48

De ingang tot de Whine Cellar, een van de nieuwe modieuze souterrain-clubs die het afgelopen jaar in Manhattan waren opgekomen, was amper meer dan een smalle art-decodeur, als een postscriptum toegevoegd in de linkerbenedenhoek van de gevel van Hampshire House. Vanaf zijn uitkijkpost naast de deur zag Smithback een zee van hoofden die zich in oostelijke en westelijke richting uitstrekte over de hele avenue, onderbroken door de oude ginkgobomen langs de ingang van Central Park. Veel hoofden waren eerbiedig zwijgend gebogen. Anderen, voornamelijk jongemannen in witte katoenen hemden met opgerolde mouwen en losgetrokken dassen, dronken bier uit flesjes in papieren zakken en gaven elkaar een high-five. Op de tweede rij zag hij een meisje met een bord waarop stond PAMELA, WE VERGETEN NIET. Langs een van haar wangen gleed een trage traan. Smithback zag echter tegelijkertijd dat ze in haar andere hand een exemplaar van zijn jongste artikel hield. Toen de dichtstbijzijnde rijen stilgevallen waren, kon Smithback in de verte het geroep en gegil van demonstranten horen, dat zich vermengde met het gekraak van megafoons, nog verder weg, het gejank van sirenes en heel veel autoclaxons. Naast hem plaatste mevrouw Wisher nu een kaars naast het grote portret van haar dochter. Haar hand beefde niet, maar de vlam flakkerde hevig in de koele avondbries. De stilte verdiepte zich toen ze neerknielde voor een zwijgend gebed. Toen stond ze op en liep naar een lange rij bloemen, zodat een reeks vrienden een voor een hun eigen kaarsen naast de hare konden plaatsen. Er verstreek een minuut, en nog een. Mevrouw Wisher wierp een laatste blik op de foto, die nu omringd was door een krans van kaarsen. Even leek ze te wankelen, en Smithback greep snel haar arm. Ze keek naar hem, knipperde verbaasd met haar ogen alsof ze even vergeten was wat ze daar deed. Toen verloren haar ogen die afwezige blik; haar greep werd even stevig, pijnlijk bijna, en ze maakte haar arm los en draaide zich om naar de menigte.

'Ik wil uiting geven aan mijn verdriet,' zei ze op heldere toon, 'tegenover alle moeders die hun kinderen verloren hebben door misdaad, door moord, door de ziekte die deze stad en dit land in zijn greep heeft. Dat is alles.'

Een aantal televisiecamera's had kans gezien door te dringen tot voor in de menigte, maar mevrouw Wisher hief uitdagend het hoofd. 'Op naar Central Park West!' riep ze. 'En naar de Great Lawn!' Smithback bleef vlak bij haar toen de menigte naar het westen drong, voortgestuwd als door een eigen, interne motor. Hoewel sommige van de jongere deelnemers stevig doordronken, leek alles onder controle. Het leek wel alsof de massa zich ervan bewust was deel uit te maken van een onvergetelijke gebeurtenis. Ze passeerden Seventh Avenue: een ononderbroken rij rode remlichten, roerloos, tot zover het oog reikte. Het geluid van politiefluitjes en claxons was nu één voortdurend gehuil, een continu achtergrondgeluid dat van alle kanten kwam. Smithback bleef even staan om het schema in de Post te raadplegen, en stapte daarbij op de handgemaakte schoenen van de Viscount Adair. Bijna halftien. Precies op schema. Nog drie stops, alle aan Central Park West. Dan zouden ze het park ingaan voor de afsluitende middernachtwake.

Terwijl ze met een grote bocht om Columbus Circle heen trokken, keek Smithback naar Broadway, een brede streep grijs tussen de ononderbroken rijen gebouwen in. De politie had hier sneller ingegrepen en hij zag dat de weg was gebarricadeerd en volslagen leeg was tot aan Times Square. Het was een vreemd gezicht, het plaveisel glom zwart onder de talloze straatlantaarns. Een paar agenten en politiewagens stonden aan de andere kant van de weg, de rest van de politiemacht werd waarschijnlijk momenteel gemobiliseerd in een vruchteloze poging om het verkeer in de hand te houden en te voorkomen dat de demonstratie nog omvangrijker werd. Misschien waren er daarom niet nog meer mensen aanwezig. Hij schudde zijn hoofd in verbazing dat zo'n kleine vrouw in haar eentje de complete binnenstad tot stilstand had weten te brengen. Nu konden ze haar niet meer negeren. En trouwens, nu konden ze zijn artikelen ook niet meer over het hoofd zien. Hij had de hele zaak al in zijn hoofd zitten. Eerst een diepteverslag van dit gebeuren, letterlijk geschreven aan de rechterhand van mevrouw Wisher, maar uiteraard met zijn geheel eigen invalshoek. Dan een reeks profielen, interviews en achtergrondartikelen die uiteindelijk zouden leiden tot een boek. Zeg een half miljoen aan royalties voor gebonden boeken in Amerika zelf, plus misschien tweemaal zoveel voor de pocketuitgave, en samen met de vertaalrechten werd dat minimaal...

