6

 

Felix stond met weke stopverfknieën voor de deur van het kantoorgebouw. Groot en indrukwekkend, maar ook koud en meedogenloos. Wie hier werkte, betekende iets in de wereld, die had het gemaakt. Het hele weekend had hij in bed gelegen. Vanochtend voor het eerst weer iets gegeten. Een van de naambordjes vermeldde MASSELING & HOGEVEEN, ORGANISATIEADVISEURS. Nu kon hij nog terug. Hij zou ieder ander kunnen interviewen, de groenteman op de hoek, de buschauffeur, misschien Mireille, het maakte niets uit. Er was geen enkele reden waarom hij zichzelf dit moest aandoen. Voor de derde keer controleerde hij of hij de kleine cassetterecorder bij zich had. Een notitieblok, een pen, zijn aantekeningen.

Hij stapte naar binnen, liep naar de receptie en vertelde aan een grijze dame waar hij moest zijn.

‘Masseling en Hogeveen? Derde verdieping. U kunt de lift nemen en als u uit de lift komt, direct naar rechts, kamer driehonderdvijf, u ziet het wel.’ Ze lachte hem vriendelijk toe alsof ze hem zo wilde bemoedigen. Het is niet erg. Je kunt het best. Je vader? Voor de eerste keer? Ach, wat maakt het uit? Eén keer moet de eerste zijn.

Hij stapte de lift binnen en samen met hem een man die sterk naar zweet stonk. ‘Hè, hè,’ klaagde de man, ’t Is me wat.’

Felix knikte.

Op de tweede verdieping ging de man eruit. Felix keek naar de oplichtende nummers. Drie. Hij stapte niet uit. Met een beetje geluk schoot hij als Abeltje door het dak van het gebouw. Dat had zijn tante voorgelezen. Vier, vijf, zes. Ruisend kwam de lift tot stil stand. Dit was de hoogste verdieping. Hij zou de hele dag op en neer kunnen gaan.

Een vrouw in een rolstoel reed de lift in. ‘Goeiemiddag,’ zei ze.

Felix mompelde hetzelfde terug. Op de derde verdieping stapte hij uit. Als een zombie liep hij rechtsaf tot hij bij de open deur kwam van wat kennelijk een secretariaat was. Hij stond in de deuropening. Hier was dus zijn werk. Voor hem was het de gewoonste zaak van de wereld om hier te zijn. Zijn zaak, een eigen bedrijf. Geslaagd zakenman, ook dat nog.

Een jonge vrouw zat achter een computer. ‘U komt voor…?’

‘Ik heb een afspraak met… eh, met mijnheer Hogeveen.’

‘Neemt u plaats. Ik zal even bellen of hij al beschikbaar is.’ Ze wees naar een zitje en voerde een kort telefoongesprek. ‘Kamer 307. Mijnheer Hogeveen verwacht u,’ zei ze tegen Felix.

Naast de deur van de kamer was een naambordje geschroefd: DRS. MARTIN HOGEVEEN, DIRECTEUR. Felix haalde een paar keer diep adem. Hij had alle zuurstof nodig die hij binnen kon krijgen. Zou hij het zeggen? Zomaar, in één keer, direct, zonder omwegen. Nee, in ieder geval eerst kijken wat voor man het was. Bovendien was er altijd die twijfel: er zou sprake kunnen zijn van een misverstand; dit was misschien een andere Martin Hogeveen.

Felix klopte.

‘Ja.’

Felix ging de kamer binnen, zijn knieën nog een graadje slapper.

‘Zo, de leerling-journalist.’ De man kwam overeind, liep om zijn bureau heen en gaf Felix een stevige hand. ‘Ga zitten.’ Ja, dit was de man van de foto’s. Bijna twintig jaar ouder, maar goed geconserveerd. Zijn haar was iets dunner geworden en bij de slapen een beetje grijs. Een vader met wie je voor de dag kon komen, met wie je voor de kramen langs kon, om een uitdrukking van Joke te gebruiken.

