16

Na afloop van de audiëntie, het gesprek duurde meer dan drie uur, bracht de koninklijke limousine Van In en Broos terug naar Brugge. Hoewel de notaris brandde van nieuwsgierigheid, zei hij tijdens de hele rit amper een woord, uit respect voor de kroon. Van In onderging de stilte gelaten. Hij had de koning immers absolute geheimhouding beloofd in ruil voor de garantie dat het hof alles in het werk zou stellen om Hannelore te redden. Het plan dat Van In de koning had voorgelegd, was nogal krakkemikkig, maar het was het enige dat hij in een kort tijdsbestek had kunnen bedenken, in spijt van von Clausewitz.

‘We zien elkaar vanmiddag wel’, zei Van In toen de notaris in de Sint-Jorisstraat uitstapte.

De koninklijke wandeling was gepland om 14 uur. De vorst en Broos zouden van de Sint-Jorisstraat naar de Markt lopen en dan via de Wollestraat en de Dyver naar het Begijnhof wandelen. Het waren ‘the places to see and to be seen’, want wat was de waarde van een werk van barmhartigheid als het onopgemerkt bleef?

‘Ik hoop dat alles goed komt met uw vrouw’, glimlachte Broos.

Hij drukte Van In de hand en stak met gebogen hoofd de straat over. De chauffeur van de koninklijke limousine, een grijzende veertiger met een vermoeide blik in zijn ogen, klapte het portier dicht en vroeg Van In waar hij hem kon afzetten.

‘Balstraat 112’, zei Van In. ‘Ik wijs je de weg wel.’

Hij wierp een blik op zijn horloge. Het was tien over een. Versavel ging er prat op dat hij nooit voor een uur naar bed ging. Dat klopte, want toen de Mercedes voor het keurig onderhouden huisje stopte, schoof een hand de overgordijnen opzij. Nog voor Van In aanbelde, zwaaide de voordeur open.

‘Ik heb je nodig, Guido’, zei Van In toen de brigadier hem in een onberispelijk geperste pyjama binnenliet.

Versavel stelde zijn vriend geen overbodige vragen. De pijn die van hem afstraalde, sprak voor zich. Van In leed onder de ontvoering van Hannelore, zoveel was duidelijk.

‘Vraag en gij zult krijgen’, zei Versavel gesmoord.

Ze gingen in de salon zitten.

‘Is Frank nog wakker?’

Versavel schudde het hoofd.

‘Ik verwacht hem pas over een uur of twee’, zei hij duidelijk verveeld. ‘Zal ik een kop koffie zetten?’

Van In vroeg zich niet af waar Frank uithing. Het waren zijn zaken niet en bovendien had hij andere dingen aan zijn hoofd. Tijdens de rit van Laken naar Brugge had hij een aanknopingspunt proberen te vinden voor het lokaliseren van het atelier van Heydens. De gegevens waarover hij beschikte waren schaars, vaag en wellicht onbetrouwbaar, maar hij moest het daarmee stellen. Alles hing af van de betekenis die hij aan de woorden van Virginie en Diana had toegekend. Het atelier van Valentijn bevond zich op een plaats waar aarde, lucht, water en vuur met elkaar in verbinding stonden en waar de vos de passie preekte. Van In had zich suf gepiekerd. De enig bruikbare oplossing waarmee hij voor de dag was gekomen, had niet veel om het lijf, maar meer tijd om iets anders te bedenken was er niet. Hij ging ervan uit dat het atelier van Valentijn zich in de omgeving van Brugge bevond, op een rustige plek waar niemand hem kende. De polders voldeden aan de beschrijving van Virginie: zee, lucht en aarde. Alleen het vuur stelde een probleem.

‘Misschien doelde ze op de huisvuilverbrandingsoven’, zei Versavel toen Van In hem alles in een paar woorden had verteld. ‘Die ligt midden in de polders op een boogscheut van de kust.’

‘Heb je een kaart van de streek?’

