit horen smeken. Hij stond in tweestrijd. Als hij Van In zijn zin gaf, zou hij gezichtsverlies lijden tegenover de grootmeester en iedere kans op promotie verspelen. Aan de andere kant liet het lot van Hannelore hem niet onberoerd. In normale omstandigheden had hij waarschijnlijk voor haar gekozen, maar zelfs als hij partij koos voor commissaris Van In, bleef er nog het verzoek van de koning en dat kon hij niet zomaar naast zich neerleggen.
‘Ik kan niets voor jou doen, Van In.’
Van In incasseerde de dolkstoot met een verbeten gezicht, als een moderne Julius Caesar. Tu quoque, Brute, dacht Versavel, die ondertussen stilletjes de salon was binnengeslopen.
‘Je moet de operatie afblazen, Jozef.’
Het was een ongeschreven wet dat Van In de procureur in het openbaar nooit met de voornaam aansprak. Dat hij dat nu wel deed, bewees dat hij ten einde raad was.
‘Sorry, Van In, maar ik moet er nu dringend vandoor.’
Beekman wendde zich tot Versavel.
‘Kunt u mij een lift geven naar het gerechtsgebouw, brigadier?’
Versavel schrok. De donkerblauwe bmw van Beekman stond in een zijstraat, niet ver van de plaats waar hij de Golf had geparkeerd.
‘Tot uw dienst, mijnheer de procureur.’
Hij sprong in de houding en salueerde. Daar keek Van In vreemd van op. Wat wilde Versavel hem in vredesnaam duidelijk maken?
Valentijn liet zijn wagen achter langs de Oostendse vaart onder een spoorwegbrug, liep het hele eind terug en nam aan de Ezelpoort de bus naar het centrum. Von Clausewitz, een bekend Duits strateeg, had ooit geschreven dat bij ieder plan een reserveplan hoorde dat minstens evengoed moest zijn als het oorspronkelijke en liefst nog eenvoudiger. Valentijn had eergisteren een wagen gehuurd voor het geval er zich complicaties zouden voordoen. De wagen, een onopvallende Fiat, had hij in de ondergrondse parkeergarage op het Zand gestald. In de koffer lagen een stel kleren, een bril, scheergerei en een valse identiteitskaart die hij destijds van Diana had gekocht. Over tien minuten zou zelfs zijn moeder hem nog amper herkennen. Voor één keer in zijn leven had hij alle parameters perfect onder controle en dat bezorgde hem een ijl gevoel in zijn hoofd en tintelingen tussen zijn schouders, want sterven op het hoogtepunt van je kunnen was het mooiste wat een mens kon overkomen. Nog mooier was dat Hannelore hem zou vergezellen op zijn reis naar de overkant van de rivier. Morgen zouden ze voor altijd samen zijn.
‘Geef me een goede reden waarom ik de zoektocht naar Valentijn Heydens zou afblazen’, vroeg Beekman toen ze de Augustijnenrei insloegen.
Toen Van In de geparkeerde bmw herkende, begreep hij dat Beekman een spelletje had gespeeld. Hij slikte de verwensingen in die hij hem naar het hoofd had willen slingeren en klopte zich symbolisch op de borst.
‘Heydens heeft Hannelore ontvoerd’, zei hij. ‘Hij dreigt ermee haar te vermoorden als wij hem proberen op te sporen.’
Van In zette zich schrap. Beekman zou hem vragen waarom Heydens Hannelore had ontvoerd en welke eisen hij had gesteld. Dat deed hij niet. De procureur bleef staan en keek Van In doordringend aan. Zijn blik drukte een mengeling van wanhoop en medelijden uit. De ontvoering van Hannelore door Valentijn Heydens bevestigde de bezorgdheid van het hof.
‘Het spijt me, Pieter, maar ik kan en mag geen gevolg geven aan jouw verzoek.’
Op de kaaimuur vochten hongerige mussen om een paar kruimels brood. Een eenzame toerist schouderde zijn camera en legde het tafereel vast op de gevoelige plaat. Het geluid van de sluiter klonk oorverdovend.