Felix wilde de deur uitrennen, maar deed in een halve trance zijn rugzak af, pakte cassetterecorder, schrijfblok, aantekeningen en pen. Dit waren afleidingsmanoeuvres. Hij kon de spullen weer terugstoppen in zijn rugzak en vervolgens opnieuw te voorschijn halen. En zo door. Dit was hem. Zonder twijfel. Eigenlijk wist hij nu genoeg en kon hij weggaan. Alles was duidelijk. Nee, nog niet alles, lang niet alles. Dit was pas het begin.

‘Hoe was je naam ook alweer?’ vroeg Hogeveen.

‘Eh… Frits Blekemolen.’ Een belachelijke naam vond hij nu zelf. Ik heb gelogen, Felix Nieberg is mijn naam. Nieberg, ken ik die naam niet ergens van? Ja, zou hij zelf zeggen, Irma Nieberg. U moet haar gekend hebben, intiem zelfs, als ik me niet vergis.

‘Nou, ik zou zeggen, steek maar van wal. Of wou je eerst nog koffie of zoiets?’

‘Nee, dank u. Even controleren.’ Hij zette de cassetterecorder op record en zei een paar keer ‘test, test’, draaide het bandje terug en speelde het af. Zijn stem klonk vreemd iel. Hij draaide het bandje opnieuw terug en drukte de recordknop in.

‘Gesprek met de heer M. Hogeveen op maandag elf oktober.’ Toen legde hij nogmaals uit wat de bedoeling was. Een karakterschets, daar ging het vooral om.

Hogeveen vroeg nog een keer waarom Felix bij hem terecht was gekomen, en Felix legde uit dat hij zijn naam had gehoord van een medestudent die er weer via-via op was gekomen.

‘Dus het gaat niet over het onderzoek bij de gemeente?’

‘Nee, absoluut niet. Ik weet niks van een onderzoek bij de gemeente. Het gaat om u.’ Grotere waarheid was er niet.

‘Nou, ik weet niet of je iets aan me hebt. Als je het niks vindt, moet je het zeggen. Dan kappen we ermee. Ik heb nog genoeg te doen, meer dan genoeg. Te veel.’ Hogeveen glimlachte.

Felix vroeg naar een aantal biografische gegevens. Geboorte, gezin, jeugd, school, studie. ‘Waarom psychologie?’

‘Er zijn grofweg twee redenen waarom veel studenten voor psychologie kiezen,’ vertelde Hogeveen. ‘De eerste is dat ze mensen willen helpen met therapieën en zo; het altruïstische motief, zal ik maar zeggen.’

Felix deed of hij wat aantekeningen maakte. Hij schreef Richards naam, zijn moeders naam en trok een pijl van de een naar de ander.

‘De tweede motivatie,’ ging Hogeveen door, ‘heeft te maken met de behoefte om jezelf te leren kennen, te leren begrijpen en doorgronden. Die is dus vooral egocentrisch van aard.’

‘En u?’

‘Het tweede motief. Je zou het nu misschien niet zeggen, maar ik was behoorlijk onzeker op de middelbare school. Ik begon laat te puberen, had het moeilijk met meisjes en concentreerde me daarom op mijn schoolwerk. Als compensatie, dat denk ik tenminste achteraf… Maar ik was het me toen niet zo bewust. Ik deed hbs-b. Was ook behoorlijk goed in de exacte vakken. Ik had ook een heel mooie eindlijst. O ja, bij de overhandiging van mijn diploma, in de aula, je weet wel, wou de rector me feliciteren. Hij steekt zo zijn hand naar voren, een beetje schuin.’ Hogeveen deed het voor.’ Dus ik dacht dat-ie de pen wilde hebben waarmee ik net mijn handtekening had gezet onder het diploma, dus ik schudde van “nee”. Hij steekt z’n hand nog iets meer uit, en ik zeg: “Nee, dat is mijn pen.” Iedereen lachen natuurlijk. De hele zaal zat vol met familie en vrienden. Een afgang, gewoon. Als ik eraan terug denk, geneer ik me nog.’

Hogeveen vertelde nog een paar anekdotes over zijn onhandigheid, maar Felix hoorde nauwelijks wat hij zei. Verlegen, onzeker, problemen met meisjes. Maar Irma had hij zo versierd. Veel geleerd van de studie misschien. Of door ervaring handig geworden in het benaderen van vrouwen. Of was het juist die onzekerheid die hem aantrekkelijk maakte?