Versavel knikte. Een krant had een tijdje geleden een spaaractie georganiseerd waarbij iedere lezer in ruil voor vier punten en de betaling van een symbolisch bedrag stafkaarten kon bestellen. Omdat hij en Frank regelmatig grote wandelingen maakten, had Versavel ze allemaal gekocht. Hij liep naar boven en kwam even later terug met een pak splinternieuwe kaarten waarvan sommige nog in een plastic hoesje zaten.

‘Dit is het gebied tussen Brugge en de kust.’

Ze verhuisden naar de woonkamer, waar een grote tafel stond. Versavel ontvouwde de kaarten en spreidde ze open.

‘Alle details staan erop vermeld’, zei hij. ‘Beken, zandweggetjes, hoogspanningsmasten, zelfs de namen van sommige boerderijen.’

‘Ik wil dat je alle boerderijen tussen de huisvuilverbrandingsoven en de kust afrijdt’, zei Van In. ‘Vraag de eigenaars of ze Valentijn Heydens kennen, maar doe het discreet, Guido, want we weten nog steeds niet over hoeveel handlangers hij beschikt.’

Van In had er even aan gedacht om alle politiediensten te alarmeren en het gebied systematisch te laten uitkammen, maar dat plan had hij laten varen wegens te gevaarlijk. Een grote operatie zou de aandacht van Valentijn kunnen trekken en het leven van Hannelore in gevaar brengen.

‘Heb je er enig idee van hoeveel boerderijen er in dat gebied zijn?’ vroeg Versavel.

Een ruwe schatting leverde een getal van drie cijfers op.

‘Zorg dat je voor zonsopgang ter plaatse bent’, zei Van In. ‘De koning en Broos vangen hun wandeling door de stad aan om twee uur ’s middags. Ik reken erop dat je voor die tijd contact met me opneemt.’

Van In stak een sigaret op en dronk een slok van zijn koffie.

‘Ga nu maar slapen, Guido. Ik maak je om vijf uur wakker.’

Om kwart voor elf gooide Valentijn Hannelores kleren in het hok en wachtte tot ze die had aangetrokken. Toen ze aangekleed was, deed hij haar voetboeien om en maakte pas daarna haar handen los.

‘Wat ben je in vredesnaam met me van plan, Valentijn?’

Hannelore zag er vreselijk uit. Ze had een afschuwelijke nacht achter de rug. Haar mond was kurkdroog en om haar lippen zaten dikke korsten.

‘Je stinkt’, zei Valentijn.

In de loop van de nacht had hij Hannelore om het uur gevraagd of ze alsnog de liefde met hem wilde bedrijven, maar dat had ze telkenmale geweigerd. Toen had hij alles in gereedheid gebracht voor de executie, die nu onafwendbaar leek. Iedereen die hem ooit had liefgehad, moest sterven al was het maar om de dood draaglijk te maken, want wat was er erger dan niet te weten wie je vader is, te constateren dat je moeder je in de steek heeft gelaten en te moeten dulden dat het meisje dat destijds gewillig het bed met je deelde, je afwijst op een moment dat ze met de dood wordt bedreigd? De oplossing lag voor de hand. Ze moesten allemaal sterven of zodanig gekwetst worden dat hun leven geen zin meer had.

Valentijn nam Hannelore bij de arm en hielp haar overeind. Na een nacht van ontbering was ze nog een schim, maar daar zou gauw verandering in komen. De dood zou van haar weer het meisje maken dat hij zeventien jaar geleden zo hartstochtelijk had bemind.

Toen Hannelore het krukje bemerkte met daarboven een bungelende strop, rukte ze zich los en rende naar de poort, maar ver geraakte ze niet. Ze struikelde over de voetboeien en kwam onzacht op de betonnen vloer terecht. Een straaltje bloed sijpelde uit haar gescheurde bovenlip over haar kin. Het bloed liet een zoete smaak in haar mond achter.

‘Over een paar uur is alles achter de rug’, suste Valentijn.

Hij hielp Hannelore voor de tweede keer overeind en sleurde haar mee naar het krukje.

‘Je denkt toch niet dat ik daarop ga staan!’ schreeuwde ze.

‘Dat hoeft ook niet.’

Valentijn haalde een pistool tevoorschijn en plaatste de loop tegen haar voorhoofd.

‘Jij mag kiezen’, zei hij.