‘Wil je dat nog eens herhalen, Jozef?’
‘Het spijt me, Pieter.’
Beekman pakte zijn autosleutels, maakte het portier van zijn bmw open en stapte in.
‘Bel me als je over meer gegevens beschikt.’
Hij startte de motor, klapte het portier dicht en liet Van In aan zijn lot over. Dat deed hij met pijn in het hart, maar hij had geen andere keus.
Van In ging op de kaaimuur zitten en stak een sigaret op. Beekman had gezegd dat hij de jacht op Valentijn Heydens niet mocht afblazen en dat betekende dat die beslissing op het hoogste niveau was genomen. Wist Beekman dat Valentijn een aanslag op de koning voorbereidde? Nee, dat was onmogelijk. In dat geval zouden de veiligheidsdiensten niet toelaten dat de koning morgen naar Brugge kwam. Van In pijnigde zijn hersenen en overliep in gedachten de gebeurtenissen van de voorbije dagen. Versavel liet hem met rust. De kansen om Hannelore op te sporen, werden met het uur kleiner. Alleen een mirakel kon haar nog redden.
Valentijn Heydens maakte de poort van zijn atelier open en reed zijn gehuurde Fiat naar binnen. Tijdens de rit van Brugge naar hier was hij twee keer aangehouden, een keer door de politie, de tweede keer door de rijkswacht. Van hun grimmige gezichten viel af te lezen dat ze het ernstig meenden. Iedere controle duurde bijna een kwartier, maar dat vond Valentijn niet erg. De grondigheid waarmee ze te werk gingen, bewees dat hij belangrijk was. Eigenlijk zou hij Van In dankbaar moeten zijn. Het machtsvertoon van de politie verhoogde zijn prestige en prestige was het enige wat hij wilde verwerven. Valentijn liep naar de cabine waarin Hannelore zat opgesloten. In de deur zat een gleuf, een soort brievenbus waarlangs zuurstof naar binnen kon. Valentijn ging op zijn knieën zitten en gluurde door de opening.
‘Hallo, schat. Papa is thuis. Wil je een zoentje?’
Zijn stem te horen luchtte Hannelore op. Ze vergat zelfs even dat hij haar had ontvoerd. Hoe kwam het toch dat ze hem niets kwalijk kon nemen?
‘Ik wil je een zoentje geven op voorwaarde dat je me hier uit laat.’
‘Als ik dat doe, wil ik meer dan een zoentje.’
Nog een keer met haar slapen zou zijn geluk compleet maken.
Hannelore haalde diep adem. Ze voelde zich ellendig. Haar spieren waren verkrampt van het lange zitten en de stank in het hok was niet meer te harden. Ze had alles gedaan in ruil voor een douche en schone kleren.
‘Geef me nog even de tijd’, fluisterde ze schor.
Valentijn glimlachte. Hij was van plan om de nacht door te brengen in zijn atelier. Van slapen zou niet veel terechtkomen. Hij zou om het uur terugkomen en haar telkens weer dezelfde vraag stellen. Hij krabbelde overeind en liep naar de andere kant van zijn werkplaats. Aan een van de dwarsbalken hing een strop en daaronder stond het krukje dat al eerder zijn diensten had bewezen.
Van In gooide zijn derde sigarettenpeuk in de Reie. Zijn voorhoofd gloeide en zijn handen trilden.
‘Broos is onze enige kans’, zei hij.
Versavel stelde geen vragen. Hij hoopte dat Van In het bij het rechte eind had. Ze liepen van de Augustijnenrei naar de Sint-Jorisstraat en belden voor de tweede keer aan. Toen de bediende de deur openmaakte, duwde Van In hem bijna omver en stapte zonder veel omhaal naar binnen.