‘Dus toen werd het psychologie, en dat beviel me meteen. Ik wist direct dat ik goed zat.’

‘Enne…’ Felix schraapte zijn keel. ‘U heeft toen als specialisatie gekozen voor organisatiepsychologie?’

‘Sociale psychologie. Ik raakte geïntrigeerd door wat mensen met elkaar doen, hoe ze zich in een groep gedragen, hoe ze al of niet rekening met elkaar houden, welke processen er spelen, welke strategieën ze toepassen en dat soort dingen. Ik kreeg ook een student-assistentschap bij een onderzoek naar de effecten van een nieuw model voor personeelsoverleg in een groot bedrijf en daar…’

Wat mensen met elkaar doen… hoe ze al of niet rekening met elkaar houden… Felix wilde opstaan, maar slaagde er niet in. Voor eeuwig zou hij op deze stoel blijven zitten, luisterend naar zijn vader die perfect kon verklaren waarom hij zijn leven had ingericht zoals hij het had gedaan. Dit was een belachelijk plan geweest. Hij had het met iemand moeten bespreken. Misschien wel met Mireille. Met Richard ging niet. Die zat waar hij zat juist vanwege Hogeveen. Je hoefde geen psychologie te hebben gestudeerd om dat te begrijpen. Mireille had het hem uit zijn hoofd kunnen praten.

‘Dus zo ben ik langzaam die kant uit gegroeid van dat organisatieonderzoek. Echt niks drinken? Ook geen colaatje of zo?’

‘Nee, dank u.’

‘Eerst werkte ik bij de universiteit, maar daar is het financieel allemaal een beetje behelpen. Als we een opdracht kregen, moesten we ons door een berg aan bureaucratie heen vreten voor we met het eigenlijke onderzoek konden beginnen. Bovendien waren we verplicht allerlei kneuzen die ergens anders in de faculteit over de rand vielen, een deel van het werk te laten doen. Zelf mensen aannemen mocht niet, dus dat schoot absoluut niet op.’

‘Wat zegt dat vak over uzelf?’ vroeg Felix, terwijl hij een stukje op zijn stoel naar voren schoof.

‘Over mezelf?’

‘Ja, u weet dus hoe al die processen lopen en welke strategieën mensen toepassen, hoe ze met elkaar omgaan. Maakt u daar gebruik van? Misbruik misschien wel?’

Hogeveen keek hem schattend aan. ‘Je bedoelt dat ik mensen manipuleer of zo?’

‘Nou, niet direct. Ik weet niet.’

Hogeveen begon uit te leggen dat er een verschil was tussen kennis en gedrag, en zeker tussen kennis en persoonlijk gedrag. ‘Ik kan bij voorbeeld ook kwaad worden in bepaalde situaties, terwijl ik weet dat dat slecht werkt, dat ik mensen zo niet voor me kan winnen. Maar bij mijn werk houd ik er natuurlijk wel rekening mee, met al die sociaal-psychologische randvoorwaarden, bijvoorbeeld een onderzoek dat ik vorig jaar heb gedaan bij een bedrijf in Apeldoorn.’ Hogeveen vertelde hoe handig hij dat allemaal had aangepakt, hoe hij mensen in de richting had gestuurd die hem het beste leek, maar op een zodanige manier dat ze het idee hadden er zelf voor te hebben gekozen. ‘Dat is natuurlijk wel een vorm van manipulatie, dat ben ik met je eens.’ Hogeveen glimlachte verontschuldigend. ‘Maar zoiets doe ik ook alleen maar omdat het beter is voor het bedrijf.’

Felix luisterde nauwelijks, mompelde een paar keer ‘interessant’. Dit soort dingen hoefde hij niet te weten. Het was volmaakt onbelangrijk. ‘Ik wou het nog graag over een paar andere punten hebben,’ zei hij toen Hogeveen een korte pauze in zijn relaas liet vallen.

Hogeveen keek op zijn horloge. ‘Als het niet te lang duurt. Ik heb zo een afspraak.’

‘U heeft een gezin, een vrouw, kinderen?’