De afschuwelijke nacht die ze halfnaakt in het hok had doorgebracht, was een ervaring die Hannelore niemand toewenste. Ze dacht aan alle misdadigers tegen wie ze destijds, toen ze nog substituut was, strenge straffen had geëist. Gemakkelijk zat. Het publiek eiste bloed zodat de meeste rechters niets anders durfden dan het openbaar ministerie gelijk te geven. Na een nacht in de cel, begreep ze wat het betekende iemand van zijn vrijheid te beroven.

‘Ik zal doen wat je van me vraagt’, zei ze doodsbang.

Hoewel haar reactie dubbelzinnig klonk, reageerde Valentijn er niet op. Daarvoor was het nu te laat. Hij liet haar een dwangbuis aantrekken, sloeg zijn armen om haar lenden, tilde haar op het krukje en deed haar de strop om. Hannelores bijnieren maakten volop endorfines aan. Een vreemde rust overviel haar.

‘Waarom wil je me vermoorden, Valentijn? Je weet toch dat ik van je houd.’

Ze keek hem met grote ogen aan. Valentijn streelde de binnenkant van haar dij. Dat deed hij bijzonder teder.

‘Als Van In me met rust laat, kom ik zeker terug’, zei hij.

Het klonk niet erg overtuigend. Hannelore had meer dan een boek over de holocaust gelezen en daarbij was haar één ding opgevallen: de nazi’s hadden zich uitgesloofd om hun slachtoffers op hun gemak te stellen en hen de indruk te geven dat er nog hoop was. Het was een tactiek die haar deugdelijkheid had bewezen, maar zij wist wel beter. Door te bekennen dat hij zijn vader had vermoord, had Valentijn alle schepen achter zich verbrand.

‘Heb jij Wilfried Delanghe vermoord?’ vroeg ze toen Valentijn aanstalten maakte om naar de gehuurde Fiat te lopen.

Haar vraag klonk als de laatste wens van een ter dood veroordeelde. Of was het een ultieme poging om tijd te winnen? Valentijn had behoefte aan aandacht, zoals de meeste van zijn collega-moordenaars. Misschien kon ze haar hachje nog redden door zijn ijdelheid te strelen.

‘Delanghe heeft mijn halfzusje misbruikt’, zei hij. ‘We moesten hem wel afmaken.’

Valentijn keek op zijn horloge. Het was vijf over elf. Hij had nog tijd zat.

‘Toen Diana had vernomen dat Heydens dood was, is ze me komen opzoeken. Ik had haar ooit verteld dat ik al mijn nepvaders zou vermoorden. Toen ik haar belde om te zeggen dat Marcus dood was, eiste ze dat ik haar zou helpen om Delanghe te liquideren.’

‘Wasje dat dan niet van plan?’

‘Nee. Het was mijn bedoeling Broos te laten opdraaien voor de moord op Marcus Heydens.’

‘Wat heeft Broos je misdaan?’

‘Hij maakte me wijs dat hij mijn vader was, alleen maar om mijn moeder te kunnen neuken.’

‘Heb je daarom de dreigbrieven geschreven?’

Valentijn begon te lachen.

‘Dat heb ik voor jou gedaan, schat. Hoe kon ik anders de aandacht van een mooie onderzoeksrechter trekken? Ik dacht dat je erin zou trappen.’

‘Ik ben er ook ingetrapt, Valentijn.’

‘Dat zeg je omdat ik een strop om je hals heb gelegd en je weet dat één telefoontje van mij voldoende is om het krukje te activeren.’

‘Ik wil je vriend zijn, Valentijn.’

Het scheelde niet veel of Hannelore had gesmeekt om met hem naar bed te mogen.

‘Aan vrienden heb ik niets, meisje.’

Valentijn maakte de poort open, stapte in de Fiat en reed naar buiten. Toen de poort dichtviel en Hannelore de ketting door het oog van het hangslot hoorde ratelen, schreeuwde ze om hulp. Het krukje wankelde waardoor ze bijna haar evenwicht verloor. Tot overmaat van ramp begon haar rechterbeen te slapen van het lange zitten in het hok.