Zijn berekeningen werden onderbroken door een eigenaardig, rommelend geluid. Het stopte en begon weer, zo diep dat het eerder een trilling dan een geluid leek. Even nam het lawaai rondom hem wat af: kennelijk hadden anderen het ook gehoord. Plotseling zag Smithback, twee blokken verderop in de lege Broadway, de deksel van een mangat opengaan en op het straatdek vallen. Er dreef een wolk van iets wat op stoom leek omhoog en vervolgens klom een onmogelijk smerige man naar boven, niezend en kuchend in het licht van de straatlantaarns. Vuile vodden fladderden rond zijn armen en benen. Even dacht Smithback dat het Staartschutter was, de man met het gekwelde uiterlijk die hem naar Mefisto gebracht had. Toen verscheen een tweede figuur uit het mangat. Uit een snee bij zijn slaap gutste bloed; daarna volgde er nog een, en nog een.

Naast Smithback hield iemand hoorbaar zijn adem in. Hij draaide zich om en zag dat mevrouw Wisher even wankelde terwijl ze naar de wild uitziende man staarde. Snel ging hij naast haar staan. 'Wat is dit?' vroeg ze, bijna op fluistertoon.

Plotseling klapte, dichter bij de mars, een tweede mangat open en klom een rij uitgemergelde figuren naar boven, met verdwaasde blikken en hoestend. Smithback staarde ongelovig naar de sjofele groep. Onder het klittende haar en de vuilkorsten kon hij niet zien hoe oud de mensen waren, of van welk geslacht. Sommigen hielden buizen of splinterige stukken hout in hun handen, anderen hadden knuppels en gebroken wapenstokken bij zich. Een van hen had wat eruitzag als een gloednieuwe politiepet op zijn hoofd. De massa demonstranten het dichtst bij Broadway was blijven staan om naar het spektakel te kijken. Smithback hoorde een onderstroom van geluid: bezorgd gemompel van de oudere, elegant geklede mensen, minachtende kreten en geluiden van de jonge bureauslaven en kantoorpikkies. Vanuit het metrostation onder de Circle steeg een wolk groene mist op en er kwamen nog meer daklozen te voorschijn. Haastig krabbelden ze naar boven. Steeds meer lichamen klauterden uit mangaten en de metrouitgang, en er ontstond een leger van voddenbalen, met blikken vol knipperende verbijstering die al snel omsloeg in haat. Een van de sjofele mannen stapte naar voren en staarde kwaadaardig naar de voorste rij demonstranten. Toen opende hij zijn mond in een ongearticuleerd gebrul van frustratie en woede, en hief een lang stuk wrakhout als een staf boven zijn hoofd.

De daklozen hieven een geweldig geschreeuw aan en staken ten antwoord hun armen in de lucht. Smithback zag dat iedere hand iets vasthad: stenen, stukken cement, ijzeren staven. Velen van hen hadden wonden en blauwe plekken. Het zag ernaar uit dat ze zich opmaakten voor een strijd, of daar juist vandaan kwamen. Wat is dit in godsnaam, vroeg Smithback zich af. Waar komen al die lieden vandaan? Toen herinnerde hij zich wat Mefisto gezegd had terwijl hij daar in het donker gehurkt had gezeten: we zullen andere manieren vinden om onze stem te laten horen. Niet nu, dacht Smithback. Dit is een verschrikkelijk slecht gekozen moment. Er dreef een wolkje rook dichterbij, en een paar van de voorste demonstranten begonnen te hoesten en te hijgen. Even later gingen Smithbacks ogen pijnlijk steken, en hij besefte dat wat hij gezien had geen stoom was, maar traangas. Een eindje verder op Broadway zag Smithback een groepje agenten, met gescheurde en besmeurde blauwe uniformen, een metrotrap opkomen en naar de patrouillewagens in de verte strompelen. Shit, daar beneden is iets groots aan de hand, dacht hij.

'Waar is Mefisto?' gilde een van de daklozen. Iemand antwoordde. 'Ik heb gehoord dat hij gearresteerd is!' De bende werd steeds geagiteerder. 'Verdomde politie!' riep iemand. 'Ik wed dat ze hem een pak slaag geven!'