‘Pardon?’

Felix herhaalde zijn vraag.

‘Nee, ik woon alleen.’

Felix begreep zelf niet waar hij de moed of de brutaliteit vandaan haalde. ‘Misschien gescheiden of zo.’

‘Nee,’ klonk het afgemeten.

‘Nou ja, komt tegenwoordig veel voor. Nooit met iemand samengewoond?’

Hogeveen leek hem enigszins ontstemd aan te kijken. ‘Ja, lang geleden.’

‘Kunt u daar misschien iets meer over vertellen?’

‘Dat kan ik wel, maar daar heb ik niet zo veel zin in. Het lijkt me ook niet relevant.’

‘Maar ik wil alleen maar…’

‘Wat mij betreft is ons gesprek nu afgelopen,’ zei Hogeveen. ‘Misschien dat je docenten je nog iets kunnen leren over het respecteren van de wensen en de behoeftes van de geïnterviewde.’

‘Het gaat me alleen maar om…’

Hogeveen kwam overeind en liep naar de deur. ‘Ik heb een belangrijke afspraak. Een halfuur had ik gezegd, en dat is al ruimschoots verstreken. Hier zal je het mee moeten doen. Succes met het schrijven van het stuk.’

Felix deed zijn spullen in zijn rugzak. Hogeveen stond bij de deur en stak zijn hand uit.

 

Terug op zijn kamer begon Felix meteen het gesprek uit te werken. De informatie was redelijk. Nu een structuur. Waar zou hij mee beginnen? Misschien die studiekeuze, en wat je daaruit kon afleiden. Hij kon ook het huidige werk als uitgangspunt nemen, bijvoorbeeld over het onderzoek bij dat bedrijf in Apeldoorn, en dan terug naar de jonge Martin Hogeveen, de onzekere scholier.

Gek dat Hogeveen hem niet had gevraagd om het stuk te mogen lezen. Misschien was hij het door zijn boosheid aan het eind van het gesprek vergeten.

Felix dronk een blikje cola en staarde voor zich uit. Sociale psychologie gestudeerd, maar toch alleen wonen. Hoe sociaal was dat? Het was duidelijk dat Hogeveen er liever niet over wilde praten, zeker niet over vroeger. Wist hij überhaupt dat Irma overleden was, hoe ze aan haar einde was gekomen?

Er werd op de deur geklopt.

Zijn hospita stond op de gang. Telefoon voor je, uit het ziekenhuis.’

 

‘Moet je luisteren,’ zei Carina. ‘Dit soort dingen, dat kan ik soms nauwelijks meer lezen.’ Ze had De wereld van het jonge kind in handen, een van de vele tijdschriften over opvoeding en onderwijs die ze bij moest houden. Het ging haar om de trends, de vragen, de problemen die speelden in het veld. Belangrijk om op te kunnen anticiperen met nieuw materiaal, nieuwe boeken, nieuwe cd’s en ook voor een goede afstemming van de mailing en de advertenties. ‘Het procesgericht kindvolgsysteem,’ las ze voor, ‘bestaat uit drie stappen. Eén, klasscreening, twee, individuele observatie en analyse, drie, afbakenen van werkpunten.’

Martin keek op uit de krant. Ze had de indruk dat hij een beetje kortaangebonden was, misschien omdat ze het hele weekend een beetje had gekwakkeld. Maar hij was ontzettend lief voor haar geweest. Had boodschappen gedaan, had naast haar bed gezeten en was vroeg naar huis gegaan toen ze zei dat ze alleen wilde slapen. Ze zaten nu op haar flat. Overal lagen kranten, boeken, tijdschriften en kleren. Aan stofzuigen was ze niet toegekomen. Gelukkig had Martin een fles wijn meegenomen, want haar kast was leeg. Gisteren had hij aangeboden om een beetje op te ruimen en schoon te maken, maar dat had ze afgeslagen.