Om halftwee vatte Van In post op de Markt. Een paar minuten geleden had hij Versavel opgeroepen via de radio, maar de brigadier had niets te melden. Sinds vanochtend had hij drieëntwintig boerderijen bezocht, wat betekende dat er nog minstens drie keer zoveel op zijn lijstje stonden. Het was een hopeloze opdracht en dat wisten ze beiden. Van In stak een sigaret op.

Een groep verkleumde toeristen stond zich te vergapen aan het beeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck, Vlaamse middenstanders die in 1302 het Franse ridderheir in het stof hadden doen bijten en sindsdien bijna heilig waren verklaard. Anders dan in de geschiedenisboekjes stond vermeld, had hun strijd niets te maken met idealisme. Jan Breydel was groothandelaar in hammen. Zijn beweegredenen om tegen de Fransen ten strijde te trekken, waren louter commercieel en hadden meer met de export van varkensvlees te maken dan met ideologie. Uiteindelijk hadden oorlogen en revoluties altijd iets met geld of godsdienst te maken. De rest van alle andere misdaden was te wijten aan gekte of lust. Van In gooide zijn halfopgerookte sigaret op de grond en stak zenuwachtig een nieuwe op. Valentijn was gek en geil. De gedachte dat Hannelore in zijn handen was gevallen, maakte hem radeloos. De pijn werd stilaan ondraaglijk.

Toen de koninklijke limousine voor het verwaarloosde huis van notaris Broos parkeerde, sprong adjunct-commissaris Vanneste stram in de houding. Tegen alle afspraken in droeg hij zijn uitgaanstenue, compleet met nestel en tricolore sjerp. Hoofdcommissaris De Kee hield zich op de achtergrond. Dat vond hij verstandiger. Twee veiligheidsagenten, van ver leken ze een beetje op mormoonse zendelingen, schermden de koning af. De vorst deed zijn best om een ontspannen glimlach te produceren, maar toen hij merkte dat er behalve de ordediensten geen publiek aanwezig was, veranderde de glimlach in een pijnlijke grijns. Hij wurmde zich uit de limousine en sukkelde naar de voordeur, waar notaris Broos hem verwelkomde. Joris concentreerde zich op het getik van de koninklijke stok. Toen de vorst voor hem stond, stak hij zijn hand uit en zei: ‘Dag sire, hoe maakt u het?’

Hannelore stond stokstijf op het krukje. Ze durfde zich niet te verroeren. Het voorbije halfuur had ze zich in allerlei bochten gewrongen in een poging de strop om haar hals wat losser te maken, maar dat was haar bijna fataal geworden. Bij iedere beweging die ze maakte om zich te bevrijden, wiebelde het krukje vervaarlijk. Ze dacht aan Schopenhauer en probeerde te geloven dat haar wil om te overleven voldoende sterk was om de dreiging af te wenden. Over een paar uur zou ze weten of Schopenhauer gelijk had, tenminste als ze aan hem zou denken als het touw in haar vlees sneed. Onzin. Schopenhauer was dood, net als Nietzsche. Haar laatste gedachten zouden uitgaan naar Simon en Sarah en waarschijnlijk ook een beetje naar Van In.

Om vijf voor twee nam Van In opnieuw contact op met Versavel, de derde keer in minder dan een halfuur.

‘Ik houd het niet langer vol, Guido.’

Versavel zat in de Golf. De stafkaart lag voor hem op het stuur. Er stonden zevenendertig kruisjes op, een voor iedere boerderij die hij bezocht had.

‘Ik doe mijn best, Pieter.’

Het verschil tussen een computer en een menselijk brein is dat een computer razendsnel alle combinaties uitprobeert zonder zich om enige logica te bekommeren. Toen Versavel het lijstje bekeek van de boerderijen die hij systematisch had aangedaan en in stilte een kansberekening maakte, kwam hij tot de conclusie dat die aanpak nutteloos was, maar wat moest hij doen? Over vijfenveertig minuten was het onheil geschied en niemand die daar iets aan kon veranderen.