Broos zat in de salon bij het raam in een fauteuil. Hij droeg een fluwelen kamerjas en herlas met gefronst voorhoofd een hoofdstuk van De boeteling van Isaac Bashevis Singer, een van zijn favoriete boeken. Toen Van In de kamer binnenstormde, reageerde hij heel gelaten, als een grootvader die de lasten en de lusten van het leven kent en zich over niets meer druk hoeft te maken.
‘Ik had u verwacht, commissaris’, zei hij.
Van In monsterde de oude man. Er hing een serene sfeer in de duffe salon. Was het dan toch waar dat vrijmetselaars goede mensen waren?
‘Het gaat om mijn vrouw, notaris. Valentijn heeft haar ontvoerd en dreigt ermee haar te vermoorden als wij hem proberen op te sporen.’
Beekman handelde op bevel van hogerhand en Broos onderhield een intieme band met het koningshuis. Het verband was duidelijk.
‘Wat moet ik doen, commissaris?’
Van In wierp een blik op zijn horloge. Het was kwart over zeven.
‘Geef me twaalf uur.’
Broos glimlachte. Het leek wel of hij midden in een misdaadverhaal was beland. Hij klapte zijn boek dicht en hees zich met krakende gewrichten uit zijn stoel.
‘Gelieve mij even te verontschuldigen, heren. Ik ben onmiddellijk terug.’
Hij liep naar zijn studeerkamer, een muf vertrek dat volgestouwd stond met leren banden, oude wetboeken waarvan zelfs de goudopdruk in de loop der jaren was vervaagd. Een bureau in empirestijl nam een groot deel van de kamer in beslag. Tussen twee laden zat een geheime bergplaats en daar bewaarde Broos behalve een kopie van zijn laatste wilsbeschikking een klein notitieboekje. Op de eerste pagina stond een getal van tien cijfers. Als Broos ieder cijfer met één vermeerderde en dat nummer op het klavier van zijn telefoontoestel intoetste, kwam hij rechtstreeks bij de koning terecht.
‘Hallo, sire.’
De koning stond in de badkamer met een handdoek om zijn lenden.
‘Bonsoir, Henri.’
Hij krabde de onderkant van zijn rug en ging op een houten bankje zitten waarop hij om de drie weken plaatsnam om zijn teennagels te knippen, maar waarvan hij nu noodgedwongen gebruik maakte, omdat zijn arts hem geadviseerd had niet langer te staan dan strikt noodzakelijk was.
‘J’ai une question délicate à vous poser, sire.’
‘A propos de ma visite de demain?’
De koning nipte voorzichtig van een Bacardi-cola die naast hem op een verguld bijzettafeltje stond. Zijn kamenier bezorgde hem de drank stiekem in een thermoskan.
‘Non, sire. C’est plus grave que ça.’
‘Je vous écoute, Henri.’
‘Ik vraag me af wat Broos aan het bedisselen is’, zei Van In toen de notaris na tien minuten nog niet was komen opdagen.
Nog voor Versavel de kans kreeg daarop te reageren, zwaaide de verbindingsdeur tussen de salon en de studeerkamer open. Broos schreed naar binnen. Het schrijden was een gevolg van het telefoongesprek dat hij met de vorst had gevoerd. De gewichtigheid waarmee hij zich voortbewoog, was vergelijkbaar met de euforie die bepaalde mensen overviel als ze een of andere flut-bv de hand hadden mogen drukken.
‘Het hof stuurt een wagen’, zei hij zichtbaar geëmotioneerd. ‘De koning wil u vanavond nog ontmoeten.’
Er zijn grapjes die zelfs op 1 april niet kunnen. De koning die een wagen stuurt om een eenvoudige onderdaan op te halen zou daar een van kunnen zijn, maar de ernstige trek om de mond van Broos sprak dit tegen.
‘Ik dacht dat Valentijn een of andere ludieke actie op touw had gezet’, zei de notaris. ‘Om te vermijden dat hij morgen het bezoek van de koning zou verstoren, heb ik procureur Beekman verzocht een uitgebreide zoekactie te organiseren. Toen wist ik nog niet dat het leven van uw vrouw gevaar liep. Ik heb de koning daarvan op de hoogte gebracht.’