Ze las verder in het artikel. ‘Welbevinden is de parameter voor onze psychische, emotionele toestand. Betrokkenheid verwijst naar in-ontwikkeling-zijn.’ Daarna legde ze het blad weg en pakte de krant. Op de voorpagina stond een artikel over een man die dood gevonden was vlak bij een fietstunnel onder het spoor in het noordelijk deel van de stad. Mogelijk een slachtoffer van zinloos geweld volgens de krant, maar de politie wilde dat niet bevestigen. Er waren daar al vaker wandelaars en fietsers lastiggevallen, beroofd of in elkaar geslagen door groepen criminele randjongeren. Voor vrouwen was die tunnel, zeker in het donker, verboden terrein. Carina kende de plek wel, van jaren geleden toen het nog niet zo gevaarlijk was, maar al wel heel beangstigend.

‘Heb je dat gelezen?’ vroeg ze. ‘Over die man bij die spoortunnel die ze gevonden hebben? Moet je horen.’ Ze las een stuk van h et artikel voor.

Daarna legde ze de krant weg. ‘Schenk nog maar ’s in. Dan zet ik een cd op.’ Tussen de ongeordende stapeltjes cd’s vond ze uiteindelijk Buena Vista Social Club.

Martin ging naast haar op de bank zitten, sloeg een arm om haar heen, maar zei niets.

‘Is er iets?’ vroeg ze.

Hij schudde zijn hoofd.

‘Waarom doe je dan zo verschrikkelijk je best om de indruk te wekken dat er wel iets aan de hand is?’

‘Doe ik dat?’

‘Ja schat, dat doe je. Bij de gemeente is toch alles goed gegaan?’

‘O ja, die Verlinden die wilde niet meewerken, dat heb ik je zaterdag al verteld, dacht ik, en vandaag heeft hij zich ziek gemeld. Een zielig geval. Heel vervelend dat het zo moet lopen, maar ja, het is niet anders. Zal wel een langdurige kwestie worden. Vandaag nog een mailtje gehad van de wethouder. Of ik misschien als interim-directeur op wil treden.’

‘En?’

Hij dronk van zijn wijn. ‘Ik weet niet. We zijn er niet gek op. Dat heb ik je al ’s eerder verteld. Het lijkt dan net of ik die Verlinden eruit heb gewerkt om zelf op zijn stoel te kunnen gaan zitten. Dan krijg je toch een slechte naam. Maar aan de andere kant zitten we wat werk betreft net een beetje in een dip. Over een halfjaartje komt er wel weer wat aan, maar het is nu even stil. Maar goed, bij de gemeente hangt het ook af van de condities, zowel financiële als andere. Het gaat erom wat ik kan doen. Ik heb geen zin om daar met mijn kop tegen een muur te lopen.’

‘Moet je ook niet doen.’ Ze streelde zijn haar alsof ze bij voorbaat alle pijn wilde wegnemen.’ Daar is je hoofd veel te lief voor.’

Ze zoenden elkaar. Onder haar truitje streelde hij haar huid. Dagenlang waren ze niet met elkaar naar bed geweest. Carina verlangde ernaar Martin in zich te voelen, zijn huid tegen de hare, zijn handen om haar billen. Ze stond op, pakte haar glas en liep naar de slaapkamer. Een paar minuten later volgde hij.

Nadat ze gevreeën hadden, lag ze in Martins armen. Er was iets in zijn houding dat haar bevreemdde. Het was of hij iets van zichzelf achterhield, zelfs terwijl hij bij haar binnendrong en toen hij klaarkwam, op dat moment waarop hij zich anders volledig verloor.

‘Is er echt niks?’ vroeg ze.

Hij schudde zijn hoofd.

Ze lag op zijn schouder en streelde zijn borst. Met haar hand ging ze langs de binnenkant van zijn dijen, voelde de plakkende zaadresten, tastte met haar vingertoppen langs de kleine, zachte ribbeltjes en plooitjes van zijn scrotum, streelde zijn pik, die half stijf werd.

‘Ik zou graag een kind met je willen,’ zei Martin.

Ze zuchtte. Dit was bekend terrein. ‘Je weet dat ik er nog niet aan toe ben, Martin. Het komt voor mij nog te vroeg. Op mijn werk heb ik…’

‘Maar dat werk gaat eeuwig door. Dat wordt nooit minder. De laatste tijd is het alleen maar meer geworden. Als jij parttime gaat werken, dan doe ik dat ook, dan moet het makkelijk kunnen.’