Joris Broos droeg een jacquetkostuum. Op de revers van zijn jasje had hij een rozet in de nationale driekleur gespeld. Niemand die daar aandacht aan besteedde. De veiligheidsdiensten hadden zelfs de moeite niet gedaan hem te fouilleren. Tenslotte was hij de zoon van Henri Broos. Bovendien was hij blind en dus onschadelijk. Na de lunch, de koning stelde zich tevreden met een broodje zalm en een glas spuitwater, maakte iedereen zich klaar om de wandeling aan te vatten. Joris maakte van de gelegenheid gebruik om nog even het toilet te bezoeken. Daar verifieerde hij het rubberslangetje dat onder zijn overhemd met plakband op zijn blote borst was bevestigd. Het peertje dat via het slangetje met de rozet verbonden was, zat in zijn okselholte verborgen. Hoewel het goedje waarmee de peer was gevuld, een scherpe geur verspreidde, had Valentijn hem verzekerd dat het om een onschuldige kleurstof ging. Joris glimlachte. Als hij erin slaagde de koning met blauwe verf te besmeuren, zou hij op slag een bekende Vlaming worden. De pers zou aanschuiven om hem te interviewen. Jonge deernen zouden hem op de televisie kunnen bewonderen en hem smachtende brieven schrijven. De gedachte alleen bezorgde hem een erectie. De aanslag op de koning zou van hem eindelijk een man maken.

De koninklijke stoet vorderde langzaam. Dat lag aan Broos. De notaris moest af en toe even halt houden. Toen Van In het gezelschap dichterbij zag komen, riep hij Versavel op.

‘Waar ben je, Guido?’ schreeuwde hij.

Het enige wat hij hoorde, was een langgerekt geruis. Hij probeerde het opnieuw. Niets.

‘Dit is het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck’, zei Broos.

Zijn gezicht was rood aangelopen en hij moest om de drie woorden naar adem happen.

‘Zij zijn de grondleggers van onze Vlaamse cultuur.’

De koning knikte. Zijn hofmaarschalk had hem gisteren een ander verhaal verteld: l’histoire des jambons des Flandres. De vorst had er hartelijk om gelachen en deed nu zijn best om zijn gezicht in een ernstige plooi te houden.

‘Guido, hoor je mij?’

De radio kraakte. Van In was radeloos.

‘Guido, hoor je mij?’

Toen zijn oproep onbeantwoord bleef, liet Van In zijn blik over het plein glijden. Valentijn Heydens stond onder het beeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck. In zijn rechterhand hield hij een gsm.

‘Versavel roept Van In’, klonk het plotseling door de radio. ‘Hoor je me, Pieter?’

‘Ik hoor je. Heb je haar gevonden?’

‘Nee, maar…’

‘We hebben geen tijd meer, Guido.’

‘Geef me vijf minuten’, schreeuwde Versavel. ‘Ik denk dat ik weet waar Valentijn Hannelore gevangen houdt. Er bestaat wel degelijk een plaats waar water, aarde, lucht en vuur samenkomen en waar de vos de passie preekt. Hof Malpertuis, een boerderij ten noorden van Zuienkerke op wandelafstand van de zee. Ik rijd er nu heen.’

‘Je bent te laat, Guido.’

Aan de voet van de monumentale trap van het provinciehuis bleef het koninklijk gezelschap staan. Joris zette een stap naar voren. Hij wachtte op een woord van de vorst om zijn positie exact te kunnen bepalen. Van In zag het allemaal gebeuren. Toen hij Joris heen en weer zag schuifelen, gaf hij Bruynooghe een afgesproken teken en stormde op de koning af. Hij maakte een hinkstapsprong die veel olympische atleten groen van nijd had gemaakt. Net voor Joris het zoutzuur door de rozet naar buiten pompte, greep Van In de koning bij zijn middel. De koning verloor zijn evenwicht en smakte tegen de kasseien. Van In viel boven op hem. Een halve seconde later werd hij overmeesterd door de lijfwachten van de koning. Ze dwongen hem op zijn buik te gaan liggen en deden hem handboeien om.

‘Ik ben het, sire’, schreeuwde Van In.

Op dat moment toetste Valentijn het nummer in van de semafoon die de elektromotor onder het krukje bediende. Van In spartelde als een duivel in een wijwatervat.

‘Laissez-le’, beval de koning.