Van In verstijfde. Hij had dus toch gelijk. Broos noch Beekman wist dat Valentijn van plan was een aanslag op de koning te plegen. Misschien was er toch nog hoop.
‘Wat verstaat u onder een ludieke actie, mijnheer Broos?’
De notaris schudde meewarig het hoofd. Hij kon de commissaris de waarheid alleen bij benadering vertellen.
‘Iemand heeft Valentijn wijsgemaakt dat hij de onechte zoon van de koning is, omdat zowel ik als wijlen zijn vader goede relaties onderhielden met de vorst. Bovendien is Leona Vidts destijds in zijn gezelschap gesignaleerd en dat heeft de roddelmachine aangezwengeld. Ik dacht dat Valentijn dat gerucht zou aangrijpen om morgen het bezoek van de koning te verstoren, vandaar dat ik procureur Beekman heb verzocht hem op te sporen.’
Van In haalde opgelucht adem.
‘In afwachting van de koninklijke escorte zou ik best een borrel kunnen gebruiken.’
Broos knikte. Hij liep naar de kast waar hij de calvados bewaarde en schonk de glazen vol. Het was jaren geleden dat hij nog bij de vorst aan huis was geweest.
Hannelore werd gekweld door wroeging en angst. Wroeging omdat ze als een dom gansje in de val was gelopen en angst omdat ze vreesde dat bij Valentijn alle stoppen waren doorgeslagen en hij tot het uiterste zou gaan om zijn zin te krijgen. Wat moest ze doen? Toen ze nog student was, had ze zelf ondervonden dat bepaalde mannen er niet voor terugdeinzen hun carrière in de waagschaal te stellen in ruil voor een snelle wip. Een prof had haar ooit een oneerbaar voorstel gedaan: twee nachten in ruil voor een grote onderscheiding. Ze had er lang over nagedacht en ten slotte voor een herkansing gekozen. De prof in kwestie had haar toen met een voldoende naar huis gestuurd, een resultaat waarop ze tot op de dag van vandaag nog altijd trots was. Anders dan de vorige keer zou een weigering haar nu waarschijnlijk het leven kosten. Ze dacht aan Simon en Sarah, aan Van In en zelfs aan Versavel. Woog haar eer wel op tegen het verlies? Wat bezielde Valentijn eigenlijk? Waarom wilde hij iedereen vermoorden die hem had liefgehad?
De rit van Brugge naar Laken duurde vijfenveertig minuten. Twee paleiswachten sloten de hekken toen de zwarte Mercedes met knarsende banden over de kasseien van de koninklijke oprijlaan stoof. De limousine stopte voor het bordes van het paleis. Een man in een zwart pak opende het portier en leidde Van In en Broos door een wirwar van gangen naar de vleugel waar het koninklijk paar een ruim appartement betrok. Op de televisie zag het er allemaal beter uit dan in werkelijkheid. Niet alles was perfect. Op de onderkant van de gordijnen zaten vochtvlekken en het parket was op bepaalde plaatsen erg afgesleten. Toen Van In daar een opmerking over maakte, zei Broos dat de dotatie die de koning ieder jaar ontving, amper toereikend was om er zijn hofhouding van te betalen en dat de staat alleen de buitenkant van het paleis onderhield. De rest van het geld moest de koning zelf ophoesten.
‘U zult straks wel merken dat ons vorstenpaar er een uiterst sobere levensstijl op nahoudt’, zei hij.
Hun stappen galmden door de met bladgoud en stuc opgesmukte gangen. Na een wandeling die een eeuwigheid leek te duren, liet de man in het zwart hen binnen in een kleine antichambre en zei met een uitgestreken gezicht dat ‘sa majesté’ hen verwachtte. De lakei was verplicht alle bezoekers in de twee landstalen te woord te staan.
‘Soirenavond’, zei Van In laconiek.
