24

Robert Willson, bibliothecaris bij het Geschiedenisinstituut van New York, keek geïrriteerd naar de andere gebruiker van de kaartenzaal. Een vreemd uitziende kerel: somber zwart pak, bleke kattenogen, witblond haar dat strak weggekamd was van een hoog voorhoofd. Vervelend, ook. Ontzettend vervelend. Hij zat daar al de hele middag, had steeds weer wat te vragen, en gooide alle kaarten door elkaar. Telkens wanneer Willson zich omdraaide naar zijn computer om verder te gaan met zijn favoriete project, de ultieme monografie over Zuñi-fetisjen, kwam die vent weer met meer vragen. Alsof hij een teken gekregen had, stond de man weer op en gleed geruisloos naderbij. 'Pardon?' zei hij met zijn beleefde maar indringende zuidelijke stem.

Willson keek op van zijn scherm. 'Ja?' snauwde hij. 'Het spijt me dat ik u nogmaals moet lastig vallen, maar volgens mij waren er bij de Central Park-plannen van Vaux en Olmstead kanalen nodig, om de moerassen daar droog te leggen. Zou ik misschien even naar die ontwerpen mogen kijken?'

Willson perste zijn lippen opeen. 'Die plannen zijn afgewezen door de parkencommissie,' antwoordde hij. 'Ze zijn kwijt. Een tragedie.' Hij draaide zich weer om naar zijn scherm, in de hoop dat de man de hint zou snappen. De ware tragedie zou pas zijn als hij niet terug kon naar zijn monografie.

'O ja,' zei de bezoeker, ongevoelig voor wat voor hint dan ook. 'Maar kunt u me zeggen hoe die moerassen dan wél drooggelegd zijn?' Vol ergernis leunde Willson achterover in zijn stoel. 'Ik had gedacht dat iedereen dat wist. Daarvoor is het oude aquaduct bij 68th Street gebruikt.'

'En zijn er ontwerptekeningen voor die operatie?' 'Ja,' zei Willson. 'Mag ik die even zien?'

Met een zucht stond Willson op en liep de zware deur naar het archief door. Het was er, zoals gebruikelijk, een bende. Het vertrek was gigantisch maar riep tegelijkertijd claustrofobie op. Metalen rekken rezen twee verdiepingen hoog tot in het duister, vol opgerolde kaarten en schimmelende blauwdrukken. Willson kon het stof bijna voelen neerdalen op zijn kale schedel terwijl hij de mysterieuze lijsten met getallen inzag. Zijn neus begon te kriebelen. Hij vond de juiste plek, haalde de oude kaarten van de plank en nam die mee naar de kleine leeszaal. Waarom vragen mensen toch altijd de zwaarste kaarten aan, vroeg hij zich af toen hij uit het archief terugkwam. 'Hier zijn ze,' zei Willson terwijl hij ze op de mahoniehouten balie legde. Hij keek hoe de man ze meenam naar zijn bureau en ze bestudeerde. Hij maakte aantekeningen en schetste van alles in een klein, in leer ingebonden notitieboek. Nou, die heeft geld, dacht Willson zuur. Een professor zou zo'n pak niet kunnen betalen. Een hemelse vrede daalde neer over de kaartenkamer. Eindelijk kon hij aan het werk. Willson haalde een paar vergeelde referentiefoto's uit zijn bureau en begon wijzigingen aan te brengen in zijn hoofdstuk over clan-gebonden beelden.

Enkele minuten later voelde hij de bezoeker alweer achter zich staan. Willson keek weer zwijgend op.

De man knikte naar een van Willsons foto's. Er stond een nondescripte steen op, uitgehakt tot een abstracte weergave van een dier, een klein stukje zenuw hield een vuurstenen punt op de rug vast. 'Volgens mij zult u zien dat die ene fetisj, die u naar ik zie als poema hebt bestempeld, in feite een grizzlybeer is,' zei de man. Willson keek naar het bleke gelaat en de vage glimlach en vroeg zich af of dit een grap was. 'Cushing, die deze fetisj in 1883 meenam, identificeerde hem nadrukkelijk als poema-clan,' antwoordde hij. 'U kunt de referenties er zelf op naslaan.' Tegenwoordig was iedereen een expert.