‘En samenwonen, zeker,’ zei Carina. ‘Een gezinnetje, met z’n drieën, misschien wel met z’n vieren of nog meer. Mensen krijgen tegenwoordig allemaal weer meer kinderen, heb ik ergens gelezen.’

‘Waarom niet?’

Ze kwam overeind. ‘Omdat ik er geen zin in heb, omdat er nog zo veel andere dingen zijn. Ik wil nog naar zo veel plekken toe, vakanties, reizen, vrijheid.’ Nepal, bedacht ze. Mexico, Alaska, de Fidji-eilanden. Met een peuter in een draagzak zou dat allemaal niet zo makkelijk gaan. ‘Jij hebt het misschien allemaal al een beetje gehad. Je wilt je settelen. Dat begrijp ik best, maar ik ben er nog niet aan toe.’

‘Wanneer wel?’ vroeg hij met zachte stem.

Misschien wel nooit, dacht ze, maar ze zei het niet.

 

Felix zat in een café en dronk zijn derde pils. Hij had een tijdje staan praten met Tycho, die bij hem in de groep zat, luid, om boven de muziek uit te komen. Meer schreeuwen dan praten. Ze hadden het over opdrachten en werkstukken. Felix vertelde over zijn interview van die middag. ‘Zomaar naar een vreemde?’ vroeg Tycho. ‘Knap, hoor. Ik heb het simpel gehouden, een kennis van mijn vader, echt iemand die letterlijk van krantenjongen miljonair is geworden. Vanaf zijn achtste jaar bezorgde hij de krant. Nu is-ie eigenaar van een drukkerij met meer dan tweehonderd personeelsleden.’ Toen er een Aziatisch ogend meisje binnenkwam, dat Felix vaag meende te herkennen, raakte hij Tycho kwijt.

Voor hij naar het café ging, was hij – zonder enige illusie te koesteren – op Richards flat langs geweest. Er hing een zware schimmelstank ondanks het feit dat Felix een kleine twee weken geleden flink had schoongemaakt. Schimmel, bederf, verrotting. Zo was het. Elk jaar sprongen er wel een paar studenten van deze flat. De directe toegang naar het dak was geblokkeerd, maar via de brandtrappen kon de suïcidale volhouder er toch komen. En die brandtrappen waren juist noodzakelijk voor de veiligheid van de bewoners. Vorige maand was er een studente uit een raam op de zesde etage gesprongen. ‘Ik zag haar langs zeilen,’ had een jongen van Richards verdieping hem verteld met een blik in zijn ogen alsof hij het een leuke, spannende vertoning had gevonden. In een korte opwelling van agressiviteit had Felix hem op zijn bek willen slaan, maar de jongen was alweer weggeslenterd om een biertje uit de ijskast te halen.

Hij had op het station rondgekeken en in een paar cafés in de buurt daarvan. Geen Richard. Sinds vanmiddag vijf uur waren ze hem kwijt. Ja, het had natuurlijk niet mogen gebeuren, maar het was tenslotte geen gevangenis, en zelfs daaruit wisten mensen te ontsnappen. Of Felix een seintje wilde geven zodra hij wist waar Richard uithing. Ze konden hem zelfs niet dwingen om terug te komen. Hij zat er tenslotte uit vrije wil.

Richard had dus nog een wil, en kennelijk een vrije.

Felix bestelde een nieuwe pils. De drank begon op een prettige manier vat op hem te krijgen. Martin Hogeveen. Hij zou weer naar hem toegaan. Misschien de eerste versie aan hem voorleggen. Of extra informatie vragen. Het interview is nog niet helemaal rond. Nieuwe gegevens. Gegevens die een nieuw licht op de zaak werpen. Het zinnetje zat zomaar in zijn hoofd. De zaak. Welke zaak? De zaak Irma en Richard, dat weet je verdomd goed. Proost.

Felix rekende af, pakte zijn fiets en reed naar La Malène. Zo te zien zaten er nog enkele klanten in het restaurant en was het personeel bezig af te ruimen. Hij bleef wachten aan de andere kant van de straat. Het kon niet lang meer duren voordat Mireille naar buiten zou komen.