'Wat doen die smeerlappen hier eigenlijk?' hoorde Smithback een jonge stem achter zich vragen.

'Geen idee,' kwam het antwoord. 'Het is al te laat om hun uitkering op te halen.' Hier en daar werd gelachen en boe geroepen. 'Mefisto!' begon de sjofele bende voor hen te scanderen. 'Waar is Mefisto?'

'Die klojo's zullen hem wel vermoord hebben!' Plotseling ontstond er enige opschudding temidden van de Wisher-demonstranten aan de straatkant die het dichtst bij het park lag, en toen Smithback zich omdraaide zag hij dat er een groot metrorooster werd opengebroken en dat er nog meer daklozen van beneden kwamen aanzetten.

'Vermoord!' riep iemand uit het armzalige leger. 'Die klootzakken hebben hem vermoord!'

De man die naar voren gekomen was bewoog zijn stuk hout op en neer. 'Ditmaal pikken we het niet! Nee, dit keer niet!'

Hij hief zijn armen in de lucht. 'Die hufters hebben ons vergast!' riep hij. De bende in vodden begon als reactie wild te schreeuwen. 'Ze hebben onze huizen vernield!' Weer ging er een gebrul op uit de menigte.

'En nu gaan wij hun huizen vernielen!' Hij smeet het stuk hout naar de glazen pui van een bankgebouw. Met een splinterende smak brak het door het glas heen en viel in de lobby. Er begon een alarm te janken, dat al snel verdronk in de zee van lawaai. 'Hé!' riep iemand naast Smithback. 'Zag je wat die lui deed?' De daklozen begonnen gillend en schreeuwend een lawine van projectielen naar de gebouwen aan Broadway te smijten. Smithback keek de avenue af en zag hoe steeds meer daklozen uit de mangaten, ventilatiespleten en metro-uitgangen kwamen zetten, zodat heel Broadway en Central Park West werd gevuld met hun onsamenhangende woede. Boven hun geschreeuw uit hoorde hij het zwakke, aanhoudende gemekker van sirenes. Het donkere plaveisel glitterde van de talloze glasscherven.

Hij maakte een sprong van verrassing toen hij de versterkte stem van mevrouw Wisher hoorde. Ze had de microfoon gepakt en draaide zich om om de demonstranten toe te spreken. 'Zien jullie dat?' riep ze. Haar stem echode tegen de hoge gevels en rolde het donkere, zwijgende park daarachter binnen. 'Die mensen willen precies datgene vernielen dat wij hier willen veilig stellen!'

Rondom haar klonken boze kreten. Smithback keek om zich heen. Hij zag grote groepen oudere demonstranten, de oorspronkelijke volgelingen van mevrouw Wisher, onder elkaar praten en naar Fifth Avenue of Central Park West wijzen terwijl ze haastig wegliepen voor de aanstaande confrontatie. Anderen, de jongere en strijdlustiger deelnemers, schreeuwden boos en drongen juist naar voren. De televisiecamera's reden rond. Sommige waren op mevrouw Wisher gericht, andere op de bende daklozen die nu schreeuwend van woede en vechtlust de straat in liep en nieuwe projectielen zocht in vuilnis- en verzamelbakken.

Mevrouw Wisher keek uit over de zee van demonstranten, strekte even haar panden uit en haalde ze toen naar zich toe alsof ze de groep wilde verzamelen achter haar banier. 'Kijk dat gespuis nou! Laten we dit vanavond toe, uitgerekend vanavond?' Ze keek half vragend, half smekend naar de menigte en er viel een diepe stilte. De voorste linies van daklozen hielden op met hun vernielingen, geschrokken van het galmende, alomtegenwoordige geluid van haar stem die uit een tiental luidsprekers rondechode. 'Geen denken aan!' riep een aangeschoten jonge stem. Met een mengeling van ontzag en angst keek Smithback hoe mevrouw Wisher, heel langzaam, een arm boven haar hoofd stak. Toen, met bevelende overweging, bracht ze haar hand omlaag en wees met een gemanicuurde vinger rechtstreeks naar de groeiende groep daklozen. 'Dit zijn de mensen die onze stad willen vernielen!' Haar stem klonk vast, maar Smithback voelde een rafelrandje van hysterie doorklinken.

'Moet je dat geteisem zien!' schreeuwde een jongeman terwijl hij zich door de voorste rijen demonstranten heen wrong. Achter hem begon zich een rumoerige groep te vormen, slechts een paar meter van de nu zwijgende rijen daklozen verwijderd. 'Zoek een baan, schooier!' riep hij naar de aanvoerder.