De lijfwachten gehoorzaamden onmiddellijk. Van In krabbelde overeind. Bruynooghe, die het hele gebeuren van een afstand had gevolgd, deed wat Van In hem had opgedragen.

‘Bericht aan alle manschappen’, schreeuwde hij door de radio. ‘Arresteer verdachte. Nu.’

Tientallen agenten grendelden de Markt hermetisch af. Vier pelotons van het speciale interventie-eskadron van de rijkswacht bestormden het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck. Ze droegen bivakmutsen en donkerblauwe pakken. Op de daken van de omliggende gebouwen hielden scherpschutters Valentijn Heydens in het vizier. Een legertje veiligheidsagenten, die net als de agenten en de rijkswachters uit het niets waren opgedoken, schermde de koning af. Ze dromden als mieren om hem heen en duwden hem in een klaarstaande wagen. Tien seconden later opende een van de rijkswachters het vuur op het ogenblik dat Valentijn zijn wapen trok. Twee scherpschutters maakten het karwei af. Valentijn Heydens greep naar zijn borst en viel achterover in een bloemenperk.

De eigenaar van Hof Malpertuis, een blozende zestiger met een bolle buik en korte benen, knipte met een boomschaar de ketting door waarmee Valentijn de poort van de schuur had dichtgemaakt.

‘Hij noemde zich Deconinck’, zei de landbouwer.

Versavel had daar geen oren naar. Hij rukte de poort open en stormde naar binnen. Toen hij Hannelore op de kruk zag staan, kreeg hij de tranen in zijn ogen. Hij griste de boomschaar uit de handen van de landbouwer, sneed de strop door en hielp Hannelore van de kruk.

‘Guido’, snikte Hannelore. ‘Wat ben ik blij je te zien.’

Versavel drukte haar in zijn armen. Hij dankte God en alle heiligen dat Van In goed had gegokt. Heydens had zich op een of andere manier van zijn gsm bediend om zijn vader te vermoorden. Net voor de aanslag op de koning had agent Bruynooghe op een teken van Van In een speciaal nummer ingetoetst dat hem met alle gsm-operatoren verbond. Het codewoord was ‘cut’. Drie seconden later hadden de operatoren alle zendmasten in West-Vlaanderen uitgeschakeld, waardoor alle gsm-gesprekken bruusk werden onderbroken en het signaal van Heydens de semafoon die het elektromotortje bediende, niet had kunnen activeren.

‘Geef mij maar een Duvel’, zei Van In.

Ze zaten met zijn allen op het terras van L’Estaminet. Hannelore had zich gedoucht en schone kleren aangetrokken. Ze lachte voortdurend, maar dat was een reactie op de beproeving die ze had doorstaan. Versavel glunderde. Hij was trots op Van In en ongelooflijk gelukkig dat alles goed was afgelopen. Johan, de kroegbaas van L’Estaminet, had inderhaast een schone schort aangetrokken.

‘En wat neemt u, sire?’

De koning produceerde een gemoedelijke glimlach.

‘De koning drinkt wat de commissaris drinkt’, zei hij.

Beekman noch De Kee durfden anders dan ook Duvel te bestellen. Zelfs Broos, die niet gewend was bier te drinken, volgde het advies van de vorst.

‘Op uw gezondheid, sire.’

Van In hief het glas. Op de mouw van zijn hemd zat een donkerrode vlek, een druppel bloed van de koning. Als hij die zou laten analyseren, zou hij met zekerheid kunnen achterhalen of het verhaal van Valentijn Heydens klopte en de koning een kind had verwekt bij Leona Vidts.

De koning liet het bier in zijn glas walsen, stond op en maakte een kleine buiging.

‘Op het welzijn van Pieter van In en Hannelore Martens,’ zei hij, ‘van In met een kleine v en Martens met een grote mmm.’

Ze lachten allemaal uitbundig. Van In stak zijn neus in zijn glas en nam een kloek besluit. Het overhemd met de koninklijke vlek zou hij vanavond eigenhandig in de vuilnisbak deponeren. Adjunct-commissaris Vanneste stond buiten in de kou. Hij wierp een blik naar binnen en vroeg zich af wat hij verkeerd had gedaan.