Hij ging in een pluchen stoel zitten en stak een sigaret op. Toen Broos hem erop attent maakte dat er in het paleis niet gerookt mocht worden, wees Van In naar een overmaatse asbak die in de hoek van de kamer op een afschuwelijke piëdestal stond. Amper twee minuten later maakte een andere bediende de dubbele deur open die de antichambre van de koninklijke vertrekken scheidde. Het was een schraal mannetje met kleine oogjes en grote voeten.
‘Le roi, de konink’, zei hij zonder veel overtuiging.
Van In ging staan en drukte haastig zijn sigaret uit in de asbak. Dat deed hij alleen om Broos een plezier te doen, want de notaris bestierf het bijna van de zenuwen.
Binnenshuis vertikte de vorst het om zijn wandelstok te gebruiken, waardoor hij een beetje sleepvoette, maar voor de rest zag hij er patent uit. Hij droeg een bruine linnen broek, een geruit hemd en sportieve schoenen, wat hem jaren jonger deed lijken. Broos liep naar hem toe en maakte een eerbiedige buiging.
‘Je vous présente le commissaire Van In’, zei hij.
De koning glimlachte en drukte Van In de hand.
‘Ik heb veel over u gehoord, mijnheer Van In.’
‘En ik over u’, grapte Van In.
Broos trok zijn mondhoeken naar beneden, maar de koning lachte.
‘We zien elkaar straks wel, Henri.’
Hij nam Van In bij de arm en troonde hem mee naar zijn studeerkamer. Wie aan de macht wil blijven, doet er goed aan van iedere vijand een vriend te maken en vrienden de indruk te geven dat hun status niet onaantastbaar is. Om die reden liet de koning Broos alleen in de antichambre achter.
‘Ik heb gemerkt dat u een roker bent’, zei hij met een knipoog tegen Van In.
‘Dat klopt, sire.’
De koning bleef staan en fluisterde zijn gast iets in het oor. Broos kon zijn ogen haast niet geloven toen de commissaris zijn pakje sigaretten opdiepte en de vorst een rokertje aanbood. De rest was niet meer voor zijn oren bestemd. De schrale bediende met de kleine ogen en de grote voeten deed de dubbele deur dicht en liep naar een klein wachtlokaaltje waar een televisietoestel en een smalle brits stonden. Hier bracht hij een groot deel van zijn leven door, wachtend op de wensen van de koning.
De studeerkamer van de koning was volgestouwd met souvenirs die hij op zijn talrijke buitenlandse reizen cadeau had gekregen: een boeddhabeeld uit Thailand, een bloedkoraal afkomstig van het Grote Barrièrerif, een Afrikaans masker, ivoren spulletjes, een didgeridoo, Spaanse kant en een litho van Warhol sprongen het meest in het oog, want er was veel meer.
‘Gaat u zitten, commissaris. Kan ik u iets aanbieden?’
‘Heeft u iets fris?’
Naast het venster hing een grote reproductie van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. De koning schoof het opzij. Erachter had hij een grote Amerikaanse koelkast in de muur laten inbouwen en die zat vol lekkers.
‘Bacardi-cola?’
Van In knikte. Hij was onder de indruk van de manier waarop de koning hem behandelde. Het leek of ze elkaar al jaren kenden.
‘Ik zal open kaart met u spelen, commissaris.’
De koning liet een paar ijsblokjes in de glazen rinkelen en vulde ze royaal met bacardi. Een flesje cola van twintig centiliter was voldoende om het werk af te maken.
‘Henri Broos is een goede vriend van mij, net als Marcus Heydens dat geweest is. We hebben elkaar leren kennen toen ik in West-Vlaanderen op de middelbare school zat.’
De koning reikte Van In een drankje aan en ging achter zijn bureau zitten. De toestand was kritiek. Volgens Henri had de zoon van Marcus Heydens een magistrate ontvoerd en dreigde hij ermee haar te vermoorden. De magistrate was de vrouw van een politiecommissaris en die was erachter gekomen dat hij een kortstondige relatie had gehad met de moeder van Valentijn. Als dat verhaal de pers haalde, zouden de poppen aan het dansen gaan.