De rijen mollen vervielen in een dodelijk, onheilspellend stilzwijgen. 'Dachten jullie dat ik me uit de naad werk en belasting betaal zodat jullie het ervan kunnen nemen?' gilde hij. Door de bende daklozen ging een boos gemompel op. 'Waarom doen jullie niet iets voor jullie land, in plaats van er alleen maar van te profiteren?' gilde de man. Hij nam een stap in de richting van de aanvoerder en spuwde op de grond. 'Dakloos stuk stront!' De demonstranten mompelden goedkeurend.

Een van de daklozen stapte naar voren en zwaaide met een verwoeste stomp van wat zijn linkerarm geweest was. 'Kijk eens wat ik voor mijn land gedaan heb!' krijste hij met overslaande stem. 'Ik heb alles gegeven!' De stomp flapte heen en weer en hij wendde zich tot de jongeman, zijn gezicht verwrongen van woede. 'Chu Lai, ooit van gehoord?' De mollen drongen naar voren en er begon een boos gezoem te klinken.

Smithback keek naar mevrouw Wisher. Haar gezicht was nog steeds een hard, koud masker terwijl ze naar de daklozen staarde. Met stijgend ongeloof besefte hij dat ze werkelijk geloofde dat deze mensen de vijand waren.

'Lik m'n reet, uitkeringstrekker!' gilde een dronken stem.

'Ga een liberaal beroven!' schreeuwde een dikke jongeman, waarop een rauw gelach opging.

'Ze hebben mijn broer vermoord!' zei een van de mollen, een lange, magere man, op boze toon. 'Opgeblazen voor zijn land, Phon Mak Hill, 2 augustus 1969.' Hij stapte naar voren en stak in een heftig gebaar zijn middelvinger op naar de dikke man. 'Je kunt het houden, dat land van je, stuk pleepapier!'

'Jammer dat ze de klus niet hebben afgemaakt en jou ook meteen aan puin geschoten!' gilde de dronken man terug. 'Dat had weer een stuk tuig op straat gescheeld!'

Uit de ziedende massa daklozen kwam een fles aangevlogen die de jongeman met een klap op het hoofd raakte. Hij wankelde naar achteren en zijn benen begaven het terwijl hij zijn handen hief naar het bloed dat uit zijn voorhoofd gutste.

Het leek alsof de bijeenkomst plotseling explodeerde. Met een ongearticuleerd gebrul drongen de jongeren naar voren, naar de daklozen. Smithback keek verwilderd om zich heen. De oudere demonstranten waren verdwenen en hadden het wilde en dronken deel van de groep achtergelaten. Hij voelde zich omspoeld door jongere deelnemers die onder boos geroep naar voren renden, recht op de daklozen af. Rondgeslingerd en even zijn gevoel voor richting kwijt keek hij in paniek om zich heen waar mevrouw Wisher en haar entourage gebleven waren, maar ook zij waren verdwenen. Al tegenstribbelend werd hij met de stroom meegevoerd. Boven het geschreeuw van de menigte uit hoorde hij nu het ziekmakende geluid van hout op bot en vuisten op vlees. Kreten van pijn en woede vermengden zich met het gegil. Plotseling kreeg hij een harde klap op zijn schouderbladen en hij viel op zijn knieën. Instinctief beschermde hij zijn hoofd. Uit zijn ooghoek zag hij zijn cassetterecorder over straat zeilen. Het ding werd opzij geschopt en vervolgens vermorzeld onder hollende voeten. Hij probeerde op te staan maar dook weer weg toen een stuk cement zijn kant uit kwam. Het was verbazingwekkend om te zien hoe snel chaos bezit nam van de donkere straten.

Wie of wat de daklozen in zulke grote groepen naar boven gejaagd had, wist niemand. Smithback wist alleen dat beide groepen opeens de andere zagen als de verpersoonlijking van het kwaad. De kuddementaliteit had het volledig overgenomen.

Hij kwam knielend overeind en keek angstig om zich heen, wankelend terwijl hij heen en weer gesmeten werd. De demonstratie was uiteengevallen. Maar zijn verhaal was nog te redden; misschien zelfs meer dan gewoon te redden, als deze opstoot zo groot was als hij aannam. Maar hij moest weg van het gepeupel, hij moest een hoge plek vinden vanwaar hij de situatie kon overzien. Snel keek hij naar het noorden, naar het park. Boven de zee van geheven vuisten en stokken zag hij het bronzen standbeeld van Shakespeare, die onverstoorbaar op de chaos neerkeek. Laag bij de grond blijvend begon hij die kant uit te lopen. Een dakloze met wijd opengesperde ogen kwam op hem af, gillend en dreigend met een lege bierfles. Instinctief haalde hij uit met zijn vuist en de gestalte viel, met beide handen over zijn maag geklemd. Tot zijn verbazing zag Smithback dat het een vrouw was. 'Sorry, mevrouw,' mompelde hij terwijl hij zich uit de voeten maakte.