'De grizzly-fetisj,' vervolgde de man onverdroten, 'heeft altijd een speerpunt op zijn rug gebonden, net als deze hier. De poema-fetisj heeft een pijlpunt.'

Willson rechtte zijn rug. 'Wat is het verschil, als ik vragen mag?' 'Een poema dood je met pijl en boog. Om een grizzly te doden heb je een speer nodig.' Willson zweeg.

'Cushing zat er ook weleens naast,' zei de man vriendelijk. Willson raapte zijn manuscript bijeen en legde het terzijde. 'Eerlijk gezegd geef ik toch de voorkeur aan Cushing, liever dan aan iemand...' Hij liet de zin onafgemaakt. 'De bibliotheek gaat over een uur dicht,' voegde hij eraan toe.

'In dat geval,' zei de man, 'vraag ik me af of ik de platen kan zien van het onderzoek naar aardgasleidingen aan de Upper West Side, in 1956.'

Willson klemde zijn lippen opeen. 'Welke?' 'Allemaal, graag.'

Dat ging te ver. 'Het spijt me,' zei Willson afgemeten. 'Dat is tegen de regels. Bezoekers mogen maar tien kaarten tegelijk uit dezelfde reeks bekijken.' Hij tuurde zijn bezoeker triomfantelijk aan. Maar de man leek hem niet op te merken, in gedachten verzonken. Plotseling keek hij de bibliothecaris weer aan. 'Robert Willson,' zei hij terwijl hij naar het naambordje wees. 'Nu weet ik weer waarom uw naam me bekend voorkomt.' 'O ja?' vroeg Willson onzeker.

'Ja. Bent u niet degene die die voortreffelijke lezing hebt gehouden over spiegelstenen bij het congres over Navajo-studies in Window Rock, afgelopen jaar?' 'Inderdaad, dat was ik, ja,' zei Willson.

'Dat dacht ik al. Ik kon er zelf niet bij zijn, maar ik heb de verslagen gelezen. Ik heb zelf ook zo'n beetje een studie gemaakt van zuidwestelijke religieuze kunst.' De bezoeker zweeg even. 'Maar lang niet zo serieus als u, uiteraard.'

Willson schraapte zijn keel. 'Waarschijnlijk kun je niet dertig jaar lang bezig zijn met zo'n onderwerp,' zei hij zo bescheiden mogelijk, 'zonder dat je naam bekend wordt.'

De bezoeker glimlachte. 'Het is me een eer met u kennis te maken. Mijn naam is Pendergast.'

Willson stak zijn hand uit en trof een onplezierig slap handje aan. Hij was trots op zijn eigen stevige handdruk.

'Het doet me genoegen dat u uw studie voortzet,' zei de man die Pendergast heette. 'Er is zo'n geweldig gebrek aan kennis van de zuidwestelijke cultuur.'

'Dat is zo,' beaamde Willson volmondig. Hij voelde zich eigenaardig trots. Niemand had ooit enige notie genomen van zijn werk, laat staan er iets intelligents over gezegd. Die Pendergast wist natuurlijk veel te weinig van Indiaanse fetisjen, maar...

'Ik zou er graag verder over praten,' zei Pendergast, 'maar ik vrees dat ik al genoeg van uw tijd in beslag genomen heb.' 'Helemaal niet,' antwoordde Willson. 'Wat wilde u ook weer zien? Het onderzoek uit '56?'

Pendergast knikte. 'En er was nog iets, als u mij toestaat. Ik heb begrepen dat er in de jaren twintig een onderzoek gedaan is naar bestaande tunnels, ten gerieve van het voorgestelde Interborough Rapid Transit-systeem. Klopt dat?'

Willsons gezicht betrok. 'Maar dat zijn zestig kaarten...' Zijn stem stierf weg.

'Aha,' zei Pendergast. 'Dat is dan tegen de regels.' Hij keek teleurgesteld.

Plotseling glimlachte Willson. 'Als u niks zegt, zeg ik ook niks,' zei hij, verheugd over zijn eigen roekeloosheid. 'En maakt u zich maar geen zorgen over de sluitingstijd. Ik zit toch tot laat te werken aan mijn monografie. Regels zijn er om gebroken te worden, nietwaar?' Tien minuten later kwam hij uit de schemering van de opslagruimte, een hoog opgetaste wagen voor zich uit duwend over de kale planken vloer.