‘Volgens Henri verspreidt Valentijn Heydens het gerucht als zou hij mijn zoon zijn.’
De koning hief zijn glas en nam een slokje. Hij woog zijn woorden op een schaaltje.
‘Ik dacht dat Valentijn daar morgen tijdens mijn bezoek aan Brugge munt zou proberen uit te slaan. Om die reden heb ik mijn kabinetschef de opdracht gegeven het nodige te doen om dat te verhinderen. Ik wist natuurlijk niet dat hij uw vrouw ontvoerd had, tot Henri me vanavond belde en me vertelde dat de actie van de gerechtelijke diensten het leven van uw vrouw in gevaar kon brengen.’
De koning formuleerde zijn gedachten in een bijna perfect Nederlands en dat was niet mis voor iemand die tien jaar geleden amper in staat was een paar standaardzinnetjes op te dreunen. Van In was onder de indruk.
‘Geef me twaalf uur de tijd, sire’, zei hij op een melodramatische toon.
De koning knikte.
‘Dat is ondertussen geregeld, commissaris. Een uur geleden heb ik persoonlijk de minister van Justitie gebeld en hem gevraagd het nodige te doen om de jacht op Valentijn Heydens te staken. Het spijt me als ik door mijn onbesuisde actie het leven van uw vrouw in gevaar heb gebracht.’
De woorden van de koning brachten Van In in verlegenheid. Broos had de situatie verkeerd ingeschat. Valentijn Heydens was helemaal niet van plan een oude familiekwestie openbaar te maken. Hij wilde zijn vader vermoorden en er was niets wat Van In kon doen om dat te verhinderen.
‘Misschien kunt u uw bezoek aan Brugge beter uitstellen, sire.’
‘Nee, commissaris. Dat heeft geen zin.’
Valentijn Heydens zou hoe dan ook naar de pers stappen om zijn verhaal te doen. Het bezoek aan Brugge uitstellen zou in die context als een soort schuldbekentenis geïnterpreteerd worden en dat zou het imago van het koningshuis onherroepelijke schade toebrengen.
‘U bent toch niet verplicht u in het openbaar te vertonen, sire’, zei Van In wanhopig.
De koning schudde het hoofd.
‘Ik heb Henri beloofd dat we door de stad zouden wandelen. Mijn bezoek aan hem is een eerbetoon. Mensen hebben het recht te weten dat de koning zich om het lot van zijn onderdanen bekommert. Wij moeten onze plicht doen, commissaris.’
Van In stond voor een dilemma. Als hij de koning in vertrouwen nam en hem vertelde dat Valentijn een aanslag op zijn leven voorbereidde, zou Hannelore sterven. In het andere geval zou hij lijdzaam moeten toezien hoe Valentijn zijn plan uitvoerde. Hij nam een fikse slok van zijn Bacardi, stak een sigaret op en schoof het pakje door naar de koning.
‘Is er dan geen enkele andere oplossing?’
‘Nee, commissaris. Ik kom morgen naar Brugge.’
Van In dronk zijn glas leeg.
‘U mixt in ieder geval lekkere drankjes, sire’, zei hij.
De koning reageerde beleefd en vroeg Van In of hij nog een cocktail wenste.
‘Graag’, zei Van In.
Terwijl de koning in de koelkast rommelde, dacht hij koortsachtig na. Misdadigers maakten altijd fouten, er was altijd een manier om hen schaakmat te zetten. Plotseling viel hem iets te binnen, een detail waaraan hij de voorbije dagen amper aandacht had besteed.
‘Ik heb een idee, sire.’
De koning vulde de glazen aan met het restant van het eerste flesje cola, wat de cuba libres bijna doorzichtig maakte.
‘Dat stellen wij bijzonder op prijs, commissaris.’
Hij schuifelde naar zijn bureau en liet zich met een zucht in zijn stoel ploffen.