Glas en rommel kraakten onder zijn voeten toen hij zijn weg zocht naar Central Park South. Hij schoof een dronken man opzij, duwde een groep gillende jongemannen in dure maar gescheurde pakken weg en belandde op de stoep aan de overkant. Hier, aan de rand van het gebeuren, was het rustiger. Hij vermeed de duivenmest, klom op de sokkel van het beeld en greep de zoom van Shakespeares mantel vast. Toen hees hij zich de arm op, over het opengeslagen bronzen boek en schrijlings over de schouders van de bard heen.

Het was een indrukwekkende aanblik. Het treffen had zich uitgebreid over een paar blokken van Broadway en Central Park South. Nog steeds kwamen er daklozen uit de metrotunnel bij Columbus Circle, en vanuit roosters en schachten langs de rand van het park. Hij had niet geweten dat er in de hele wereld zoveel daklozen waren, of zoveel dronken yuppies. Nu zag hij de oudere demonstranten, de kern van Herover de stad, in geordende rijen naar Amsterdam Avenue trekken, zo ver van de vechtpartij als maar mogelijk was. Wanhopig probeerden ze taxi's aan te houden. Rondom hem klonterden kluwens vechtende mensen samen en losten weer op. Geboeid maar vol afschuw keek hij naar de rondvliegende projectielen, de vuistgevechten en de schermpartijen met stokken. Een aantal mensen lag intussen op de grond, buiten westen of erger. Het glas, het beton en de scherven op straat waren besprenkeld met bloed. Tegelijkertijd bestond een deel van het oproer uit geschreeuw, geduw en geposeer van groepjes, waar meer geblaft dan gebeten werd. Eindelijk begonnen politiepatrouilles de menigte binnen te dringen, maar er waren niet genoeg agenten en de onlusten verplaatsten zich al naar het park, waar een en ander veel moeilijker onder controle te krijgen zou zijn. Waar is de politie, vroeg Smithback zich opnieuw af. Ondanks zijn afschuw voelde een verborgen deel van Smithback een golf van euforie: wat een verhaal werd dit! Hij tuurde ingespannen het donker in en probeerde de beelden op zijn netvlies te branden. De inleiding was hij in gedachten al aan het schrijven. De daklozen leken aan de winnende hand te zijn. Ze schreeuwden van verontwaardigde woede en drongen de massa's demonstranten achteruit naar de zuidrand van het park. Hoewel een groot aantal mollen ongetwijfeld verzwakt was door hun geïmproviseerde manier van leven, wisten ze natuurlijk heel wat meer van straatgevechten dan hun tegenstanders. Ook een aantal televisiecamera's was door het gepeupel aan stukken geslagen, en de resterende cameraploegen hielden zich schuil in een beschermende falanx, met spots die vanuit het donker oplichtten. Anderen hingen over de daken van nabijgelegen gebouwen en filmden met lange telelenzen waarbij ze de vechtenden in een onwerkelijk wit licht dompelden.

Een blauwe vlek niet ver van hem vandaan trok zijn aandacht. Hij keek omlaag en zag een dichte groep politiemensen zich een weg banen door de menigte, met flitsende wapenstokken. Midden in de groep bevond zich een bang uitziende burger met een bossige snor en een vette, zwetende kerel die Smithback herkende als commandant Waxie. Geïntrigeerd keek Smithback hoe de groep zich tussen de oproerkraaiers doordrong. Hier was iets vreemds gaande. Toen besefte hij wat het was: die agenten deden geen enkele poging om een eind te maken aan het gevecht of om de menigte te kalmeren. Het enige dat ze leken te doen, was het beschermen van de twee mannen in het centrum van de groep, Waxie en die andere vent. Terwijl hij keek, bereikte het groepje de stoep en holde door een stenen poort het park in. Ze hadden zo te zien een of andere missie: ze waren duidelijk met grote haast op weg naar het een of ander. Maar wat voor missie, dacht Smithback, kan belangrijker zijn dan het stoppen van dit oproer?

Hij bleef een paar minuten stijfjes op Shakespeares schouders zitten weifelen. Toen liet hij zich snel naar beneden glijden, sprong over het lage stenen muurtje heen en rende de groep achterna in het allesomvattende donker van Central Park.